ECLI:NL:OGEAC:2021:114

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
BBZ nr. CUR20201206
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Renteaftrek bij verhuur onroerende zaak in Curaçao

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Nederland, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao over de aftrekbaarheid van rente in verband met een lening voor de aankoop van een bungalow in Curaçao. De belanghebbende heeft in het jaar 2017 een bedrag van NAf 21.252 aan voordelen uit verhuur van de onroerende zaak verkregen en heeft een totaalbedrag van NAf 53.554 aan rentebetalingen gedaan aan drie personen. De Inspecteur heeft de renteaftrek geweigerd, wat heeft geleid tot een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 naar een belastbaar inkomen van NAf 13.813.

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Na het indienen van beroep heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao de zaak behandeld. Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft de belanghebbende bewijsstukken overgelegd, waaronder een leningsovereenkomst en bankafschriften.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende geslaagd is in haar bewijslast en dat de rentekosten in aanmerking kunnen worden genomen. De uitspraak van het Gerecht was dat de aanslag werd verminderd naar een belastbaar inkomen van nihil en dat de Inspecteur het betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 juni 2021.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2021
BBZ nr. CUR20201206
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 26 april 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 13.813, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 1.347.
1.2
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft op 9 juli 2019 het bezwaar aangevuld.
1.3
Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 11 mei 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021 te Willemstad. Belanghebbende en haar echtgenoot [A] hebben de zitting via videoverbinding bijgewoond. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding. Het onderzoek is geschorst om belanghebbende de gelegenheid te geven om schriftelijk op het verweerschrift van de Inspecteur te reageren en om nadere stukken over te leggen.
1.7
Op verzoek van het Gerecht heeft belanghebbende de volgende stukken overgelegd. Een leningsovereenkomst met dagtekening van 5 februari 2004, een afschrift van een brief van Belastingdienst Nederland met dagtekening van 25 april 2017 en twee afschriften van enveloppen. Deze stukken zijn naar de wederpartij gestuurd met verzoek om daarop te reageren. Een reactie van de wederpartij is uitgebleven. Het Gerecht heeft hierna het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is op [geboortedatum] geboren en is woonachtig in Nederland. Zij bezit een bungalow in Curaçao (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak wordt door belanghebbende verhuurd.
2.2
Belanghebbende heeft verhuuropbrengsten ter zake van de onroerende zaak aangegeven ten bedrage van NAf 13.813 (65%XNAf 21.252). Zij heeft aan rentekosten een bedrag opgevoerd van NAf 53.554. De rentekosten hebben betrekking op de jaren 2014 tot en met 2017.
2.3
De Inspecteur heeft de rentekosten niet geaccepteerd en heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 13.813.
2.4
In de bezwaarfase heeft belanghebbende bankafschriften overgelegd. Blijkens de bankafschriften heeft belanghebbende op 22 december 2017 een totaalbedrag van EUR 24.932 aan rentebetalingen gedaan aan [RL] (EUR 8.517), [ML} (EUR 7.898) en [AL] (EUR 8.517).
2.5
In de leningsovereenkomst van 5 februari 2004 is voor zover van belang het volgende vermeld:
“Mevrouw [schuldenaar], wonende (…), hierna te noemen schuldenaar,
Erkent op 1 februari 2004 schuldig te zijn aan:
[Z] NV gevestigd te Aruba, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd haar directrice, [W] (Aruba) N.V., hierna te noemen schuldeiser,
Een som van ANG 415.000 (…) vanwege aankoop van een bungalow op het [R] te Curaçao (…)” .
2.6
In de door belanghebbende overgelegde brief van de Belastingdienst Nederland aan belanghebbende met dagtekening 25 april 2017 is voor zover van belang het volgende vermeld:
‘Geachte mevrouw [schuldenaar],
Uit Curaçao hebben wij informatie ontvangen dat u rente betaald aan de heer [RL], de heer [ML] en mevrouw [AL] naar aanleiding van een geldleningsovereenkomst (zie bijlage) die door u is aangegaan met de toenmalige [Z] N.V. (inmiddels geliquideerd). De lening is destijds door [Z] N.V. verstrekt voor de aankoop van de bungalow op het [R]. [Z] N.V. was eigendom van de erven [L], de kinderen van de in 1997 overleden heer [JH] (uw toenmalige echtgenoot), tot zijn overlijden enig aandeelhouder van [Z] N.V. Na liquidatie van de N.V. in 2008 is de vordering op u overgenomen door de kinderen [L] in privé. (…)’

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de renteaftrek heeft geweigerd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot een belastbaar inkomen van nihil.
3.3
De Inspecteur beantwoord deze vraag bevestigend en concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 26 april 2019. Het bezwaarschrift is op 27 juni 2019 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij het aanslagbiljet pas op 12 juni 2019 heeft ontvangen. Volgens belanghebbende is de aanslag pas op 14 mei 2019 ter post bezorgd. Derhalve dient deze datum te gelden als datum van de bekendmaking. Zij verwijst daarbij naar de poststempel van 14 mei 2019 dat te zien is op het afschrift van de enveloppe.
4.4
In gevallen waarin een of meer besluiten zijn bekendgemaakt door toezending van een aanslagbiljet aan de belanghebbende, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de daarin vervatte besluiten zijn bekendgemaakt (vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5063, rechtsoverweging 3.2).
4.5
De stelling dat de terpostbezorging van de aanslag op 14 mei 2019 is gebeurd, is door de Inspecteur niet weersproken. Het Gerecht acht aannemelijk dat de aanslag pas op 14 mei 2019 is bekendgemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het afschrift van de enveloppe ‘Ontvanger Curaçao’ is vermeld.
4.6
In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop de aanslag is bekendgemaakt. Het bezwaarschrift van 27 juni 2019 is derhalve binnen de termijn van twee maanden ingediend. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Aftrek rente geldlening
4.7
Op grond van artikel 4, lid 1 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) is als opbrengst van onroerende zaken aan te merken de voordelen die worden getrokken uit onroerende zaken en de rechten waaraan deze zijn onderworpen.
4.8
Ingevolge artikel 4, lid 3 LIB wordt de zuivere opbrengst van het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan derden gesteld op 65 procent van de ter zake van dat ter beschikking stellen verkregen voordelen en worden geen andere kosten in aanmerking genomen dan de rente en kosten van geldlening ter verkrijging of verbetering van de onroerende zaken waaraan deze zijn onderworpen.
4.9
Het staat vast dat belanghebbende in het onderhavige jaar 2017 een bedrag van NAf 21.252 aan voordelen heeft verkregen uit verhuur van de onroerende zaak in Curaçao. Ook staat het vast dat belanghebbende in het onderhavige jaar een totaalbedrag van NAf 53.554, aan [RL], [ML] en [AL] heeft betaald.
4.1
Belanghebbende stelt dat het bedrag van NAf 53.554 rentebetalingen betreft voor een geldlening ter verkrijging van de onroerende zaak hetgeen door de Inspecteur wordt betwist. In het onderhavige geval dient belanghebbende dus bewijs te leveren voor haar stelling.
4.11
Belanghebbende heeft een leningsovereenkomst ingebracht (2.5). Blijkens deze leningsovereenkomst heeft [Z] N.V. in het jaar 2004 aan belanghebbende een bedrag van NAf 415.000 geleend voor de aankoop van de onroerende zaak. Daaruit blijkt ook dat jaarlijks zes percent aan rente is verschuldigd over de hoofdsom van de lening of het restant daarvan.
4.12
Belanghebbende heeft aangevoerd dat [Z] N.V. is geliquideerd en dat hierna de vordering van [N] N.V. op haar is overgenomen door [RL], [ML] en [AL]. Zij heeft hierbij gewezen op de door haar ingebrachte brief van 25 april 2017 van de Belastingdienst Nederland (zie 2.6). Het bedrag van de lening bedraagt ultimo 2017, aldus belanghebbende, NAf 135.760.
4.13
Gelet op hetgeen belanghebbende, overigens onweersproken, heeft aangevoerd, alsmede de ingebrachte stukken acht het Gerecht belanghebbende geslaagd in haar bewijslast. De rentekosten kunnen in het jaar van betaling (artikel 16B, lid 2 LIB) in aanmerking worden genomen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen van nihil;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 1 juni 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500