Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL
4.OVERWEGINGEN
Wettelijk kader
5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een watersportbedrijf exploiteert, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had navorderingsaanslagen ontvangen voor de jaren 2008 en 2009, welke hij aanvoerde als te laat opgelegd. De belastingschuld was ontstaan op respectievelijk 31 december 2008 en 31 december 2009, en de Inspecteur had de navorderingsaanslagen op 19 oktober 2018 opgelegd. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur te lang had gewacht met het opleggen van deze aanslagen, wat in strijd zou zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het Gerecht oordeelde dat de navorderingsaanslagen tijdig waren opgelegd, binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. De rechter merkte op dat hoewel de Inspecteur niet voortvarend had gehandeld, dit niet leidde tot verval van de navorderingsbevoegdheid. De belanghebbende had ook aangevoerd dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde, maar het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet verplicht was tot nader onderzoek op basis van de ingediende aangiften.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht de beroepen ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun administratie gedurende tien jaar te bewaren, en dat het niet kunnen overleggen van bewijsstukken in de risicosfeer van de belastingplichtige ligt.