ECLI:NL:OGEAC:2020:295

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
CUR202004149
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op bewaarloon voor opslag van olie in tanks op het terrein van de raffinaderij te Bullenbaai

In deze zaak heeft Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU) een kort geding aangespannen tegen Refineria Isla Curaçao B.V. (Isla) met als doel een voorschot te vorderen op het bewaarloon voor de opslag van olie in tanks op het terrein van de raffinaderij te Bullenbaai. De procedure begon met een verzoekschrift van CRU op 22 oktober 2020, gevolgd door pleitnota's van beide partijen. De zitting vond plaats op 1 december 2020, waarna het vonnis op 10 december 2020 werd uitgesproken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Isla's moedervennootschap huurde tot eind 2019 de raffinaderij van CRU's moedervennootschap. Na de teruggave van de raffinaderij aan RdK op 15 januari 2020, werd CRU belast met het beheer, inclusief de opslag van olie in de tanks. CRU heeft Isla gesommeerd tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan bewaarloon, maar Isla heeft hier geen gehoor aan gegeven. CRU heeft daarop conservatoir beslag gelegd op de olie van Isla.

In het kort geding vorderde CRU een voorschot op het bewaarloon, dat door Isla werd betwist. Isla stelde dat het gerecht niet bevoegd was en dat er geen spoedeisend belang was. Het gerecht oordeelde echter dat er voldoende spoedeisend belang was en dat de vordering van CRU aannemelijk was. Het gerecht heeft geoordeeld dat Isla een bedrag van NAf 11.000.000 aan CRU moet betalen, vermeerderd met NAf 99.000 per dag vanaf 16 augustus 2020 tot de producten uit de opslag zijn verwijderd. De reconventionele vordering van Isla tot opheffing van het beslag werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
IN KORT GEDING
in de zaak van:
CURAÇAO REFINERY UTILITIES B.V., hierna: ‘
CRU’,
te Curaçao,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en G.D. Maria,
tegen
REFINERIA ISLA CURAÇAO B.V.,hierna: ‘
Isla’,
te Curaçao,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.

1.Het verloop van de procedure

CRU heeft op 22 oktober 2020 een verzoekschrift met stukken ingediend. De gemachtigden hebben op 30 november 2020 ieder hun pleitnota aan de rechter en wederpartij gestuurd, met stukken. Het kort geding is behandeld ter zitting van 1 december 2020. De gemachtigden hebben aanvullende pleitnotities voorgedragen en overgelegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

In dit kort geding wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. a) Isla’s moedervennootschap Refineria Curazao S.A. (‘Isla S.A.’) huurde tot eind 2019 van CRU’s moedervennootschap Refineria di Kòrsou N.V. (‘RdK’) de raffinaderij aan het Schottegat en de terminal te Bullenbaai (hierna tezamen ‘de raffinaderij’). Isla was de exploitant van de raffinaderij. Nadat de raffinaderij op 15 januari 2020 door Isla S.A. aan RdK was teruggeven, is CRU door RdK belast met het beheer daarvan. Dit beheer omvat de opslag van aardolieproducten (hierna: olie) in de op het terrein van de raffinaderij aanwezige opslagtanks. In die tanks bevond en bevindt zich nog olie van Isla.
b) In de huurovereenkomst tussen RdK en Isla S.A. is bepaald dat bij het einde van de huurovereenkomst op de bodem van de tanks aanwezige olie onder een bepaalde hoeveelheid, in eigendom overgaat op RdK.
c) Bij brief van RdK aan Isla, Isla S.A. en PdVSA van 3 januari 2020 schrijft RdK onder meer:
“RDK understands that ISLA may on the Handover Date not have removed the stock of hydrocarbons that is their property. RDK proposes that ISLA provides as soon as possible a list thereof (…). CRU will as of the Handover Date keep such hydrocarbons in storage for ISLA based on a contract to be submitted by CRU as soon as possible.”
d) Bij brief van Isla aan RdK van 23 januari 2020 schrijft Isla onder meer:
“We reserve our right in relation to stock of petroleum products owned by us or third parties and located at the Refinery, for which we shall shortly provide the agreed list so that we can conclude a temporary storage arrangement with Curacao Refinery Utilities B.V. (“CRU”)”.
e) Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 4 maart 2020 (ECLI:NL:OGEAC:2020:153) is een vordering van RdK tegen onder meer Isla tot het verstrekken van een voorraadlijst als prematuur ingesteld afgewezen.
f) Op 30 juni 2020 is aan CRU een (voorlopige) voorraadlijst van de per 15 januari 2020 in de opslagtanks aanwezige olie verstrekt.
g) Bij brief van 11 augustus 2020 heeft CRU Isla gesommeerd tot betaling van haar facturen voor bewaarloon van in totaal NAf 31.377.471,66. Isla heeft geen gevolg gegeven aan deze sommatie.
h) CRU heeft op 15 september 2020 ter verzekering van verhaal van haar vordering op Isla voor bewaarloon conservatoir eigen- en derdenbeslag doen leggen ten laste van Isla onder zichzelf en onder Banco di Caribe. De daarop in een bodemprocedure aanhangig gemaakte eis in de hoofdzaak strekt tot veroordeling van Isla tot betaling van NAf 36.803.486,36 aan bewaarloon voor de periode 15 januari 2020 tot en met 15 augustus 2020 en NAf 197.968,41 per dag vanaf 16 augustus 2020 totdat de producten uit de opslag zijn verwijderd.

3.De vorderingen en het verweer

3.1
CRU vordert in conventie bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Isla tot betaling - al dan niet bij wijze van voorschot - van
(i) NAf 18.441.792,99 terzake bewaarloon voor de periode van 1 april 2020 tot en met 15 augustus 2020 en
(ii) NAf 158.809,82 per dag voor de periode vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop de producten van Isla uit de opslag bij CRU zijn verwijderd,
te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf de laatste dag van iedere in die periode gelegen maand over het op dat moment verschuldigde saldo en tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2
Isla’s reconventionele vordering strekt tot opheffing van de door CRU gelegde beslagen.
3.3
Partijen bestrijden elkaars vorderingen. Op hun stellingen, voor zover voor de beoordeling van belang, zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1
Isla heeft het standpunt ingenomen dat het gerecht niet bevoegd is van de vordering van CRU kennis te nemen, omdat de partijen bij de per 31 december 2019 geëindigde contracten met betrekking tot de exploitatie van de raffinaderij met elkaar zijn overeengekomen dat zij alle onderlinge geschillen voor zover deze hun financiële aanspraken jegens elkaar betreffen, aan arbitrage zullen onderwerpen. Isla kan hierin niet worden gevolgd. In de eerste plaats waren CRU en Isla geen partij bij de huurovereenkomst, de Utilities Services Agreement en de Fuel Supply Agreement waarin de door Isla bedoelde arbitrageclausules zijn opgenomen. Dat hun groepsmaatschappijen dat wel waren, bindt CRU en Isla niet. Bovendien is, zoals genoegzaam blijkt uit de hiervoor onder 2 c) en d) genoemde brieven uit januari 2020 en hetgeen daarop is gevolgd, tussen CRU en Isla een nieuwe rechtsverhouding ontstaan met betrekking tot de opslag van op de raffinaderij achtergebleven olievoorraden. Niets duidt erop dat zij arbitrage hebben willen overeenkomen.
4.2
Isla heeft voorts bepleit dat CRU niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat een spoedeisend belang bij haar vordering ontbreekt. Ook dat verweer moet worden verworpen. Door CRU is uiteengezet dat haar kosten van het beheer van de raffinaderij, waaronder de loonkosten voor honderden werknemers, NAf 18 miljoen per maand bedragen, terwijl daar als gevolg van het stilliggen van de raffinaderij geen inkomsten van betekenis tegenover staan. Aannemelijk is voorts dat in de aanhangige bodemprocedure op korte termijn geen (eind)vonnis is te verwachten. Gelet daarop heeft CRU er een voldoende spoedeisend belang bij dat zij in kort geding een titel verkrijgt om betaling desnoods af te dwingen, al dan niet door openbare verkoop van aan Isla toebehorende olie.
4.3
Voor toewijzing van een spoedeisende geldvordering in kort geding is alleen plaats als het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is en als een belangenafweging zich daartegen niet verzet.
4.4
Hoewel partijen hun rechtsverhouding nog niet in een contract hebben uitgewerkt, anders dan aangekondigd in de brief van Isla van 23 januari 2020, blijkt uit die brief en de daarop volgende correspondentie en facturering dat tussen hen overeenstemming bestaat dat CRU als bewaarnemer optreedt voor Isla en dat Isla daarvoor een vergoeding verschuldigd is. Een grondslag voor de verplichting van Isla om voor de bewaarneming te betalen is voorts gelegen in artikel 7:601 BW, dat bepaalt dat de bewaargever loon verschuldigd is en dat, indien de hoogte niet door partijen is bepaald, de bewaargever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.
4.5
CRU vordert in de bodemprocedure een bewaarloon van USD 0,50 per vat gebruikte opslagcapaciteit per maand, met als ingangsdatum 15 januari 2020. Zowel tegen dat bedrag als tegen de ingangsdatum heeft Isla verweer gevoerd. In dit kort geding beperkt CRU zich voor de berekening van het gevraagde voorschot echter tot een bedrag van USD 0,40 per vat per maand, met als ingangsdatum 1 april 2020. Volgens CRU hebben de advocaten van Isla voorafgaand aan dit kort geding te kennen gegeven dat Isla dat tarief en die ingangsdatum gehanteerd wenst te zien. Stukken waaruit dat blijkt zijn niet overgelegd.
4.6
Ter onderbouwing van haar stelling dat USD 0,40 per barrel redelijk en (lager dan) gebruikelijk is, heeft CRU onder meer verwezen naar het door PdVSA gehanteerde tarief voor opslag in de Bahamas van USD 0,66 per barrel en naar een presentatie over een aanbesteding door PdVSA ten behoeve van BOPEC op Bonaire, waarin tarieven van USD 0,50 tot USD 0,75 als bewaarloon worden genoemd. Isla heeft zich in haar verweer gericht tegen het in de bodemprocedure door CRU verdedigde tarief van USD 0,50. Tegen het in dit kort geding aan het voorschot ten grondslag gelegde tarief van USD 0,40 heeft Isla zich niet met zoveel woorden verzet, al volgt uit haar stelling dat Nustar in Sint Eustatius slechts USD 0,25 tot USD 0,35 per vat per maand rekent dat zij ook dat tarief te hoog acht. Bovendien heeft Isla aandacht gevraagd voor de specifieke omstandigheden van dit geval, waaronder het gegeven dat het geen normale, commerciële bewaarneming betreft, de lange geschiedenis van het gebruik van de tanks en de mogelijkheid die lange tijd leek te bestaan dat de huurovereenkomst na december 2019 zou worden voortgezet. Op voorhand kan niet geoordeeld worden dat deze argumenten van Isla in de bodemprocedure geen gewicht in de schaal zullen leggen bij de bepaling van het bewaarloon. Dit brengt het gerecht ertoe in dit kort geding niet uit te gaan van het door CRU voorgestelde tarief van USD 0,40, maar van USD 0,25. De verschuldigdheid van in elk geval dat bedrag is voldoende aannemelijk.
4.7
Tegen de in dit kort geding bij haar berekening tot uitgangspunt genomen ingangsdatum van 1 april 2020 heeft Isla geen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.8
Gelet op het voorgaande dient er in het kader van dit kort geding van te worden uitgegaan dat Isla voor de opslag van haar producten in ieder geval USD 0,25 per barrel per maand aan CRU verschuldigd is, te rekenen vanaf 1 april 2020.
4.9
Vervolgens is de vraag hoeveel barrels opslagruimte voor Isla’s producten worden gebruikt. Volgens CRU gaat het om 88 tanks, tot welk aantal zij is gekomen na opschoning van de door de Venezolaanse advocaat van Isla aangeleverde lijst met honderden tanks, bedoeld onder 2 f). CRU stelt die lijst te hebben ontdaan van tanks waarin geen olie zat of slechts olie die bij het einde van de huurovereenkomst eigendom van RdK is geworden. Voor de opslag in die 88 tanks heeft CRU Isla bewaarloon in rekening gebracht, iets waartegen, naar Isla niet gemotiveerd heeft bestreden, niet eerder dan in dit kort geding bezwaar is gemaakt. CRU heeft er voorts op gewezen dat in september en oktober van dit jaar metingen zijn verricht door een door RdK en PdVSA aangewezen deskundige, ter uitvoering van de procedure neergelegd in Attachment J bij de huurovereenkomst. Attachment J is geen onderdeel van de bewaarnemingsovereenkomst tussen CRU en Isla, maar de in het kader van Attachment J verrichte metingen kunnen echter wel dienen als onderbouwing van de opslagcapaciteit waarvoor Isla bewaarloon aan CRU verschuldigd is. Naar CRU onbetwist heeft gesteld, heeft zij Isla op basis van die metingen op 21 oktober 2020 correctiefacturen doen toekomen voor de opslagkosten in 88 tanks, tegen welk aantal Isla wederom geen bezwaar heeft gemaakt. Bij die stand van zaken dient aan de stelling van Isla in dit kort geding dat zij slechts in 31 (of nog minder) tanks olie opgeslagen heeft, van welke stelling het gerecht geen onderbouwing ziet in de overgelegde stukken, te worden voorbijgegaan.
4.1
Door Isla is nog betoogd dat de bewaarnemingsrelatie tussen haar en CRU niet los kan worden gezien van de vele contractuele afspraken en geschillen tussen RdK (en CUC en CRU) en de Curaçaose overheid enerzijds en Isla, Isla S.A. en PdVSA anderzijds. Volgens Isla betreft het zeer complexe verhoudingen waarin sedert de overname van de BOO-centrale van CUC, eerst door RdK en daarna door CRU, enorme schulden bij Isla zijn opgebouwd. De onderhavige kwestie zou volgens Isla betrokken moeten worden in de afwikkeling van de overeenkomsten met betrekking tot de raffinaderij die thans onderwerp vormt van arbitrage. Het gerecht volgt Isla hierin niet. De bewaarneming heeft een aanvang genomen nadat de huurovereenkomst met betrekking tot de raffinaderij (waarbij CRU noch Isla partij waren) was geëindigd. Tegenover de uit die bewaarneming voor CRU voortvloeiende aanspraak op bewaarloon, stond de door haar aan Isla geleverde dienst - de opslag - van welke dienst Isla gebruik heeft gemaakt en tot op heden gebruik maakt. Niet gebleken is dat Isla eerder dan in dit kort geding het standpunt heeft ingenomen dat zij niet voor de opslag hoeft te betalen of dat zij haar betalingsverplichtingen jegens CRU zal of kan verrekenen met haar gestelde vorderingen op CRU, RdK, CUC en/of andere entiteiten. Het gerecht ziet geen gronden om aan te nemen dat de bewaarnemingsovereenkomst niet separaat mag worden gezien van geschillen tussen (grotendeels) andere partijen uit hoofde van andere overeenkomsten.
4.11
Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Voor zover Isla zich in dit kort geding beroept op verrekening, wordt dat beroep op de voet van deze bepaling gepasseerd.
4.12
Een belangenafweging kan niet aan toewijzing van het aannemelijk geachte deel van CRU’s geldvordering in de weg staan. Dat CRU bij uitblijven van betaling mogelijk zal aansturen op verkoop van Isla’s olie, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Ter zitting is namens Isla immers bevestigd dat ook zij wenst dat de olie verkocht wordt, reden waarom zij in reconventie opheffing van het beslag vordert. Het risico dat CRU na vernietiging van dit vonnis in hoger beroep of na een afwijzing van de vordering van CRU in de bodemprocedure niet in staat zal blijken tot terugbetaling, acht het gerecht niet zodanig dat dit aan toewijzing in de weg kan staan.
4.13
Slotsom na het voorgaande is dat aan CRU een voorschot toewijsbaar is gebaseerd op de ingangsdatum van 1 april 2020 en een opslagcapaciteit van 88 tanks, berekend op basis van USD 0,25 per barrel per maand. Dat komt neer op de helft van wat CRU in de bodemprocedure vordert, maar dan pas ingaand op 1 april 2020. De berekening in voetnoot 7 in het verzoekschrift volgend, resulteert dit - afgerond en na aftrek van de door CRU ontvangen betaling van NAf. 1.000.000 - in een voorschot over de periode 1 april 2020 tot en met 15 augustus 2020 van NAf 11.000.000 (NAf 24.302.241,23 x 50% - NAf 1.000.000 = NAf 11.151.120,60). Voor de opslag vanaf 16 augustus 2020 is, uitgaand van hetzelfde tarief en dezelfde opslagcapaciteit, toewijsbaar een voorschot van NAf 99.000 per dag, zijnde de helft - afgerond - van het in de bodemprocedure gevorderde bedrag.
4.14
Over de voorschotbedragen zal geen wettelijke rente worden toegewezen. De rentevordering zal in de bodemprocedure aan de orde kunnen komen.
in reconventie
4.15
Uit de beoordeling en beslissing in conventie volgt dat de reconventionele vordering van Isla tot opheffing van het beslag moet worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.16
Beslist zal worden als hierna omschreven. Isla zal op de voet van artikel 60 Rv worden veroordeeld in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding,
in conventie
5.1
veroordeelt Isla bij wijze van voorschot aan CRU te betalen NAf 11.000.000, te vermeerderen met NAf 99.000 per dag vanaf 16 augustus 2020 tot aan de dag waarop de producten van Isla uit de opslag bij CRU zijn verwijderd;
5.2
veroordeelt Isla in de kosten van dit geding, aan de zijde van CRU tot op heden begroot op NAf 7.500 aan griffierecht, NAf 505,26 aan oproepingskosten en NAf 1.500 voor salaris gemachtigde;
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5
wijst af het gevorderde;
5.6
veroordeelt Isla in de kosten van dit geding, aan de zijde van CRU tot op heden begroot op NAf 750 voor salaris gemachtigde;
5.7
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.