ECLI:NL:OGEAC:2020:229

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201902619
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voorlopige aanslag inkomstenbelasting en vaststelling belastbaar inkomen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De Inspecteur had de voorlopige aanslag vastgesteld op NAf 24.494, terwijl de belanghebbende, een zelfstandige zonder personeel, een belastbaar inkomen van NAf 10.452 bepleitte. De belanghebbende was niet in staat om een aangifte voor het jaar 2018 in te dienen, omdat zij wachtte op een beslissing van de Belastingdienst over eerdere jaren. De belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de voorlopige aanslag te hoog was vastgesteld en dat er geen noodzaak was om te wachten op de definitieve aanslag om onnauwkeurigheden te corrigeren. Het Gerecht oordeelde dat de voorlopige aanslag moest worden verlaagd naar het door de belanghebbende opgegeven belastbaar inkomen van NAf 10.452. De uitspraak vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar en droeg de Inspecteur op het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De zaak benadrukt het recht van belastingplichtigen om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen voorlopige aanslagen en de mogelijkheid om onjuistheden te corrigeren zonder te wachten op een definitieve aanslag.

Uitspraak

Uitspraak van 2 oktober 2020
BBZ nr. CUR201902619
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 juni 2018 over het jaar 2018 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting opgelegd. Het verschuldigde bedrag aan belasting is vastgesteld op NAf 24.494.
1.2
Belanghebbende is op 23 augustus 2018 tegen bovengenoemde aanslag in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 24 mei 2019 uitspraak op bezwaar gedaan en de voorlopige aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 22 juli 2019 tegen de uitspraak op bewaar in beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020 te Willemstad. Aldaar is belanghebbende verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. De rechter en de griffier waren aanwezig op het Gerecht in Aruba en hadden een videoverbinding met het Gerecht in Curaçao. De Inspecteur heeft te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn van de mondelinge behandeling van deze zaak. Zij dacht dat alleen de zaak van belanghebbende met BBZ nr. 201902960 zou worden behandeld. Het Gerecht heeft geen hierin aanleiding gevonden om de zitting uit te stellen. De belastinggriffie heeft immers op 26 augustus 2020 een uitnodiging voor de zitting gestuurd naar de Inspecteur. Ook heeft de belastinggriffie op 10 augustus 2020 nog een herinnering gestuurd naar de Inspecteur om in deze zaak een verweerschrift in te dienen.
1.6
Op verzoek van het Gerecht heeft de Inspecteur na de zitting (een deel van) het rapport van het belastingaccountantsbureau met als datum 14 november 2012 betreffende een boekenonderzoek bij [Q] N.V. (hierna: rapport) ingediend. Een afschrift hiervan is naar belanghebbende gestuurd.

2.FEITEN

2.1
Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende vermeld dat zij vanaf medio 2015 niet meer in vaste dienst werkzaam is maar als zelfstandige zonder personeel. Het door de Inspecteur gehanteerde belastbaar inkomen is volgens belanghebbende daarom niet juist.
2.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de Inspecteur nadere informatie verzocht aan belanghebbende. Aan haar is verzocht om het aangiftebiljet 2016 in te dienen. Ook is aan haar verzocht om een schatting van haar inkomen over 2018 te geven.
2.3
Belanghebbende heeft op 8 januari 2019 de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2016 ingediend. Belanghebbende heeft voor dat jaar een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 10.452.
2.4
Naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende bij schrijven van 13 mei 2019 aan de Inspecteur bericht dat de verwachting is dat haar inkomen voor het jaar 2018 conform het jaar 2016 zal zijn. Zij heeft hierbij verwezen naar de aangifte 2016.
2.5
Het beroep is namens belanghebbende ingesteld door [Q] N.V. Belanghebbende is voor 50% middellijk aandeelhouder van [Q] N.V. De moeder van belanghebbende is de directeur van [Q] N.V. In het rapport is in onderdeel 2.2 bij ‘ Omschrijving bedrijf’ het volgende vermeld:
“ Er zijn geen officiële openingstijden. De onderneming is aan huis gevestigd en is meer een familie-zaak. Klanten kunnen altijd opbellen. Volgens mevrouw [FK], moeder van de aandeelhouders, verrichten [AF] (
het Gerecht: belanghebbende), de heer [DF] en zij zelf de werkzaamheden. Haar echtgenoot ([GF]) verricht af en toe ook werkzaamheden in de onderneming. (…).”

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de voorlopige aanslag inkomstenbelasting naar het juiste bedrag is vastgesteld. Deze vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 11, lid 1 Algemene landsverordening Landsbelastingen kan de Inspecteur, ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, na aanvang van het belastingtijdvak aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.
4.2
De Inspecteur heeft de voorlopige aanslag vastgesteld op NAf 24.494. Belanghebbende bepleit een belastbaar inkomen van NAf 10.452. Zij heeft daartoe onbetwist aangevoerd dat zij niet meer in dienstverband werkzaam is maar als zelfstandige zonder personeel en dat haar inkomen overeenkomstig het aangegeven belastbaar inkomen voor het jaar 2016 moet worden vastgesteld. Zij heeft desgevraagd te kennen gegeven nog niet in staat te zijn om een aangifte voor het jaar 2018 in te dienen omdat zij in afwachting is van een beslissing van de Belastingdienst over oudere jaren. De Inspecteur heeft ter zitting enkel aangevoerd dat er geen reden is om de aanslag te verminderen omdat onnauwkeurigheden van de aanslag rechtgetrokken wordt bij het opleggen van de definitieve aanslag.
4.3
De wet biedt de mogelijkheid aan belanghebbende om middels bezwaar en beroep tegen de voorlopige aanslag op te komen. Voor het rechttrekken van onnauwkeurigheden behoeft daarom geen definitieve aanslag te worden afgewacht. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat de voorlopige aanslag te hoog is vastgesteld. De voorlopige aanslag dient naar een geschat bedrag aan belastbaar inkomen van NAf 10.452 te worden vastgesteld.
4.4
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt. Het beroep is ingesteld door [Q] N.V. waar belanghebbende 50% middellijk aandeelhouder van is. Belanghebbende is zelf een belastingdeskundige. Het beroepschrift is getekend door de directeur van [Q] N.V., de moeder van belanghebbende. Zij heeft in het kader van een boekenonderzoek van [Q] N.V. (zie 2.5) verklaard dat de onderneming aan huis is gevestigd, meer een familie-zaak is en dat belanghebbende werkzaamheden verricht voor [Q]N.V. Niet is gesteld dat in het jaar dat het beroepschrift is ingediend de situatie anders was. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat [Q] N.V. moet worden vereenzelvigd met belanghebbende. Er is daarom geen sprake van een door een derde verleende rechtsbijstand. Bovendien is niet gebleken dat kosten van beroepsmatig rechtsbijstand zijn gemaakt. Belanghebbende, die de meest gerede partij is om bij betwisting door de Inspecteur aannemelijk te maken dat kosten zijn gemaakt, heeft dit niet gedaan. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.4
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de voorlopige aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 10.452; en
-draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 2 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500