Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
1. [eiseres 1],
2. [eiser 2],
de minister van Justitie,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
verklaartde beroepen
ongegrond.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin dat in Curaçao woont, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlenging van hun verblijfsvergunningen. De aanvragen werden afgewezen door de minister van Justitie op basis van het feit dat eisers niet konden aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De primaire beschikkingen tot afwijzing dateren van 2 maart 2018, en de bestreden beschikkingen van 26 november 2018 verklaarden de bezwaren van eisers ongegrond. Tijdens de zitting op 29 juni 2020 werd de zaak behandeld, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. Scheperboer-Parris, en verweerder door mr. Hato.
De rechter overwoog dat op grond van artikel 8 van het EVRM eenieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven, maar dat dit recht kan worden ingeperkt indien dit noodzakelijk is voor de openbare orde of het algemeen belang. De eisers stelden dat zij met het inkomen van de echtgenoot/vader konden rondkomen, maar de rechter oordeelde dat het inkomen van NAf 1.800,- per maand niet voldeed aan de norm van NAf 3.250,- die vereist is voor de verlenging van de verblijfsvergunning. De rechter concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij aan de vereisten voldeden en dat de afwijzing van hun aanvragen geen schending van artikel 8 van het EVRM inhield.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.