ECLI:NL:OGEAC:2020:164

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
CUR201900341
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Haan
  • Sybesma
  • Hoefdraad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht uitbetaalde declaraties door de Sociale Verzekeringsbank en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen LABORATORIO DE MEDICOS B.V. en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had aan LABORATORIO DE MEDICOS B.V. bericht dat van de door haar gedeclareerde verrichtingen over de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2018, tot een bedrag van NAf 153.576,59, de rechtmatigheid niet kon worden vastgesteld. Dit leidde tot de conclusie dat dit bedrag ten onrechte was uitbetaald en dat de SVB voornemens was dit bedrag te verrekenen met toekomstige declaraties. LABORATORIO DE MEDICOS B.V. heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de SVB heeft nog niet op dit bezwaar beslist.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de brief van de SVB van 17 december 2018 niet kan worden aangemerkt als een definitieve beslissing op het bezwaar van LABORATORIO DE MEDICOS B.V. De SVB had in deze brief aangegeven dat zij nog geen hoorzitting had gehouden en dat het bezwaar nog niet was afgedaan. Het Gerecht oordeelde dat het beroep van LABORATORIO DE MEDICOS B.V. niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er nog geen definitieve beslissing op het bezwaar was genomen.

Het Gerecht heeft voorts opgemerkt dat de SVB de gelegenheid moet krijgen om alsnog op het bezwaar te beslissen, waarbij LABORATORIO DE MEDICOS B.V. de kans krijgt om ontbrekende informatie aan te leveren. De slotsom was dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, zonder dat dit een oordeel over de rechtmatigheid van de declaraties inhield. Het Gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

LABORATORIO DE MEDICOS B.V.,

gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster (de SVB),
gemachtigde: mr. K.A. Martis, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 22 november 2018 (het primaire besluit) heeft de SVB aan eiseres bericht dat van de door haar over de periode 1 juli 2015 tot 1 januari 2018 gedeclareerde verrichtingen tot een bedrag van NAf 153.576,59 de rechtmatigheid niet kon worden vastgesteld, zodat dit bedrag ten onrechte is uitbetaald en het zal worden verrekend met toekomstige declaraties.
In reactie op het daartegen door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft de SVB aan haar bij brief van 17 december 2018 nadere uitleg gegeven over het primaire besluit en daarbij vermeld dat een deel van de controle van de declaraties achteraf geschied namelijk de controle of de aanvragers van de gedeclareerde verrichtingen daartoe gerechtigde zorgaanbieders zijn en dat het resultaat van die controle leidt tot de verrekening conform artikel 3:308 in samenhang met artikel 6:127 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij is een computeruitdraai van 35 bladzijden gevoegd (de computeruitdraai), met de declaraties die niet rechtmatig zijn bevonden, dan wel waarvan de rechtmatigheid door ontbrekende gegevens over de aanvragende zorgaanbieders niet kon worden vastgesteld. Eiseres wordt de mogelijkheid geboden die ontbrekende informatie met de betrokken laboratorium aanvragen alsnog aan te leveren.
Eisers heeft tegen daartegen op 28 januari 2019 beroep ingesteld bij het Gerecht.
Partijen hebben stukken ingestuurd.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiseres werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [directeur], directeur van eiseres. De SVB werd daar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door [account manager], accountmanager bij verweerster. Om partijen in de gelegenheid te stellen zich nader schriftelijk over de zaak uit te laten heeft het Gerecht de behandeling ter zitting geschorst.
Bij brieven van 26 juli en 16 augustus 2019 hebben eiseres onderscheidenlijk de SVB zich nader over de zaak uitgelaten. Bij brieven van 8 november en 2 december 2019 hebben zij dat nogmaals gedaan.
De behandeling ter zitting is voortgezet op 3 juni 2020. Voor eiseres zijn daar verschenen haar gemachtigde, vergezeld door [directeur], en voor de SVB haar gemachtigde, vergezeld door [accountmanager].

Overwegingen

1. Op grond van artikel 12.6 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten (LvBVZ) behoudt, zolang ter zake geen voorzieningen krachtens deze landsverordening zijn getroffen, de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 (de RegMSV) zijn geldigheid. Zolang deze regeling van kracht blijft, wordt het in de definitie van zorgaanbieder opgenomen “waarmee de Uitvoeringsorganisatie (SVB) een zorgcontract heeft gesloten” vervangen door: die als medewerkende in de zin van de RegMSV is ingeschreven.
1.1
Op grond van artikel 9 van de RegMSV dient de medewerkende te handelen overeenkomstig de bepalingen van de sociale verzekeringen alsmede de bepalingen vastgelegd ten aanzien van de medewerking. Blijft de medewerkende dienaangaande zonder gegronde redenen in gebreke, dan kan de betaling van zijn nota’s geheel of ten dele worden geweigerd.
Op grond van artikel 10, eerste lid, stelt de Directeur (van de SVB) ten behoeve van een juiste administratie en organisatie van de sociale verzekeringen de benodigde formulieren en een gedragslijn voor de medewerkenden vast. Op grond van het tweede lid dient de medewerkende deze formulieren op de voorgeschreven wijze in te vullen en te behandelen en de regels der gedragslijn na te komen.
2. Het Gerecht stelt ambtshalve voorop dat het zich op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de LvBVZ bevoegd acht kennis te nemen van beroepen betreffende geschillen tussen de SVB en medewerkenden. De bepalingen opgenomen in de RegMSV (artikelen 16 t/m 19) over beroep van medewerkenden tegen beslissingen van de directeur (van de SVB) moeten buiten toepassing blijven, omdat die strijdig zijn met artikel 8 van de Lar en vermelde bepaling in de LvBVZ.
3. Het primaire besluit is op publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht voor zover dat de vaststelling van de SVB betreft dat in strijd met publiekrechtelijke regels aan eiseres gelden zijn uitbetaald en dat eiseres die gelden moet terugbetalen (terugvordering).
Het Gerecht stelt vast dat de toepasselijke regelgeving geen expliciete grondslag voor terugvordering kent, maar is onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2006:AV2037 van oordeel dat de SVB in beginsel bevoegd is om tot terugvordering van ten onrechte uitbetaalde declaraties over te gaan op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, tenzij algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. In een situatie waarin de medewerkende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat teveel werd uitbetaald, kan de SVB in beginsel hetgeen aan de medewerkende onverschuldigd is betaald, gedurende twee jaren na de dag van uitbetaling terugvorderen. Deze termijn kan tot vijf jaren worden verlengd indien de gemaakte fout door toedoen van de medewerkende is ontstaan.
Op de grondslag van een beschikking tot terugvordering kan de SVB overgaan tot invordering van het bij de terugvordering vastgestelde bedrag. Geschillen daarover dus bijvoorbeeld of de SVB kan overgaan tot verrekening staan echter ter toets van de burgerlijke rechter.
In dit geding kan dus alleen de terugvordering ter toets staan.
4. Vervolgens dient het Gerecht hier de vraag te beantwoorden of de brief van 17 december 2018 de beslissing inhoudt van de SVB op het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit. De SVB heeft gesteld dat dit niet het geval is en dat zij het bezwaar nog niet heeft afgedaan (in afwachting van de uitspraak in deze zaak).
Naar het oordeel van het Gerecht betreft die brief inderdaad niet de definitieve afdoening van het bezwaar tegen het primaire besluit. In de brief is geen sprake van een afgeronde heroverweging van het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar. Dat blijkt in het bijzonder uit de passage “Indien uw cliënte de zorgverlenerscode en de naam van de onbekende aanvragen alsnog kan plaatsen, onder bijvoeging van desbetreffende laboratorium aanvraag formulieren, dan zal de SVB alsnog een rechtmatigheidstoetsing kunnen uitvoeren wat betreft aanvragen door ‘onbekende’ artsen.” Nu ook nog geen hoorzitting was geëntameerd en bij die brief ook niet uitdrukkelijk het bezwaar gegrond, ongegrond dan wel niet-ontvankelijk is verklaard, kan die niet als de beslissing op het bezwaar worden aangemerkt, waartegen beroep openstond.
5. Ter zitting is door de SVB aan eiseres toegezegd dat zij de gelegenheid krijgt alsnog aannemelijk te maken dat de desbetreffende declaraties dus dat gedeelte van de declaraties op de computeruitdraai waarvan de SVB bij controle niet de rechtmatigheid heeft kunnen vaststellen wegens ontbrekende gegevens over de aanvragende zorgaanbieders betrekking hebben op verrichtingen die zijn aangevraagd door zorgverleners die daartoe gerechtigd waren volgens de circulaire van de SVB van 23 juni 2015. Omdat de aanvulling van al die declaraties op de computeruitdraai met de door de SVB verlangde gegevens tot een onevenredige administratieve belasting van beide partijen zou leiden, hebben zij afgesproken dat de SVB drie bladzijden uit de computeruitdraai selecteert en dat eiseres de daarop voorkomende declaraties waarvan de rechtmatigheid niet kon worden vastgesteld alsnog mag aanvullen met (scans van) de aanvragen van de betrokken zorgverleners. De uitkomst van die steekproef het percentage van de daarin betrokken declaraties waarvan met de aanvullende informatie toch de rechtmatigheid kan worden vastgesteld zal dan maatgevend zijn voor het oordeel over de rechtmatigheid van alle declaraties op de computerduitdraai waarvan de SVB bij gebrek aan gegevens de rechtmatigheid eerder niet kon vaststellen.
6. De slotsom is dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het Gerecht gaat ervan uit dat de SVB met inachtneming van de weergegeven afspraken alsnog op zo kort mogelijke termijn zal beslissen op het door eiseres tegen het primaire besluit ingediende bezwaar. Wat onder 5 staat vermeld houdt niet op enige wijze een oordeel van het Gerecht in over de rechtmatigheid van de op de computeruitdraai vermelde declaraties.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mrs. Haan, voorzitter, Sybesma en Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.