ECLI:NL:OGEAC:2020:159

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
CUR202000111
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.V.L.M. Wannyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg cao-bepaling luchtverkeersleiders en compensatie van feestdagen

In deze zaak hebben verzoekers, luchtverkeersleiders werkzaam bij DUTCH CARIBBEAN AIR NAVIGATION SERVICE PROVIDER N.V., een verzoek ingediend om te verklaren dat zij recht hebben op compensatie van alle wettelijk erkende feestdagen met een extra vrije dag. Dit verzoek is gebaseerd op de cao-bepalingen die van toepassing zijn op hun arbeidsovereenkomsten. De verzoekers stellen dat zij jarenlang deze compensatie hebben ontvangen, ongeacht of zij op die feestdagen hebben gewerkt. De verweerster, DUTCH CARIBBEAN AIR NAVIGATION SERVICE PROVIDER N.V., heeft echter betwist dat de cao-bepaling zo moet worden geïnterpreteerd en stelt dat compensatie alleen geldt voor de dagen waarop daadwerkelijk is gewerkt.

De mondelinge behandeling vond plaats op 28 mei 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De rechter heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de cao-bepaling moet worden uitgelegd op de manier zoals door de verzoekers is bepleit. De rechter heeft geoordeeld dat de verzoekers recht hebben op compensatie van alle wettelijk erkende feestdagen met een extra vrije dag, zolang de cao van toepassing is. De verweerster is veroordeeld in de proceskosten en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van cao-bepalingen en de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties waar langdurige praktijken en afspraken zijn gemaakt die niet eenzijdig door de werkgever kunnen worden gewijzigd. De rechter heeft ook aangegeven dat de verweerster de beschikking vrijwillig zal nakomen, wat de uitvoering van de uitspraak vergemakkelijkt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202000111
Beschikking d.d. 25 juni 2020
inzake

1.[verzoeker sub 1];

2. [verzoeker sub 2];

3. [verzoeker sub 3];

4. [verzoekster sub 4];

5. [verzoekster sub 5];

6. [verzoeker sub 6];

7. [verzoeker sub 7];

8. [verzoeker sub 8];

9. [verzoeker sub 9];

10. [verzoeker sub 10];

11. [verzoeker sub 11];

12. [verzoeker sub 12];

13. [verzoeker sub 13];

14. [verzoeker sub 14];

15. [verzoeker sub 15];

16. [verzoeker sub 16];

17. [verzoeker sub 17];

18. [verzoeker sub 18];

19. [verzoeker sub 19];

20. [verzoeker sub 20];

21. [verzoeker sub 21];

22. [verzoekster sub 22];

23. [verzoeker sub 23];

24. [verzoekster sub 24];

25. [verzoekster sub 25];

26. [verzoekster sub 26];

27. [verzoekster sub 27];

28. [verzoeker sub 28];

29. [verzoeker sub 29];

30. [verzoeker sub 30];

31. [verzoeker sub 31];

32. [verzoeker sub 32];

33. [verzoeker sub 33];

34. [verzoeker sub 34];

35. [verzoekster sub 35];

36. [verzoeker sub 36];

37. [verzoeker sub 37];

38. [verzoeker sub 38]

39. [verzoeker sub 39];

40. [verzoeker sub 40];

41. [verzoeker sub 41];

42. [verzoeker sub 42];

43. [verzoeker sub 43];

44. [verzoeker sub 44];

45. [verzoeker sub 45];

46. [verzoeker sub 46];

47. [verzoekster sub 47];

48. [verzoekster sub 48];

49. [verzoekster sub 49];

50. [verzoeker sub 50];

51. [verzoeker sub 51],

allen wonende in Curaçao,
verzoekers,
gemachtigde: mr. E.A. Knoppel,
tegen
de naamloze vennootschap
DUTCH CARIBBEAN AIR NAVIGATION SERVICE PROVIDER N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoekers hebben op 16 januari 2020 een verzoekschrift met producties ingediend. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen (nadere) producties toegestuurd en verzoekers hebben een wijziging van hun verzoek aangekondigd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020. Verzoekers sub 5, 7, 13, 14, 17 en 38 waren daarbij in persoon aanwezig, tezamen met mr. Knoppel. Namens verweerster waren aanwezig mevrouw [naam 1], HR-manager en de heer [naam 2], extern adviseur, tezamen met mr. Asjes. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Partijen is aangezegd dat het Gerecht een beschikking zal geven.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
a. Verzoekers zijn allen bij verweerster werkzaam als luchtverkeersleider.
De meeste verzoekers waren voordien werkzaam bij het Land de Nederlandse Antillen of het Eilandgebied Curaçao. In de arbeidsovereenkomsten van deze verzoekers is – onder meer – het volgende vermeld:

Artikel 2
1. De arbeidsvoorwaarden van de werknemer zijn onmiddellijk na de datum van overgang naar de Netherlands Antilles Air Traffic Control NV in hun totaliteit niet ongunstiger dan uw rechtspositie als personeelslid vóór de datum van overgang.
(…)
Artikel 17
1. Nadat de werkgever een voor het personeel van de Netherlands Antilles Air Traffic Control NV geldende CAO is aangegaan, zullen de regelingen zoals vastgelegd in de LMA komen te vervallen.”
Op 16 januari 2013 zijn door verweerster en de vakbonden ABVO en CURATCA cao-onderhandelingen gevoerd. Daarbij is onder meer de regeling van de compensatiedagen besproken aan de hand van een tekstvoorstel.
In artikel 54 van de cao DC-ANSP 2013-2017 en van de cao DC-ANSP 2018-2020 is het volgende bepaald:
“De werknemer die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- en/of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen verricht, wordt jaarlijks voor elke wettelijke erkende feestdag een compensatie dag als extra vrije dag verleend.”
Aan verzoekers werd – (voor zover van toepassing) zowel voor als na hun overgang van het Land naar verweerster – tot en met 2018 jaarlijks het totale aantal wettelijk erkende feestdagen als compensatiedagen toegekend, ongeacht of op die feestdag werd gewerkt.
Bij een memo van 12 december 2018 heeft verweerster het volgende medegedeeld:
“Gedurende de afgelopen jaren is door DC-ANSP per abuis een onjuiste uitvoering gegeven aan artikel 54 van de cao.
(…)
Vanaf 1 januari 2019 zal artikel 54 van de vigerende CAO 2018-2020 op de juiste manier worden uitgevoerd inhoudende dat een compensatie dag aan de medewerker wordt toegekend indien de medewerker daadwerkelijk op een feestdag heeft gewerkt.”
Bij brief van 14 juni 2019 hebben verzoekers zich op het standpunt gesteld dat gemaakte afspraken over het vergoed krijgen van elke wettelijk erkende feestdag niet eenzijdig gewijzigd kunnen worden en verweerster gesommeerd om de afspraak zoals die altijd gold te respecteren.

3.Het geschil

3.1.
Verzoekers verzoeken – na wijziging van hun verzoek – om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair
a. Voor recht te verklaren dat verzoekers recht hebben om jaarlijks alle wettelijk erkende feestdagen gecompenseerd te krijgen van verweerster met een extra vrije dag, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
b. Verweerster te gebieden om vanaf 1 januari 2019 jaarlijks alle wettelijke erkende feestdagen te compenseren aan verzoekers ieder individueel, met een extra vrije dag, zolang zij werkzaam zijn volgens een werkrooster met avond- en/of nachtdiensten en diensten op zon- en feestdagen, alles onder verbeurte van een dwangsom van naf. 2.500,= per keer per verzoeker dat verweerster nalatig blijf om de wettelijke erkende feestdagen te compenseren met 1 extra dag, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
c. Kosten rechtens
Subsidiair
a. Voor recht te verklaren dat verzoekers recht hebben om jaarlijks alle wettelijk erkende feestdagen gecompenseerd te krijgen van verweerster met een extra vrije dag, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
b. Voor recht te verklaren dat voornoemde regeling al sedert meer dan 20 jaren tussen partijen bestaat, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
c. Verweerster te gebieden om vanaf 1 januari 2019 jaarlijks alle wettelijke erkende feestdagen te compenseren aan verzoekers ieder individueel, met een extra vrije dag, zolang zij werkzaam zijn volgens een werkrooster met avond- en/of nachtdiensten en diensten op zon- en feestdagen, alles onder verbeurte van een dwangsom van naf. 2.500,=, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, per dag per verzoeker dat verweerster nalatig is om de wettelijke erkende feestdagen te compenseren met 1 extra dag, althans een in goede justitie te nemen beslissing;
d. Kosten rechtens”
3.2.
Verzoekers leggen aan het verzoek het volgende ten grondslag. In de laatst geldende cao en alle voorafgaande periodes was afgesproken en was het sinds vele jaren bestendig gebruik, althans sinds de aanvang van het dienstverband van verzoekers, dat iedere wettelijk erkende feestdag volledig werd gecompenseerd, ongeacht of op die feestdag werd gewerkt. Dat is gedurende vele jaren voor thans geldende cao van 2018-2020 zo afgesproken. Deze afspraken moeten worden geëerbiedigd en kunnen door verweerster als goed werkgever niet eenzijdig worden gewijzigd. De tekst van de cao is duidelijk. De bepaling geldt voor iedere werknemer die volgens het voor hem/haar geldende werkrooster avond- en/of nachtdienst en diensten op zon- en feestdagen verricht. Verzoekers behoren allemaal tot deze categorie schemawerkers. Vanaf de aanvang van hun dienstbetrekking kregen zij iedere wettelijke feestdag gecompenseerd. De meeste verzoekers waren voordien werkzaam bij het Land en hebben een bepaling in hun arbeidsovereenkomst waarin staat dat zij niet in een ongunstiger rechtspositie mogen komen te verkeren. Indien de afgesproken regeling wordt afgeschaft hebben de luchtverkeersleiders te weinig vrije dagen.
3.3.
Verweerster heeft het volgende tot verweer gevoerd. Verzoekers zijn niet-ontvankelijk in het onderhavige geschil over de uitleg van artikel 54 van de cao omdat zij geen partij zijn bij de vigerende cao. Toen verweerster in 2006 de luchtverkeersleiding taken overnam van de overheid heeft zij de door de luchtverkeersleiders geclaimde compensatiedagen zonder nader onderzoek toegekend. In de eerste cao 2008 – 2012 is niets terzake compensatiedagen opgenomen. Tijdens de onderhandelingen voor de cao 2013 – 2017 heeft verweerster uitdrukkelijk aan de vakbonden te kennen gegeven hoe verweerster de voorgenomen cao-bepaling interpreteert, te weten dat er slechts bij het daadwerkelijk verrichten van werk op een feestdag een compensatiedag wordt toegekend. Dit blijkt ook uit de notulen. In de cao 2018 – 2020 is dezelfde bepaling opgenomen. In 2018 ontdekte verweerster dat de bepaling niet werd uitgevoerd op de door haar aangegeven wijze. In verband met deze administratieve omissie heeft verweerster ervoor gekozen de reeds toegekende compensatiedagen niet vanaf 2006 terug te vorderen, maar om de juiste invoering vanaf 1 januari 2019 te laten ingaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dat verzoekers onder de werkingssfeer van de cao vallen is niet in geschil. Verweerster heeft bij memo van 12 december 2018 aangekondigd dat zij vanaf 1 januari 2019 de in artikel 54 van de cao opgenomen compensatiedagenregeling anders zou gaan uitvoeren. Gelet daarop kan verweerster niet worden gevolgd in haar kennelijke standpunt dat verzoekers de uitleg van de cao-bepaling niet aan de orde kunnen stellen omdat zij geen partij waren bij de totstandkoming van de cao. Het beroep van verweerster op niet-ontvankelijkheid wordt dan ook verworpen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten CAO-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142). Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend (zie onder meer HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor) en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox)).
4.3.
Beide partijen beroepen zich mede op de bewoordingen van de cao-bepaling, maar geven daaraan een andere interpretatie.
4.4.
Verzoekers menen dat met “
De werknemer die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- en/of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen verricht” bedoeld wordt dat de bepaling betrekking heeft op alle schemawerkers. En dat die “
jaarlijksvoorelkewettelijke erkende feestdag een compensatiedag als extra vrije dag”krijgen, ongeacht of zij op die feestdagen werken of niet. Volgens hen is deze regeling, zoals deze al jarenlang wordt uitgevoerd, ook objectief gerechtvaardigd. Daartoe hebben zij verwezen naar de door hen overgelegde vergelijking met het grotere aantal vrije dagen dat niet-schemawerkers genieten. Daarnaast wijzen zij erop dat zij anders bij het opnemen van vakantiedagen ook nog extra worden benadeeld, omdat – anders dan bij niet-schemawerkers – een wettelijk erkende feestdag wel van het vakantiedagen saldo wordt afgetrokken. Dat hebben ze voorgerekend aan de hand van concrete voorbeelden.
4.5.
Volgens verweerster moet de cao-bepaling door de woorden “
ingevolge het (…) werkrooster”en “
dienst op (…) feestdagen verricht”aldus worden uitgelegd dat alleen als de werknemer, zijnde een schemawerker, volgens zijn werkrooster op een feestdag moet werken en ook daadwerkelijk werkt, hij/zij een extra vrije dag krijgt toegekend. Verweerster heeft verwezen naar de notulen van de op 16 januari 2013 gevoerde vergadering met de vakbonden waarin de interpretatie is besproken. Volgens verweerster is het zomaar (aan het begin van elk jaar) toegekend krijgen van dertien extra vrije dagen omdat je in dat jaar misschien op een feestdag zal moeten werken niet redelijk of billijk. Dit te meer nu in geval van werken op een feestdag ook nog een feestdagvergoeding wordt uitgekeerd.
4.6.
Met inachtneming van het onder 4.2 genoemde beoordelingskader wordt het volgende overwogen. Verweerster kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de door haar bepleite uitleg naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de cao-bepaling. Zo valt niet in te zien waarom in de bepaling ook “
avond- en of nachtdiensten” en “
dienst op zondagen” worden genoemd, indien volstaan had kunnen worden met: “
een schemawerker die (volgens het rooster) op een wettelijk erkende feestdag dienst verricht, krijgt een compensatiedag als extra vrije dag.” Verweerster heeft toegelicht dat de werknemers zelf in het systeem moeten invullen wanneer ze op een feestdag hebben gewerkt, waarna een compensatiedag wordt toekend. Mede in het licht daarvan kan niet worden ingezien wat in de cao-bepaling met het woord “
jaarlijks” wordt bedoeld. Dat woord sluit meer aan bij de door verzoekers bepleite uitleg. Dat tot en met 2018 aan het begin van het jaar, dus
“jaarlijks”, het totale aantal wettelijk erkende feestdagen als compensatiedagen bij het vakantiedagensaldo werd opgeteld is immers niet in geschil.
4.7.
Dat de compensatiedagenregeling in de praktijk al vanaf de aanvang van het dienstverband van verzoekers is uitgevoerd op de door verzoekers bepleite wijze heeft verweerster niet voldoende gemotiveerd betwist. Verweerster heeft erkend dat zij deze regeling vanaf haar oprichting in 2006 – ook na de cao-onderhandelingen, de invoering van de vorige cao en de invoering van de huidige cao – op deze zelfde wijze is blijven uitvoeren. De uitleg van verzoekers vindt dus bevestiging in de steeds gevolgde en door verweerster overgenomen praktijk.
4.8.
Aan de notulen van de cao-onderhandelingen waarnaar verweerster heeft verwezen kan geen betekenis worden toegekend. Voor zover daaruit volgt dat de partijen bij de cao bedoeld hebben vanaf dat moment slechts nog compensatiedagen toe te kennen voor feestdagen waarop daadwerkelijk arbeid werd verricht, geldt dat deze bedoeling voor individuele werknemers die niet bij de totstandkoming van de cao betrokken waren niet objectief kenbaar was. Als het de bedoeling was een reeds jarenlang bestendige praktijk te wijzigen, had verwacht mogen worden dat dit expliciet tot uitdrukking was gebracht.
4.9.
De tekstinterpretatie van verweerster is weliswaar op het eerste gezicht de meest aannemelijke. Echter, verweerster heeft niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat schemawerkers – ook met inachtneming van de drie extra vakantiedagen wegens onregelmatige werktijden – in totaal reeds minder vrije dagen genoten dan niet-schemawerkers, en dat bij de toepassing van de compensatiedagenregeling op de door verweerster bepleite wijze dit verschil nog groter wordt. Dat in dat geval schemawerkers daarnaast bij het opnemen van vakantiedagen, in vergelijking met niet-schemawerkers, nog extra worden benadeeld heeft verweerster evenmin (voldoende gemotiveerd) weersproken. Het enkele feit dat bij een gewerkte feestdag ook een feestdagvergoeding wordt uitbetaald doet daaraan niet af. Te meer nu niet is gesteld of gebleken dat deze argumenten bij de door verweerster gestelde aanpassing van de regeling zijn betrokken en dat deze voor schemawerkers nadelige gevolgen op enige wijze (kunnen) worden rechtgetrokken, moet de door verzoekers bepleite uitleg – voor wat betreft de rechtsgevolgen waartoe deze zou leiden – de meest aannemelijke worden geacht.
4.10.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien leidt tot het oordeel dat de cao-bepaling moet worden uitgelegd op de door verzoekers bepleite wijze. Aan de vraag of de verzoekers die voorheen in dienst van het Land of het Eilandgebied Curaçao waren in een ongunstigere rechtspositie mochten komen te verkeren wordt daarom niet meer toegekomen.
4.11.
De slotsom is dat het primair onder a. verzochte toewijsbaar is, met dien verstande dat – gelet op hetgeen verweerster in dit kader heeft aangevoerd – de verklaring voor recht slechts kan worden gegeven voor zolang de huidige cao-bepaling van toepassing is. Het onder b. verzochte is dan ook eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat – gelet op hetgeen verweerster met betrekking tot verzoeker 33, 36 en 37 heeft aangevoerd – voor zover verzoekers pas gedurende het jaar 2019 in dienst zijn getreden van verweerster, zij deze dagen pro-rata toegekend dienen te krijgen. Dat het toekennen van deze compensatiedagen, gelet op de negatieve gevolgen van de coronamaatregelen voor de omzet van verweerster, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn heeft verweerster – tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verzoekers – onvoldoende nader toegelicht. Dit te meer nu verzoekers onweersproken hebben gesteld dat zij het grootste deel van de feestdagen ook daadwerkelijk werk verrichten.
4.12.
Verweerster heeft toegezegd dat zij, indien de verzoeken worden toegewezen, de beschikking – onder voorbehoud van hoger beroep – vrijwillig zal nakomen. Er is geen aanleiding om er aan te twijfelen dat zij dat ook daadwerkelijk zal doen. De verzochte dwangsom wordt dan ook afgewezen. De verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad wordt wel toewijsbaar geacht. Het risico dat verweerster, als zij in hoger beroep alsnog gelijk krijgt, de verleende compensatiedagen niet meer kan verrekenen, zal zich immers slechts in een enkel geval voordoen als een verzoeker dan niet meer in dienst is.
4.13.
Verweerster zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van verzoekers tot op heden begroot op NAf 50,- aan griffierecht en NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verklaart voor recht dat verzoekers – zolang artikel 54 van de cao van toepassing is – recht hebben om jaarlijks alle wettelijk erkende feestdagen gecompenseerd te krijgen van verweerster met een extra vrije dag;
5.2.
gebiedt verweerster om vanaf 1 januari 2019 aan iedere verzoeker – zo lang deze als schemawerker werkzaam is en artikel 54 van de cao van toepassing is – jaarlijks alle wettelijk erkende feestdagen te compenseren met een extra vrije dag, met dien verstande dat voor zover één of meer verzoekers pas gedurende het jaar 2019 in dienst zijn getreden van verweerster, deze dagen aan hen pro-rata worden toegekend;
5.3.
veroordeelt verweerster in de proceskosten, aan de zijde van verzoekers tot op heden begroot op NAf 1.550,-;
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft het onder 5.2 en 5.3 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.V.L.M. Wannyn, rechter, en op 25 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.