ECLI:NL:OGEAC:2020:105

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
CUR201804032
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag premie AVBZ en premie-inkomen in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, die pensioen ontvangt van het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APFA) en een AOV-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag premie AVBZ die hem was opgelegd voor het jaar 2016. De aanslag was gebaseerd op een premie-inkomen van NAf 70.756, wat resulteerde in een verschuldigd bedrag aan premie van NAf 1.114.

De belanghebbende stelde dat de aanslag niet correct was en dat de Inspecteur een lager percentage had moeten hanteren bij de berekening van de verschuldigde premie. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende ingezetene van Curaçao is en dat hij daarom verzekerd is voor de ABVZ en premieplichtig is in Curaçao. Het Gerecht concludeerde dat de door de belanghebbende ontvangen rente van binnenlandse spaartegoeden niet belast is met premie AVBZ en dat het premietarief van 1% niet van toepassing is, aangezien de belanghebbende een premie-inkomen heeft dat boven de drempel van NAf 22.308 ligt.

Het Gerecht heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij het de vaststelling van het premie-inkomen door de Inspecteur als juist heeft beoordeeld. De belanghebbende heeft ook geklaagd over de lange behandeltermijn van het bezwaar, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet leidde tot vernietiging of matiging van de aanslag. De proceskosten en het griffierecht werden niet vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. Jansen, rechter, in aanwezigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2020
BBZ nr. CUR201804032
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 september 2017 een aanslag premie AVBZ voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 70.756. Het verschuldigde bedrag aan premie is vastgesteld op NAf 1.114.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 oktober 2017 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 oktober 2018 uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij is het premie-inkomen en het verschuldigde bedrag aan premie gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 28 november 2018 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen
.De Inspecteur heeft ter zitting het verweerschrift ingebracht als pleitnota. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.6
Na sluiting van de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Het Gerecht heeft naar aanleiding van dit schrijven (brief van 13 januari 2020 gericht aan de Inspecteur) geen aanleiding gevonden om het onderzoek te heropenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum], is ingezetene van Curaçao. Hij geniet in het onderhavige jaar een bedrag van NAf 60.060 aan pensioen van het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (hierna: APFA). Ook geniet hij een AOV-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank van NAf 11.206. Daarnaast heeft belanghebbende rente-inkomsten van binnenlandse spaartegoeden ten bedrage van NAf 95.
2.2
Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 70.850. Daarbij heeft belanghebbende overeenkomstig de omschrijving op de loonbelastingkaart van APFA rekening gehouden met aftrekbare pensioenpremies (werknemersdeel) van NAf 385 en rente van kosten van geldlening ten bedrage van NAf 126.
2.3
De Inspecteur heeft het premie-inkomen vastgesteld op NAf 70.756 resulterend in een verschuldigd bedrag aan premies van NAf. 1.114.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Deze vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende stelt dat het door de Inspecteur vastgestelde premie-inkomen en het toegepaste tarief niet juist zijn. Ook stelt hij dat bij de berekening van de verschuldigde premie de Inspecteur een percentage van 1% had moeten hanteren, in plaats van 2%.
3.3
De Inspecteur stelt dat de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Belanghebbende is ingezetene van Curaçao. Ingevolge artikel 4 in samenhang met artikel 20 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (LAVBZ) is hij daarom verzekerd voor de ABVZ en premieplichtig in Curaçao.
4.2
Onder het premie-inkomen wordt ingevolge artikel 20, lid 4 van de LAVBZ – voor zover van belang - verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB). Anders dan belanghebbende kennelijk meent behoren de pensioeninkomsten van APFA tot het belastbaar inkomen in de zin van artikel 3 LIB. Het zijn namelijk inkomsten uit een vroegere dienstbetrekking die vallen onder de bron arbeid. De AOV-uitkering dient ingevolge artikel 3 LIB eveneens te worden gerekend tot het belastbaar inkomen (de bron rechten op periodieke uitkering). Dit betekent dat voormelde inkomsten behoren tot de premie-grondslag voor de AVBZ. Belanghebbende heeft een bedrag aan aftrekbare kosten van NAf 511 opgevoerd. De Inspecteur heeft rekening houdend met deze kosten – waar geen geschil over bestaat - het premie-inkomen juist vastgesteld op NAf 70.756. Het Gerecht merkt nog op dat de door belanghebbende ontvangen rente aan binnenlandse spaartegoeden niet belast is met premie AVBZ (artikel 20 lid 4 LAVBZ).
4.3
Ingevolge artikel 21, lid 1, van de LAVBZ in samenhang met artikel 1, lid 1, van het Landsbesluit AVBZ-premie 1999 (Landsbesluit) bedraagt het algemene tarief voor de premieheffing AVBZ 2%. Voor pensioenen geldt een afwijkend tarief. Op basis van artikel 21, lid 3, van de LAVBZ in samenhang met artikel 1, lid 3, van het Landsbesluit geldt daarvoor een tarief van 1,5%. Daarbij wordt onder pensioen verstaan een periodieke uitkering, welke ter zake van een vroegere dienstbetrekking wordt ontvangen. In dat verband merkt het Gerecht op dat een AOV-uitkering niet wordt ontvangen ter zake van een vroegere dienstbetrekking (vgl. GEA Curaçao 8 februari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:21).
4.4
De verschuldigde premie is berekend op basis van het tarief van 1,5% voor het pensioeninkomen en het tarief van 2% over de rest van het inkomen van belanghebbende. Het bedrag aan pensioeninkomen van NAf 60.060 x 1,5% = NAf 900,90. Het restant bedrag NAf 10.696 (NAf 70.756 minus NAf 60.060) x 2% = NAf. 213,92. De verschuldigde premie is juist vastgesteld op een bedrag van NAf 1.114 (900,90 plus 213,92).
4.5
Belanghebbende stelt dat bij de berekening van de verschuldigde premie de Inspecteur een percentage van 1% had moeten hanteren, in plaats van 2%. Het percentage van 1% geldt echter voor belastingplichtigen met een premie-inkomen tot NAf 22.308 (zie artikel 21, lid 1 LAVBZ). Nu belanghebbende een hoger premie-inkomen geniet, komt hij niet in aanmerking voor het tarief van 1%.
4.6
Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Voor zover belanghebbende betoogt dat hij door de berekening van de verschuldigde premie ongelijk wordt behandeld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft immers zijn stelling, bij betwisting van de inspecteur, niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt.
4.7
Belanghebbende heeft geklaagd over de lange behandeltermijn van het bezwaar en ook over het uitblijven van een verweerschrift van de Inspecteur. Het Gerecht overweegt dat de handelswijze van de Inspecteur weliswaar als onzorgvuldig kan worden bestempeld, maar dat dit niet ertoe kan leiden dat de aanslag, zoals belanghebbende dat voorstaat, op die grond moet worden vernietigd dan wel moet worden gematigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 17 april 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500