ECLI:NL:OGEAC:2019:99

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
Lar CUR201703482
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op pensioenuitkering en afschaffing kerstgratificatie in het kader van ongerechtvaardigd onderscheid tussen ingezetenen en niet-ingezetenen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Sociale Verzekeringsbank en een eiseres die in Nederland woont. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar pensioenuitkering met 10% was verlaagd en haar recht op kerstgratificatie was ingetrokken. De verweerster, de Sociale Verzekeringsbank, had deze maatregelen genomen op basis van wijzigingen in de Landsverordening Algemene Ouderdomspensioen (LvAOV), die een onderscheid maken tussen ingezetenen en niet-ingezetenen van Curaçao. De eiseres stelde dat deze maatregelen in strijd waren met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er ongerechtvaardigd onderscheid werd gemaakt tussen de twee groepen.

Het Gerecht overwoog dat het recht op eigendom, zoals vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, niet absoluut is en dat inmenging in dit recht gerechtvaardigd kan zijn indien deze bij wet is voorzien en een legitiem doel dient. Het Gerecht concludeerde dat de korting op de pensioenuitkering en de afschaffing van de kerstgratificatie een legitieme doelstelling hadden in het algemeen belang, namelijk het waarborgen van de continuïteit van de AOV-pensioenbetalingen. De eiseres had niet aangetoond dat de korting op haar pensioenuitkering een onevenredige zware last op haar legde.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van de eiseres ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in stand bleef. De uitspraak benadrukt de ruimte die de overheid heeft om sociale zekerheidsmaatregelen te nemen en de afweging die gemaakt moet worden tussen algemeen belang en individuele rechten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Nederland,
eiseres,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 15 september 2017 heeft verweerster op de aan eiseres toegekende pensioenuitkering met ingang van 1 januari 2017 een korting van 10% toegepast en dat nader vastgesteld op NAf 376,80. Voorts is bepaald dat eiseres vanaf 2016 niet in aanmerking komt voor een kerstgratificatie.
Bij beschikking van 6 november 2017, aangetekend verzonden op 9 november 2017, (het bestreden besluit), heeft verweerster het bezwaar daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 10 april 2019. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
1.1
Op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (het EP) heeft iedere natuurlijke persoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
1.2
Op grond van artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Landsverordening Algemene Ouderdomspensioen (LvAOV) (zoals gewijzigd bij P.B. 2016, no. 39 met ingang van 1 januari 2017 (de Wijzigingswet)) bedraagt het ouderdomspensioen voor een niet-ingezetene NAf 775,80 per maand.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, (zoals gewijzigd met ingang van 30 juli 2016) heeft degene, die in enig jaar in de maand september recht heeft op ouderdomspensioen en ingezetene is, in dat jaar recht op kerstuitkering.
2. Eiseres is op 24 december 1932 geboren in Nederland. Met inachtneming van de door haar in de Nederlandse Antillen/Curaçao gewoonde jaren, heeft verweerster aan eiseres een ouderdomspensioen toegekend ten bedrage van NAf 419,- per maand.
Deze pensioenuitkering is bij het bestreden besluit met 10% verlaagd. Daarbij is aangegeven dat op grond van de wijziging van onder meer de LvAOV niet ingezetenen van Curaçao het recht verkrijgen op een ouderdomspensioen dat 10% lager is dan dat van ingezetenen. Voorts is bepaald dat eiseres vanaf 2016 niet meer in aanmerking komt voor een kerstuitkering.
3. Het betoog van eiseres dat wat betreft het recht op het AOV-pensioen en de kerstuitkering in strijd met artikel 14 van het EVRM een onrechtvaardig onderscheid wordt gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, faalt.
Blijkens de Memorie van Toelichting (zitting 2015-2016-074) heeft de wetswijziging tot doel de continuïteit in de betalingen van AOV-pensioen, zijnde een algemene oudedagsvoorziening, te waarborgen. Het middel hiertoe is om voor niet-ingezetenen: a) het bedrag van het recht op ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen naar beneden bij te stellen; b) het recht op kerstuitkering te laten vervallen; c) het recht op partnertoeslag te laten vervallen.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:154) is de rechtens aanvaardbare basisgedachte van een volksverzekering dat de overheid van een land alleen sociale bescherming door middel van een verplichte verzekering biedt aan personen die door ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land en aan personen die, hoewel geen ingezetene, met betrekking tot door hen uitgeoefende beroepswerkzaamheden onderworpen zijn aan belastingheffing door dat land. Dit betekent dat de bij de vormgeving van de oplossing voor het betaalbaar houden van het AOV-pensioen door de wetgever gezochte aansluiting bij het naar woonplaats gemaakte onderscheid, gerechtvaardigd is.
4. Tussen partijen is niet in geding dat het AOV-pensioen als eigendom in de zin van artikel 1 van het EP is en dat deze eigendom door de werking van de wetswijziging – verlaging van de pensioenuitkering van eiseres – voor een gedeelte is ontnomen. Het Gerecht zal dan ook toetsen of aan de voorwaarden voor een inbreuk op het eigendomsrecht is voldaan.
4.1
Op grond van artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet is een korting toegepast op het ouderdomspensioen. Dit vormt een inmenging in het recht van eiseres op een ongestoord genot van zijn eigendom als bedoeld in artikel 1, eerste volzin, van het EP.
Deze inmenging volgt direct uit voormeld artikel van de Wijzigingswet en is derhalve bij wet voorzien. Voorts is ingevolge vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM), onder meer de arresten van 8 oktober 2013 (Mateus tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2013:1008DEC006223512) en 1 september 2015 (Da Silva Carvalho Rico tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2015:0901DEC001334114), beperking van de overheidsuitgaven een gerechtvaardigde doelstelling in het belang van het veiligstellen van het stelsel van sociale zekerheid en het beschermen van de nationale economie, waarbij de staat een ruime beoordelingsvrijheid heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is. Het Gerecht concludeert dan ook dat aan artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag ligt.
4.2
Ook bij de afweging of er een “fair balance” is tussen het met de inmenging in het eigendomsrecht gediende algemeen belang en de bescherming van de individuele rechten hebben volgens vaste rechtspraak van het EHRM de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid. De verwachting dat een sociaal systeem waarin wordt geparticipeerd nooit gewijzigd zou kunnen worden, is niet gerechtvaardigd. In de hier aan de orde zijnde constellatie is voorts van belang dat de aanpassingen in de LvAOV deel uitmaken van bredere hervormingen, waaronder een wijziging van de Algemene Weduwen- en wezenverzekering en Algemene landsverordening Landsbelastingen, en de lasten dus niet uitsluitend zijn gelegd bij de gerechtigden tot een ouderdomspensioen.
4.3
Gelet op 4.1 en 4.2 is de op de voet van artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet toegepaste korting op het ouderdomspensioen ingeval de verzekerde geen ingezetene is proportioneel te achten en leidt deze in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het EP.
4.4
Dit laat echter onverlet dat het mogelijk is dat artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet in concrete gevallen onevenredig zware last (“excessive burden”) als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM en daarmee een schending van artikel 1 van het EP met zich brengt. Daarbij is het aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de toegepaste korting een onevenredige zware – financiële – last op haar legt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep van eiseres
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, en J. Sybesma en L.C. Hoefdraad leden, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.