In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Sociale Verzekeringsbank en een eiseres die in Nederland woont. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij haar pensioenuitkering met 10% was verlaagd en haar recht op kerstgratificatie was ingetrokken. De verweerster, de Sociale Verzekeringsbank, had deze maatregelen genomen op basis van wijzigingen in de Landsverordening Algemene Ouderdomspensioen (LvAOV), die een onderscheid maken tussen ingezetenen en niet-ingezetenen van Curaçao. De eiseres stelde dat deze maatregelen in strijd waren met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er ongerechtvaardigd onderscheid werd gemaakt tussen de twee groepen.
Het Gerecht overwoog dat het recht op eigendom, zoals vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, niet absoluut is en dat inmenging in dit recht gerechtvaardigd kan zijn indien deze bij wet is voorzien en een legitiem doel dient. Het Gerecht concludeerde dat de korting op de pensioenuitkering en de afschaffing van de kerstgratificatie een legitieme doelstelling hadden in het algemeen belang, namelijk het waarborgen van de continuïteit van de AOV-pensioenbetalingen. De eiseres had niet aangetoond dat de korting op haar pensioenuitkering een onevenredige zware last op haar legde.
Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep van de eiseres ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank in stand bleef. De uitspraak benadrukt de ruimte die de overheid heeft om sociale zekerheidsmaatregelen te nemen en de afweging die gemaakt moet worden tussen algemeen belang en individuele rechten.