ECLI:NL:OGHACMB:2017:154

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
LARCUR2016H00039
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van kortingen op ouderdomspensioen en de rechtvaardigheid daarvan

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van kortingen op het ouderdomspensioen van appellant, die in Curaçao woont. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (de Bank) die hem een ouderdomspensioen toekende met een korting van 30% omdat hij eerder dan zijn 65ste levensjaar aanspraak maakte op het pensioen. Het Hof overweegt dat de basisgedachte van de volksverzekering is dat de overheid alleen sociale bescherming biedt aan personen met een voldoende band met het land. Het Hof sluit zich aan bij de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en oordeelt dat de begrenzing van de kring van verzekerden gerechtvaardigd is. Appellant betoogde dat de korting van 30% onterecht was en dat hij ongelijk werd behandeld ten opzichte van andere verzekerden. Het Hof oordeelt dat de korting van 30% proportioneel is en niet leidt tot een schending van zijn eigendomsrechten. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en verklaart het beroep ongegrond. De Bank wordt gelast het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

LARCUR2016H00039
Datum uitspraak: 21 december 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[
Appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 26 oktober 2016 in zaak nr. Lar 74123/2015 – 31/16, in het geding tussen:
appellant
en
de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de Bank).
Procesverloop
Bij beschikking van 1 december 2014 heeft de Bank appellant op de voet van de Landsverordening Algemene Ouderdomsvoorziening (hierna: de LvAOV) met ingang van zijn 60ste levensjaar een ouderdomspensioen toegekend van - voor het jaar 2014 - NAf 477,00 bruto per maand. Daarbij is een korting van 21% toegepast omdat appellant tussen zijn 15e en 60ste levensjaar wegens verblijf in Nederland tien jaar niet verzekerd is geweest. Voorts is een korting van 30% toegepast (5 x 6% per jaar), omdat appellant al voor zijn 65ste levensjaar aanspraak maakt op een ouderdomspensioen.
Bij beschikking van 7 augustus 2015 heeft de Bank het door appellant tegen de beschikking van 1 december 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2016 heeft het Gerecht - voor zover in hoger beroep van belang - het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de toegepaste korting van 21%, het beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de toegepaste korting van 30%, de beschikking van 7 augustus 2015 in zoverre vernietigd en - zelf voorziend - het bezwaar van appellant voor zover gericht tegen de toegepaste korting van 30% niet‑ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De Bank heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2017, waar appellant en de Bank, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia, werkzaam bij de Bank, en mr. R.A.P.H. Pols, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Bij Landsverordening van 28 februari 2013 tot wijziging van de LvAOV en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering, P.B. 2013, no. 24 (hierna: de Wijzigingswet), is met ingang van 1 maart 2013 de pensioengerechtigde leeftijd in de LvAOV gesteld op 65 jaar. Aan die wijziging is ten grondslag gelegd dat gezien de demografische ontwikkelingen in Curaçao en de nieuwe staatkundige structuur het Ouderdomsfonds op korte termijn omvangrijke tekorten zal vertonen en niet in staat zal zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat het noodzakelijk is maatregelen te introduceren om het Ouderdomsfonds structureel te saneren en de uitkeringen aan gepensioneerden voor een langere termijn te garanderen.
Appellant heeft met gebruikmaking van artikel II, tweede lid, van de Wijzigingswet vanaf zijn 60ste levensjaar recht doen gelden op uitbetaling van zijn opgebouwde rechten terzake ouderdomspensioen. In de gevallen waarin de verzekerde gebruik maakt van deze mogelijkheid, wordt ingevolge het vierde lid van dat artikel voor ieder jaar dat de verzekerde eerder dan zijn 65ste levensjaar zijn recht doet gelden, een korting van 6% toegepast.
Inmiddels heeft de regering besloten dat aan personen die - zoals appellant - in de periode van 1 maart 2014 tot 1 maart 2016 met gebruikmaking van de overgangsregeling hun recht hebben doen gelden, tegemoet wordt gekomen door eerst 10% en later nog eens 5% aan korting terug te geven, zodat de korting feitelijk geen 30% maar 15% bedraagt (5 x 3% per jaar).
Het Hof overweegt allereerst ambtshalve dat zowel de beschikking van 7 augustus 2015 als de beschikking van 1 december 2014 een één en ondeelbare beschikking is, inhoudende dat - voor het jaar 2014 - aan appellant een bedrag van NAf 477,00 bruto per maand aan ouderdomspensioen wordt toegekend, rekening houdend met een korting van 21% en een korting van 30%. Het Gerecht heeft daarom het beroep in strijd met artikel 50 van de Landsverordening administratieve rechtspraak deels ongegrond en deels gegrond verklaard en vervolgens ten onrechte de beschikking van 7 augustus 2015 gedeeltelijk vernietigd en het bezwaar tegen de beschikking van 1 december 2014 gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof zal reeds daarom de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, vernietigen. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof de beschikking van 7 augustus 2015 toetsen aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
Appellant, die tussen 5 juni 1972 en 11 maart 1983 overwegend wegens studie in Nederland heeft verbleven, betoogt ten eerste dat de Bank ten onrechte de korting van 21% op het aan hem toegekende ouderdomspensioen heeft toegepast. In dit verband voert hij aan dat een student die gedwongen is om in het buitenland te studeren omdat de door hem of haar gevolgde opleiding niet in Curaçao wordt aangeboden, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van studenten die wel in Curaçao kunnen studeren en daardoor als ingezetene wel verzekering op grond van de LvAOV opbouwen. Voorts voert hij aan dat ook sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van de personen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de LvAOV, die geen ingezetene zijn maar toch verzekering op grond van de LvAOV opbouwen omdat zij wedde of loon genieten ten laste van – thans – het land Curaçao. De door – toen – het land de Nederlandse Antillen aan appellant toegekende studiebeurs moet daarmee op één lijn worden gesteld. Aldus is sprake van strijd met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR), artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en artikel 3 van de Staatsregeling van het land Curaçao (hierna: de Staatsregeling), aldus appellant.
4.1. Het Hof stelt voorop dat volgens vaste Nederlandse rechtspraak (onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5709, bevestigd bij het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:29, en de arresten van de Hoge Raad van 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1980, en 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7609) de - rechtens aanvaardbare - basisgedachte van een volksverzekering is dat de overheid van een land alleen sociale bescherming door middel van een verplichte verzekering biedt aan personen die door ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land en aan personen die, hoewel geen ingezetene, met betrekking tot door hen uitgeoefende beroepswerkzaamheden onderworpen zijn aan belastingheffing door dat land. Het Hof sluit zich hierbij aan. Dit betekent dat, daargelaten of - zoals appellant heeft betoogd - sprake is van gelijke gevallen, de in artikel 5 van de LvAOV neergelegde begrenzing van de kring van verzekerden gerechtvaardigd is. Nu er voor het in de LvAOV gemaakte onderscheid een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat, faalt het betoog van appellant dat in strijd met artikel 26 van het IVBRP, artikel 14 van het EVRM en artikel 3 van de Staatsregeling een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds appellant en anderzijds degenen die wel op rond van de LvAOV verzekerd zijn (geweest).
5. Ten tweede betoogt appellant dat de Bank ten onrechte de korting van 30% op het aan hem toegekende ouderdomspensioen heeft toegepast. In dit verband voert hij aan dat gedurende vijf jaar een korting van 6% wordt toegepast, terwijl de jaarlijkse opbouw van het ouderdomspensioen rond de 2% is geweest. De berekening van de korting is onduidelijk en niet onderbouwd. Voorts is tot op heden nog geen algehele wettelijke verhoging van de bedrijfspensioengerechtigde leeftijd doorgevoerd. De wijziging van de LvAOV waarbij de pensioengerechtigde leeftijd is verhoogd naar 65 jaar, zonder dat de bedrijfspensioengerechtigde leeftijd is verhoogd, heeft met zich gebracht dat vele burgers noodgedwongen op hun 60ste het ouderdomspensioen hebben moeten accepteren en daarmee een korting van 30%, omdat zij anders bij een - onverhoopt - ontslag bij hun werkgever vóór hun 65ste geen inkomen meer zouden hebben. De keuze om langer door te werken en eerst op 65-jarige leeftijd aanspraak op ouderdomspensioen te maken bestaat daarom in feite niet, aldus appellant. De korting is voorts voor de betrokken personen een individuele en buitensporige last. Dat de regering heeft besloten de korting feitelijk terug te brengen tot 15% is slechts een beleidsmatige beslissing, die zonder meer kan worden teruggedraaid, aldus appellant.
5.1. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in onder andere de uitspraak van 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2502), zijn de tijdvakken van verzekering vervuld krachtens een opbouwverzekering eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het EP). Het Hof sluit zich hierbij aan. De door appellant in de periode tussen het 15e en 60ste levensjaar op grond van de LvAOV opgebouwde verzekerde tijdvakken zijn opeisbare rechten (“claims”) die als vermogensrechten kunnen worden beschouwd, behorende tot een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het EP.
5.2. Nu appellant met gebruikmaking van artikel II, tweede lid, van de Wijzigingswet recht heeft doen gelden op uitbetaling van zijn opgebouwde rechten inzake ouderdomspensioen vanaf zijn 60ste jaar, zijn hem geen verzekerde tijdvakken ontnomen. Wel is op de voet van artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet een korting toegepast. Dit vormt een inmenging in het recht van appellant op een ongestoord genot van zijn eigendom als bedoeld in artikel 1, eerste volzin, van het EP.
5.3. Deze inmenging volgt direct uit artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet en is derhalve bij wet voorzien. Voorts is ingevolge vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), onder meer de arresten van 8 oktober 2013 (Mateus tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2013:1008DEC006223512) en 1 september 2015 (Da Silva Carvalho Rico tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2015:0901DEC001334114), beperking van de overheidsuitgaven een gerechtvaardigde doelstelling in het belang van het veiligstellen van het stelsel van sociale zekerheid en het beschermen van de nationale economie, waarbij de staat een ruime beoordelingsvrijheid heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is. Het Hof concludeert dan ook dat aan artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag ligt.
5.4. Ook bij de afweging of er een "fair balance" is tussen het met de inmenging in het eigendomsrecht gediende algemeen belang en de bescherming van de individuele rechten hebben volgens vaste rechtspraak van het EHRM de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid. De verwachting dat een sociaal systeem waarin wordt geparticipeerd, nooit gewijzigd zou kunnen worden, is niet gerechtvaardigd. In de hier aan de orde zijnde constellatie is voorts van belang dat de aanpassingen in de LvAOV deel uitmaken van bredere hervormingen, waaronder een wijziging van de Algemene Weduwen- en wezenverzekering, en de lasten dus niet uitsluitend zijn gelegd bij de gerechtigden tot een ouderdomspensioen.
5.5. Gelet op 5.2 tot en met 5.4 is de op de voet van artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet toegepaste korting ingeval een verzekerde er in weerwil van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd voor kiest om vanaf zijn 60ste levensjaar zijn ouderdomspensioen te laten uitbetalen proportioneel te achten en leidt deze in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het EP.
5.6. Dit laat echter onverlet dat het mogelijk is dat artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet in concrete gevallen een onevenredig zware last ("excessive burden") als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM en daarmee een schending van artikel 1 van het EP met zich brengt. Daarbij is het aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken.
Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de toegepaste korting een onevenredig zware - financiële - last op hem legt. Ook is niet gebleken dat appellant noodgedwongen vanaf zijn 60ste levensjaar aanspraak op uitkering van het ouderdompspensioen heeft moeten maken, en daarmee geen andere keuze had dan de korting te aanvaarden, omdat hij anders geen inkomen meer zou hebben. Het algemene gegeven dat de bedrijfspensioengerechtigde leeftijd doorgaans hoger is, acht het Hof daarbij niet van belang. Daar komt bij dat de korting feitelijk is terugebracht naar 15% (5 x 3% per jaar). Dat de halvering van de korting niet wettelijk is geregeld, betekent niet dat aan deze door de regering genomen beslissing rechtens geen betekenis toekomt. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat in het concrete geval sprake is van schending van artikel 1 van het EP op de grond dat toepassing van artikel II, vierde lid, van de Wijzigingswet een onevenredig zware last voor appellant met zich brengt.
5.7. Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Van kosten van appellant waarop een proceskostenveroordeling betrekking kan hebben is niet gebleken.
8.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 26 oktober 2016 in zaak nr. Lar 74123/2015 – 31/16 voor zover in hoger beroep aangevallen;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond;
IV.
gelastdat de Sociale Verzekeringsbank aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van NAf. 100,- (zegge: honderd gulden) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2017
Verzonden: 21 december 2017
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,
BIJLAGE

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens

en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Eerste Protocol bij het EVRM

Artikel 1 Bescherming van eigendom
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

Staatsregeling van het land Curaçao

Artikel 3
Allen die zich in Curaçao bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 50
1. De uitspraak van het Gerecht strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van het Gerecht;
b. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
c. ongegrondverklaring van het beroep; of
d. gegrondverklaring van het beroep.

Landsverordening Algemene Ouderdomsvoorziening

Artikel 5
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening is degene, die de leeftijd van 15 jaar, doch niet die van 60 jaar heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch terzake in de inkomstenbelasting wordt aangeslagen als binnen de Nederlandse Antillen wonende belastingplichtige;
c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten de Nederlandse Antillen te wonen, doch terzake van buiten de Nederlandse Antillen verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van de Nederlandse Antillen of van een der eilandgebieden, mits hij Nederlander is.
Artikel 7
1. Het ouderdomspensioen bedraagt NAf 726,03 per maand.
2. Het pensioenbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met inachtneming van het derde lid aangepast.
3. Aanpassing van het pensioenbedrag heeft plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van het percentage van de reële economische groei voor de maand augustus daaraan voorafgaande ten opzichte van het percentage van de reële economische groei voor de maand augustus van het daaraan voorafgaande jaar.
Artikel 8
1. Op het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15‑jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.
LANDSVERORDENING van de 28ste februari 2013 tot wijziging van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering
Artikel II
1. De verzekerde die per 1 maart 2013 de 59ste leeftijd heeft bereikt, maar die 60 jaar nog niet heeft bereikt, kan, door middel van een schriftelijke verklaring, afstand doen van het recht op ouderdomspensioen en opteren met de leeftijd van 65 jaar gebruik te maken van het recht op ouderdomspensioen conform de onderhavige wijziging van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering. Voor deze leeftijdsgroep geldt dat de korting tot en met 60 jaar zal worden berekend conform het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, zoals deze luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening.
2. De verzekerde die per 1 maart 2013 57 of 58 jaar oud is, kan na een verzoek daartoe te hebben ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank, vanaf zijn 60ste levensjaar recht doen gelden op uitbetaling van zijn opgebouwde rechten inzake ouderdomspensioen.
3. De verzekerde kan eenmalig gebruik maken van de in het tweede lid vermelde mogelijkheid.
4. In de gevallen, waarin de verzekerde gebruik maakt van de mogelijkheid, opgenomen in het tweede lid, wordt, voor ieder jaar dat de verzekerde eerder dan zijn 65ste levensjaar zijn recht doet gelden, een permanente korting van 6% toegepast.