ECLI:NL:OGEAC:2019:90

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
10 mei 2019
Zaaknummer
CUR201600475
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag winstbelasting en vergrijpboete door X N.V. en de beoordeling van de terugbetalingsverplichting aan H BV

Op 13 maart 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in de zaak tussen X N.V. en de Inspecteur der Belastingen. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag in de winstbelasting over het jaar 2011, opgelegd op 23 december 2014, en een vergrijpboete. Belanghebbende, X N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de vergrijpboete, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. X N.V. heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij het Gerecht heeft vastgesteld dat de beroepstermijn ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. Dit kwam doordat de belanghebbende de uitspraak op bezwaar pas later had ontvangen.

De kern van het geschil was of X N.V. op de balansdatum van 31 december 2011 terecht een schuld van NAf 300.000 aan H BV had opgenomen. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat deze schuld bestond, onderbouwd door een koopovereenkomst en het feit dat de Inspecteur deze niet had weersproken. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur ten onrechte de schuld had laten vrijvallen ten gunste van de winst, en vernietigde zowel de naheffingsaanslag als de vergrijpboete. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 13 maart 2019
BBZ nr. CUR201600475
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag in de winstbelasting over het jaar 2011 opgelegd van NAf 32.433. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van NAf 8.108 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 20 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de vergrijpboete.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2015 de naheffingsaanslag en de vergrijpboete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 7 maart 2016 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 10 april 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft op 25 april 2017 plaatsgevonden. Namens belanghebbende is verschenen A, bijgestaan door B van Z. Namens de Inspecteur is verschenen mr. C.
1.7
Belanghebbende heeft op 19 juli 2017 met instemming van het Gerecht een nader stuk ingebracht.
1.8
De Inspecteur heeft op 14 september 2017 daarop gereageerd.
1.9
Het Gerecht heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een autoverhuurbedrijf.
2.2
Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is C. (hierna: de digra).
2.3
De vader van de digra is D is enig aandeelhouder van H NV (hierna: H NV). De directeur van H NV is mw. E.
2.4
Op de balans van belanghebbende staat per 31 december 2011 een schuld van NAf 300.000.
2.5
Namens de Inspecteur heeft in 2013 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting, loonbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2011. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 17 september 2014. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“4.2.2 Achtergestelde lening Fakkel
Belastingplichtige heeft een schuld op de balans aan de digra de heer D voor een bedrag van 300.000. Belastingplichtige heeft uitgelegd dat de schuld is ontstaan door verkoop van auto's door H NV aan X NV. H NV is volgens de kvk per 8 augustus 2008 geliquideerd. Ik heb de overeenkomst tussen H NV en belastingplichtige ontvangen en een niet ondertekende overeenkomst met de ORCO bank. Er werd volgens de verklaring van de adviseur ter financiering een achtergestelde lening van de ORCO bank verkregen. Ik heb hoewel gevraagd geen nadere uitleg ontvangen met betrekking tot deze post. Het is niet duidelijk aan wie dit bedrag betaald moet worden en of dit bedrag überhaupt betaald moet worden . lk heb geen overeenkomst ontvangen waaruit blijkt dat een schuld bestaat aan de digra en ook geen aflossingsplan. Belastingplichtige heeft niet aangetoond dat er een schuld bestaat aan de digra. Ik stel voor de schuld in de winst te laten vrijvallen.
(…)
In zijn reactie op het conceptrapport heeft belastingplichtige wederom een kopie van de overeenkomst tussen belastingplichtige en H NV opgestuurd (zie bijlage 3). Nadere uitleg wat inderdaad is gebeurd is hoewel herhaaldelijk gevraagd door belastingplichtige niet verstrekt. Het is niet duidelijk of belastingplichtige inderdaad een schuld heeft aan de digra. In de overeenkomst werd 6% rente afgesproken maar niet betaald. Er werd tot heden niks afgelost. In de overeenkomst werden geen afspraken omtrent aflossing gemaakt. De lening bij de ORCO bank is inmiddels wel afgelost. Ik stel de Inspecteur voor de voorgestelde correctie te handhaven.”
2.6
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is onderhavige naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd, alsmede de vergrijpboete.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende op de balansdatum (31 december 2011) terecht een schuld heeft opgenomen van NAf 300.000.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de uitspraak op bezwaar de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van belastingdienst. In dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de uitspraak door de belanghebbende.
4.3
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 28 december 2015. Het beroepschrift is op 7 maart 2016 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat zij de uitspraak van de Inspecteur pas op 27 januari 2016 heeft ontvangen, en heeft daarmee kennelijk betoogd dat deze uitspraak niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, zodat de beroepstermijn later is aangevangen. De Inspecteur heeft dit niet weersproken, zodat het Gerecht uitgaat van de juistheid ervan. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag van de ontvangst van de uitspraak door belanghebbende. Het beroepschrift van 7 maart 2016 is dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Schuld
4.5
Voor de vraag of op de balansdatum een juridisch afdwingbare verplichting bestaat – die vervolgens op de fiscale balans als passiefpost kan worden opgevoerd – is beslissend of objectief gezien op de balansdatum een juridisch afdwingbare verplichtingen bestond (vgl. HR 11 juli 1984, nr. 22.146, BNB 1985/1).
4.6
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat op de balansdatum 31 december 2011 een juridisch afdwingbare verplichting bestond. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.7
In een geval als het onderhavige, waarin op de belastingplichtige reeds de bewijslast rust, heeft het niet ingaan op een uitnodiging van de Inspecteur om inlichtingen te verstrekken geen gevolgen voor het door de belastingplichtige te leveren bewijs. Anders dan de Inspecteur voorstaat, kan van een omkering en verzwaring van de bewijslast in dit geval dus geen sprake zijn (vgl. HR 3 februari 2006, nr. 41.329, ECLI:NL:HR:AV0821; HR 18 februari 2011, nr. 10/00556, ECLI:NL:HR:2011:BO4376).
4.8
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij op 2 september 2005 auto’s heeft gekocht van H NV, dat zij de koopsom van NAf 300.000 is schuldig gebleven, dat H NV eind 2004 een schuld heeft aan haar aandeelhouder D van NAf 334.656, dat H NV in 2008 de vordering op belanghebbende heeft overgedragen aan haar aandeelhouder D, dat vervolgens H NV in 2008 haar activiteiten heeft gestaakt, en dat zodoende belanghebbende op de balansdatum (31 december 2011) een schuld van NAf 300.000 heeft aan D.
4.9
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat zij op de balansdatum een schuld heeft van NAf 300.000. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.1
Belanghebbende heeft een koopovereenkomst ingebracht waaruit blijkt dat H NV op 2 september 2005 31 auto’s - nagenoeg alle met bouwjaar 2001 en 2002 – aan belanghebbende heeft verkocht voor een koopsom van NAf 300.000. Verder heeft belanghebbende gesteld dat deze koopsom is schuldig gebleven aan H NV. De Inspecteur heeft niet weersproken dat belanghebbende deze auto’s heeft gekocht en heeft evenmin weersproken dat belanghebbende de koopsom is schuldig gebleven, zodat het Gerecht uitgaat van de juistheid ervan. Voor deze procedure staat derhalve vast dat belanghebbende vanaf september 2005 een schuld heeft aan H NV van NAf 300.000.
4.11
De Inspecteur betoogt dat de vordering van H NV op belanghebbende in 2008 niet is overgedragen aan haar aandeelhouder D. Zo dit betoog al wordt gevolgd – het Gerecht kan dit in het midden laten – dan nog leidt dat niet tot het door de Inspecteur gewenste gevolg. In het geval deze vordering niet zou zijn overgedragen, heeft belanghebbende op de balansdatum nog altijd een terugbetalingsverplichting jegens H NV. De Inspecteur schrijft immers in zijn nadere stuk van 14 september 2017 dat hij nader onderzoek heeft gedaan bij de Kamer van Koophandel, en dat daaruit is gebleken dat H NV niet is geliquideerd. Anders dan de Inspecteur betoogt, brengt het feit dat H NV vanaf 2008 haar ondernemingsactiviteiten heeft beëindigd, niet zonder meer mee dat daarmee de terugbetalingsverplichting van belanghebbende jegens H NV is komen te vervallen. Dat belanghebbende op die schuld niet heeft afgelost of geen rente heeft betaald, ontneemt daaraan evenmin het karakter van een schuld met een terugbetalingsverplichting.
4.12
De gegoedheid van belanghebbende als debiteur heeft geen invloed op de waarde van de schuld. De waarde in het economische verkeer van de schuld dient op het nominale bedrag van NAf 300.000 te worden gesteld. Dit is anders wanneer te verwachten valt dat de schuld niet behoeft te worden voldaan dan wel dat de schuld door te verwachten kwijtschelding teniet zal gaan. Niet aannemelijk is geworden dat op balansdatum een dergelijke verwachting bestond. Derhalve moet worden aangenomen dat de waarde van de schuld gelijk is aan het nominale bedrag.
4.13
In het geval de vordering van NAf 300.000 door H NV wel is overgedragen aan haar aandeelhouder D, heeft belanghebbende een terugbetalingsverplichting jegens D. Ook in dat geval heeft belanghebbende op de balansdatum terecht een schuld opgenomen. In dat geval rijst wel de vraag in hoeverre de overdracht van de vordering aan D als een belaste (verkapte) winstuitdeling kan worden aangemerkt. De beantwoording van die vraag kan in onderhavige procedure buiten beschouwing blijven.
4.14
Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur ten onrechte de schuld van NAf 300.000 laten vrijvallen ten gunste van de winst.
Vergrijpboete
4.15
Nu de correctie voor de winstbelasting is komen te vervallen, dient ook de daarmee samenhangende vergrijpboete te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de vergrijpboete;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, en uitgesproken op 13 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500