ECLI:NL:OGEAC:2019:57

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
29 maart 2019
Zaaknummer
Lar CUR201702642
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en inbreuk op gezinsleven in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die verblijvend buiten Curaçao is, en de minister van Justitie. De eiseres, geboren op 2 januari 1991 in Venezuela, was op 27 mei 2017 als toerist Curaçao binnengekomen, maar heeft de toegestane duur van haar verblijf overschreden. Op 23 oktober 2017 heeft de minister van Justitie de eiseres in bewaring gesteld en haar voor drie jaar de toegang tot Curaçao ontzegd, wat resulteerde in een ongewenstverklaring. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat deze maatregel een inmenging vormt in haar gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de zitting op 13 februari 2019 heeft de gemachtigde van de eiseres, mr. O.E. Kostrzewski, de argumenten uiteengezet, terwijl de verweerder werd bijgestaan door mrs. K. Leito-Rosario en A. Irausquin. Het Gerecht heeft overwogen dat de ongewenstverklaring gerechtvaardigd is ter bescherming van de openbare orde in Curaçao. De rechter heeft vastgesteld dat de eiseres haar relatie met haar huidige echtgenoot heeft geïntensiveerd terwijl zij geen verblijfsaanspraken had in Curaçao. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de inbreuk op het gezinsleven gerechtvaardigd is, aangezien er geen grond is om aan te nemen dat het contact tussen de eiseres en haar echtgenoot niet op andere manieren kan worden onderhouden.

Het Gerecht heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. O.H.M. Leito, en er staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

verblijvend buiten Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. O.E. Kostrzewski, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P.C. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verwijdering en inbewaringstelling van eiseres gelast en haar voorts voor drie jaar de binnenkomst in Curaçao ontzegd (de ongewenstverklaring).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 13 februari 2019 plaatsgevonden. Voor eiseres is daar haar gemachtigde verschenen. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door mrs. K. Leito-Rosario en A. Irausquin, beiden werkzaam bij het ministerie.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kan verweerder personen verwijderen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen. Op grond van het tweede lid kan betrokkene, indien hij naar het oordeel van verweerder gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld. Op grond van het derde lid geschiedt de verwijdering en de inbewaringstelling krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, hetwelk aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt.
1.1
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit (Tb) kan door of namens verweerder aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf worden ontzegd.
1.2
Volgens hoofdstuk 9, paragraaf 9.10, van de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Ltu (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Tb (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HI) waarin het beleid is neergelegd over de uitvoering van de regelingen, geeft artikel 2, vierde lid, van het Tb de mogelijkheid aan de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf heeft overschreden ongewenst te verklaren. Dit is een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet langer is toegestaan in (lees:) Curaçao te verblijven uit ons land te weren. In de verwijderingsbeschikking dient te worden opgenomen dat de vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet in Curaçao mag terugkeren. De periode van ongewenstverklaring is gesteld op drie jaar.
2. Eiseres, geboren op 2 januari 1991 in Venezuela, met de Venezolaanse nationaliteit is op 27 mei 2017 Curaçao als toerist binnengekomen en is na afloop van de toegestane duur van het toeristisch verblijf niet weggegaan. Zij is op 11 oktober 2017 aangehouden wegens het in bezit hebben van een vervalste vergunning tot tijdelijk verblijf. Op 23 oktober 2017 is eiseres door de officier van justitie in vrijheid gesteld en is het verwijderingsbesluit genomen. Eiseres is op diezelfde dag in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 26 oktober 2017 is eiseres uit Curaçao verwijderd. Op 12 januari 2018 is eiseres met [partner], met de Nederlandse nationaliteit, in Venezuela getrouwd.
3. Uit de onder 2 weergegeven feiten volgt dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de vreemdelingenwetgeving door de toegestane duur van haar verblijf hier te lande als toerist te overschrijden. Gelet daarop heeft verweerder in overeenstemming met zijn beleid in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid eiseres te verwijderen en voor drie jaar de toegang tot Curaçao te ontzeggen. Of eiseres al dan niet opzettelijk zich heeft voorzien van valse verblijfspapieren kan hier in het midden blijven.
4. Eiseres betoogt dat de ongewenstverklaring een inmenging vormt in haar gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.
4.1
De omstandigheid dat eiseres haar ten tijde van het bestreden besluit partner en thans echtgenoot voor drie jaar lang niet kan bezoeken, vormt een inmenging op haar gezinsleven. Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn ter bescherming van de openbare orde in Curaçao. Ter beoordeling in dit verband is of de ongewenstverklaring getuigt van een evenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:37) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens gezin enerzijds en het Curaçaos algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds.
4.3
Het Gerecht, enigszins terughoudend toetsend, overweegt dat verweerder tot de ongewenstverklaring van eiseres mocht overgaan en aldus meer gewicht mocht toekennen aan het algemeen belang van Curaçao dat is gediend met de bescherming van de openbare orde in deze zaak.
Ten aanzien van de relatie tussen eiseres en haar thans echtgenoot, oordeelt het Gerecht als volgt. Volgens de verklaring van eiseres had zij haar thans echtgenoot tijdens een kort verblijf in Curaçao in 2015 leren kennen. Sindsdien hadden zij een relatie opgebouwd waarbij zij hem vanuit Venezuela in Curaçao regelmatig bezocht. Zoals volgt uit de uitspraak van de Raad van State, afdeling bestuursrecht van 10 december 2010 in zaak nr. 201006726/1/V1, kan uit het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: het EHRM) van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, nr. 50435/99 (www.echr.coe.int) en de beslissing van het EHRM van 14 april 2009 in de zaak Narenji Haghighi tegen Nederland, nr. 38165/07 (www.echr.coe.int), worden afgeleid dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM relevant is of op het moment dat de vreemdeling het familie- of gezinsleven is aangegaan dan wel heeft geïntensiveerd al dan niet zekerheid bestond over zijn verblijfsaanspraken in Curaçao. Nu eiseres nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en een geldige verblijfstitel ook niet in zicht was, is zij ten tijde van het bestreden besluit het gezinsleven met haar thans echtgenoot aangegaan dan wel heeft zij die relatie geïntensiveerd gedurende een periode waarin zij geen verblijfsaanspraken had in Curaçao. Hiermee wordt de inbreuk op het gezinsleven van eiseres met haar thans echtgenoot gerechtvaardigd. Er is immers geen grond om aan te nemen dat het contact tussen eiseres en haar thans echtgenoot niet op andere wijze kan worden onderhouden, bijvoorbeeld doordat de echtgenoot eiseres buiten Curaçao bezoekt en/of door middel van audiovisuele middelen. Overigens heeft de ongewenstverklaring strikt genomen alleen betrekking op de toelating als toerist voor kort verblijf. Een ongewenstverklaring betekent niet dat verweerder verplicht is een aanvraag om verblijfsvergunning daarom af te wijzen. Vanuit haar geboorteland zou eiseres dus alsnog om een verblijfsvergunning kunnen aanvragen, bij de beoordeling waarvan verweerder rekening zou kunnen houden met de dan bestaande situatie van het gezinsleven met haar echtgenoot.
Het door eiseres gedane beroep op artikel 8 van het EVRM faalt. Het beroep is ongegrond.
5. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.