ECLI:NL:OGEAC:2019:50

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
Lar CUR201700334
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning op basis van openbare orde en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao op 26 maart 2019 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die sinds 1999 in Curaçao verblijft. De intrekking vond plaats op basis van een onherroepelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens diefstal met geweld. Eiser, geboren op 18 juli 1992 en van Colombiaanse nationaliteit, heeft zijn leven in Curaçao opgebouwd, maar verweerder stelt dat hij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor het privé- en gezinsleven waarborgt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de intrekking een inmenging vormt in eisers familieleven, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd kan zijn ter bescherming van de openbare orde. De rechter heeft de belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser om in Curaçao te blijven. De rechter heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onterecht was en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Eisden, advocaat,
en

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij beschikking van 30 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 30 maart 2017 (de intrekking).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft ter zitting van het Gerecht op 30 januari 2019 plaatsgevonden. Voor eiser is daar zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is bij zijn gemachtigde verschenen, vergezeld door mw. A. Irausquin en S. Nicolaas (beiden werkzaam op het ministerie).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
1.1
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) kan de vergunning tot verblijf door of namens verweerder bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling terzake van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer.
1.2
Op grond van het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17), zoals gewijzigd en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, van juni 2006 (de HIG) is onder de kop ‘Versterking van de verblijfsrechtelijke positie’ bepaald dat indien een vreemdeling vijf jaar aaneengesloten met vergunning is toegelaten kan een verlenging niet meer worden geweigerd, tenzij de vreemdeling: (…) c. op grond van een onherroepelijk geworden veroordeling terzake van een misdrijf tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van drie maanden of langer is veroordeeld; d. een gevaar vormt voor de openbare orde. Het plegen van strafbare feiten (tenzij strafuitsluitingsgronden), en het vormen van een gevaar voor goede zeden worden strijdig met de openbare orde geacht; e. een gevaar vormt voor de nationale veiligheid; (…).
Heeft de vreemdeling zich schuldig gemaakt aan een van de onder c, d, e en f genoemde feiten dan zal de verblijfsvergunning worden ingetrokken en zal de vreemdeling worden verwijderd.
2. Eiser is geboren op 18 juli 1992 en bezit de Colombiaanse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 30 mei 1999 in Curaçao. Aan hem is voor het eerst op 3 april 2001 een vergunning tot tijdelijk verblijf onder de beperking ‘gezinsvorming/gezinshereniging’ verleend. Op 10 september 2012 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd. Eiser woont samen met zijn broertje en hun moeder.
Verweerder heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiser bij vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao van 11 september 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, wegens het plegen van diefstal met geweld. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt.
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hij heeft sinds zijn zesjarige leeftijd rechtmatig verblijf in Curaçao gehad. Hij is op Curaçao opgegroeid en opgeleid. Hij heeft dus hier zijn identiteit ontwikkeld. Hij was tot aan zijn aanhouding werkzaam bij een aannemersbedrijf alwaar hij na zijn detentie kan terugkeren. Zijn moeder, zuster en broers verblijven ook in Curaçao. Voorts gebruikt eiser alcohol noch drugs en is nooit eerder in aanraking met justitie gekomen.
4. Het Gerecht stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op grond van de nationale wet- en regelgeving bevoegd was om de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van eiser in te trekken.
4.1
Voorts is niet in geschil dat de intrekking een inmenging vormt in eisers familieleven en privéleven in Curaçao, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. Deze inmenging kan gerechtvaardigd zijn ter bescherming van de openbare orde in Curaçao. Ter beoordeling in dit verband is of de intrekking van eisers verblijfsvergunning getuigt van een evenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen.
4.2
Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting toegelicht dat hij de door hem gemaakte belangenafweging heeft getoetst aan de ‘guiding principles’ zoals vastgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de arresten Boutlif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001, nr. 54273/00, en Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006, nr. 46410/99. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang om in Curaçao te mogen blijven.
4.3
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:37) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Curaçaos algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds.
4.4
Het Gerecht, enigszins terughoudend toetsend, overweegt dat verweerder tot intrekking van de aan eiser verleende vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd mocht overgaan en aldus zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er weliswaar sprake is van inmenging in het familieleven dan wel privéleven van eiser, maar dat het algemeen belang van Curaçao dat is gediend met de bescherming van de openbare orde in deze zaak prevaleert boven het individuele belang van eiser. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat hoewel eiser al vanaf zeer jonge leeftijd in Curaçao verblijft, waarbij sterke banden met Curaçao worden verondersteld, hij zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf. Van slachtoffers van dit soort geweld is bekend dat de (psychische) gevolgen groot en langdurig kunnen zijn. Bovendien draagt de overval bij aan een groeiend gevoel van onveiligheid in de maatschappij die de laatste periode regelmatig te kampen heeft gehad met overvallen. Verweerder heeft voorts mee kunnen wegen dat de kans op herhaling, zoals gebleken uit het reclasseringsrapport, bij eiser bestaat, wat ook een bedreiging voor de Curaçaose maatschappij vormt.
Ten aanzien van de banden die eiser met Curaçao is aangegaan, zijn deze niet als zodanig bijzonder aan te merken. Eiser heeft het voortgezet onderwijs niet afgerond en, zoals uit de verklaring van de moeder moge blijken, trekt eiser op met vrijwel uitsluitend twee vrienden en dus in geringe mate in de Curaçaose gemeenschap is geïntegreerd. Bovendien spreekt eiser de Spaanse taal vloeiend. Het land van herkomst is voor hem ook geen vreemd land, nu hij jaarlijks voor een maand daarheen terugreisde. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er belemmeringen zijn of zullen ontstaan om zijn privéleven leven in zijn land van herkomst verder voort te zetten. Hierbij neemt het Gerecht mede in overweging dat eiser al vanaf 2017 in zijn land van herkomst woont, daar in zijn eigen inkomen voorziet, door zijn verloofde vanuit Curaçao wordt bezocht en aldus zijn privéleven daar voortzet.
4.5
Gelet op de “fair balance” die dient te worden gevonden tussen enerzijds het belang van eiser bij familie- of gezinsleven hier te lande en anderzijds het belang van de bescherming van de openbare orde, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat inmenging in het recht op familie- en gezinsleven in dit geval gerechtvaardigd was. Het beroep is dan ook ongegrond.
5. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D. Haan, rechter in het Gerecht, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2019 te Curaçao, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
9Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. zie hoofdstuk 5 van de Lar.