In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een inwoner van Curaçao, in beroep ging tegen de weigering van de Inspecteur der Belastingen om studiekosten voor haar zoon in aftrek te brengen als buitengewone lasten. De belanghebbende had op 6 november 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014 ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van NAf 197.666. Na bezwaar en een handhaving van de aanslag door de Inspecteur, heeft belanghebbende op 10 juni 2016 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 was belanghebbende niet aanwezig, maar de zaak werd behandeld door rechter mr. De Werd, die later defungeerde.
De belanghebbende stelde dat de studiekosten van NAf 6.408 voor haar zoon, die bouwkunde studeerde aan de Technische Universiteit Delft, als buitengewone lasten in aftrek moesten komen. De Inspecteur betwistte echter dat deze kosten daadwerkelijk door belanghebbende zijn gemaakt, aangezien de zoon een basisbeurs ontving. Het Gerecht oordeelde dat de studiekosten alleen aftrekbaar zijn voor zover ze daadwerkelijk op de belanghebbende drukken. Aangezien de ontvangen studiebeurs de kosten dekte, kon de aftrek niet worden toegestaan.
Het Gerecht heeft de aanslag wel verminderd met het bedrag van de kindertoeslag van NAf 92, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak concludeerde dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende moest vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. dr. A.J.H. van Suilen en griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.