ECLI:NL:OGEAC:2019:300

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
CUR201802092
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag premieheffing AOV/AWW en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2016, die was opgelegd op 22 december 2017. De aanslag was gebaseerd op een premie-inkomen van NAf 118.315, wat resulteerde in een verschuldigd premiebedrag van NAf 16.183. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel had geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen artikel 12a van de Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting 1976 wel was toegepast vanaf 2014. Het Gerecht oordeelde echter dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat de door de belanghebbende genoemde gevallen niet als gelijk konden worden beschouwd. De beoordeling van de meerderheidsregel moest plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet, en de door de belanghebbende aangehaalde gevallen hadden zich nadien voorgedaan. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur de wet juist had toegepast en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 5 november 2019
BBZ nr. CUR201802092
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 22 december 2017 een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 118.315, resulterend in een verschuldigd premiebedrag van NAf 16.183.
1.2
Belanghebbende heeft op 16 januari 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 4 mei 2018 het bezwaar afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 27 juni 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 14 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2019 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen A. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B. Aan belanghebbende is de kans gegeven om uiterlijk eind augustus 2019 nadere stukken in te dienen.
1.7
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2019 de nadere stukken ingediend. Het Gerecht hierna heeft het onderzoek gesloten.
1.8
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2019 -voor zoverre relevant- de volgende stukken ingediend bij het Gerecht:
- Een kopie van een brief van de Inspecteur aan een andere belastingplichtige gedateerd 6 april 2018, met als onderwerp ‘geen vaststelling definitieve aanslag.
- Een kopie van een uitspraak op bezwaar van een andere belastingplichtige tegen de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 gedateerd 13 juli 2018.
1.9
Een kopie van de brief van 6 april 2018 is op de zitting reeds overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in het jaar 2016 ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende geniet ABP-pensioen uit Nederland. Belanghebbende is in het onderhavige jaar over het ABP-pensioen in Curaçao geen inkomstenbelasting verschuldigd.
2.3
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag premieheffing AOV/AWW is het ABP-pensioen in de heffing betrokken.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslag premieheffing AOV/AWW terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag, terwijl de Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Belanghebbende is als ingezetene van Curaçao verzekerd en premieplichtig voor de AOV en AWW. De verschuldigde premies worden geheven over het door belanghebbende genoten premie-inkomen. Onder het premie-inkomen wordt verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB).
4.2
Tot het belastbaar inkomen in de zin van de LIB behoort ook het uit Nederland genoten ABP-pensioen. Dit betekent dat Curaçao over dit ABP-pensioen premies AOV/AWW kan heffen. De Inspecteur heeft het ABP-pensioen dan ook terecht in het premie-inkomen begrepen.
4.3
Tot en met 2013 was in artikel 12a Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting 1976 (hierna: Gezamenlijke beschikking) bepaald dat geen aanslag premieheffing AOV/AWW wordt vastgesteld als op grond van artikel 41B LIB een aanslag inkomstenbelasting achterwege blijft. Deze bepaling is vanaf 2014 niet langer van toepassing, zodat sindsdien ook premies verschuldigd zijn als geen aanslag inkomstenbelasting is opgelegd.
Gelijkheidsbeginsel; meerderheidsregel
4.4
Belanghebbende heeft betoogd dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen artikel 12a Gezamenlijke beschikking wel is toegepast vanaf 2014. In dat verband heeft belanghebbende gewezen (zie 1.8) op een brief van de Inspecteur van 6 april 2018 waarin aan een andere belastingplichtige is meegedeeld dat op grond van artikel 12a Gezamenlijke beschikking geen aanslag premie AOV/AWW 2016 zal worden opgelegd (geval 1). Verder heeft belanghebbende gewezen op een uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 waarin de Inspecteur aan een andere belastingplichtige heeft meegedeeld dat geheel aan het bezwaar tegen de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 wordt tegemoetgekomen (geval 2).
4.5
Buiten de zich hier niet voordoende situaties dat sprake is van een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van begunstigend beleid, kan het gelijkheidsbeginsel slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Deze regel brengt mee dat vergelijkbare gevallen deel moeten uitmaken van een groep, waarbij de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld. Dit betekent dat een beroep op de meerderheidsregel ondersteund dient te worden met de stelling dat in minstens twee vergelijkbare gevallen geen of minder belasting is geheven (vgl. HR 28 september 2018, nr. 17/04088, ECLI:NL:HR:2018:1788).
4.6
De beoordeling of in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, moet plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet. Bij vergelijkbare gevallen moet het aantal gevallen waarin tot dan toe een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, worden vergeleken met het aantal gevallen waarin tot dan toe de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000: AA5142).
4.7
Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Redengevend daarvoor is dat niet aannemelijk is dat het door belanghebbende genoemde geval 2 een gelijk geval is. Uit de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 blijkt immers niet dat met toepassing van artikel 12a Gezamenlijke beschikking de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 achterwege is gebleven.
4.8
Bovendien moet de beoordeling van de meerderheidsregel plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet, in dit geval dus per 22 december 2017. De door belanghebbende genoemde gevallen 1 en 2 hebben zich nadien voorgedaan, zodat deze gevallen niet in de vergelijking betrokken kunnen worden.
4.9
Verder is zowel in het geval van belanghebbende als van de belastingplichtige in de zaak met nummer CUR201802963 (ECLI:NL: OGEAC:2019:230) – dat het Gerecht ambtshalve bekend is - de wet juist toegepast. Dit brengt mee dat zelfs als de door belanghebbende genoemde gevallen 1 en 2 allebei in de vergelijking betrokken kunnen worden, niet in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Het beroep op de meerderheidsregel kan derhalve ook om die reden niet slagen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 5 november 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500