ECLI:NL:OGEAC:2019:28

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
CUR201500754 t/m CUR201500761
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes voor autoverhuurbedrijf

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes opgelegd aan een autoverhuurbedrijf. De belanghebbende, die een autoverhuurbedrijf exploiteert, heeft niet voldaan aan zijn administratieplicht, wat heeft geleid tot omkering van de bewijslast. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2009 tot en met 2012, alsook vergrijpboetes van 12,5% wegens grove schuld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar het Gerecht oordeelt dat de inspecteur de aanslagen op een redelijke schatting heeft gebaseerd. De belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de schatting onjuist is. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de administratie van de belanghebbende ondeugdelijk is, wat de inspecteur in staat stelde om de naheffingsaanslagen te handhaven. De verzoeken van de belanghebbende om de boetes te matigen zijn afgewezen, onder andere omdat deze verzoeken te laat zijn ingediend. De uitspraak bevestigt de handhaving van de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes.

Uitspraak

Uitspraak van 5 februari 2019
BBZ nrs. CUR201500754 t/m CUR201500761
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode december 2009 opgelegd van NAf 4.789. Tevens is een vergrijpboete (12,5%) opgelegd van NAf 598.
1.2
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode december 2010 opgelegd van NAf 6.704. Tevens is een vergrijpboete (12,5%) opgelegd van NAf 838.
1.3
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode december 2011 opgelegd van NAf 8.344. Tevens is een vergrijpboete (12,5%) opgelegd van NAf 1.043.
1.4
Aan belanghebbende is op 23 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode december 2012 opgelegd van NAf 6.611. Tevens is een vergrijpboete (12,5%) opgelegd van NAf 826.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 augustus 2015 de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 13 oktober 2015 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Op 17 december 2015 heeft belanghebbende deze beroepen gemotiveerd.
1.8
Belanghebbende heeft op 18 november 2016 een nader stuk ingediend.
1.9
De Inspecteur heeft op 28 november 2016 verweerschriften ingediend.
1.1
Een comparitiezitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2016 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door A. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. B, mr. C en controleur D. De zaken met de nummers CUR201500754 t/m CUR201500773 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie ingebracht.
1.11
Een nadere comparitiezitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door E. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. B, mr. C en controleur D. De zaken met de nummers CUR201500754 t/m CUR201500773 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en ingebracht.
1.12
Beide partijen hebben op 22 februari 2017 toestemming verleend zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Gerecht heeft daarop op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft onder de naam ‘Y’ een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende verhuurt auto’s en pick-ups aan derden, voornamelijk aan toeristen. Auto’s die gedurende een langere periode zijn verhuurd, worden verkocht. Het wagenpark bestaat uit gemiddeld 40 auto’s.
2.2
Namens de Inspecteur heeft in 2014 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten- en omzetbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een definitief rapport dat op 13 juni 2014 aan belanghebbende is aangeboden. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:

3.3 Administratieplicht
(…)
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval is:
  • privé-stortingen en privé-opnames worden niet geregistreerd in het kladkasboek;
  • in de jaren 2009 tot en met 2012 worden ontvangsten en/of uitgaven niet geboekt in een kasboek.
2. Er is geen autobestand waarin vermeld staat de kentekens van de beschikbare auto’s, de kilometerstand (kilometerregistratie), leegstand van de autoverhuur en –verkoop. Wel wordt er in het witboek aangegeven welke auto verhuurd en verkocht zijn. Echter, dit is niet voldoende.
3. Het banksaldo van de zakelijke bankrekening (verplicht ondernemingsvermogen) wordt niet op de balans gepresenteerd. Belastingplichtige heeft de banktransacties conform de bankafschriften niet verwerkt in de financiële administratie.
4. Belastingplichtige heeft geen specificatie bijgehouden voor de autowassers. Bovendien zijn er geen kwitanties gemaakt met betrekking tot deze kosten.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast. (…)
3.4
Bewaarplicht
(…) Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat het volgende deel van de administratie niet zijn bewaard:
- Het grootboek over de jaren 2009 tot en met 2011.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast. (…)
4.2
Fiscale winstberekening
4.2.1
Algemeen
Op basis van de geconstateerde materiële gebreken in de administratie en het niet volledig voldoen aan de bewaar- , administratie- en factureringsplicht overeenkomstig de ALL concludeer ik dat de gevoerde administratie zodanig ernstige gebreken vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de winstberekening.
Op grond van artikel 30, lid 6 ALL is er sprake van de zogeheten omkering van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 43 ALL. Het gevolg hiervan is dat de op te leggen aanslagen bij een uitspraak op eventuele bezwaarschriften zullen worden gehandhaafd tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn.
Om de winst in het controletijdvak op een zo juist en redelijk mogelijke wijze te bepalen zal ik de winst corrigeren in overeenstemming met wat hierna wordt beschreven.
4.2.2
Omzet verantwoording verhuurauto's
Tijdens het beoordelen van de omzetverantwoording werd het volgende geconstateerd:
  • Er is geen aansluiting tussen de omzet met betrekking de autoverhuur volgens het wit boek (basisregistratie 347.171) met de aangegeven omzet op de jaarrekening (335.743) over het jaar 2009. Het gaat om een verschil van 11.428 (347.171-335.743).
  • Op basis van een cijferanalyse van de aangegeven omzet uitgaande van de aanwezige auto's volgens de afschrijvingsstaat gedurende de controle jaren 2009 tot en met 2012 (40, 42, 40, 41) en het laagste huurtarief van 50, blijkt dat de (herleide) bezettingsperiode bedraagt 6, 5, 5 en 6 maanden. Dit is niet aannemelijk binnen de branche. Bovendien het aanhouden van hetzelfde aantal auto's gedurende de jaren, wijst erop dat de bezettingscapaciteit gedurende het hele jaar door noodzakelijk is. Verder bedraagt het aantal servicebeurten op jaarbasis 72 (elke maand gemiddeld 5 a 6 keer). Dit geeft een indicatie dat de auto's met regelmaat verhuurd worden, namelijk over het hele jaar.
Naar aanleiding van de bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat de omzet niet volledig is verantwoord. Ik stel voor om de omzet te corrigeren, op basis van een minimale theoretische berekening. Voor de berekening van de minimale theoretische omzet ga ik uit de volgende gegevens:
  • Aantal auto's 40, 42, 40, 41.
  • Bezetting per maand van 80%.
  • Huurperiode van 10 maanden uitgaande van 28 dagen per maand (totaal 280 dagen).
  • Minimaal huurtarief van 50 per auto.
Uitgaande van het bovenstaande bedraagt de minimale theoretische omzet als volgt:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Aantal dagen
280
280
280
280
Huurtarief
50
50
50
50
Bezetting 80% van 40, 42 40, 41 beschikbare auto's
32
34
32
33
Theoretische omzet inclusief OB
448.44444
476
448
462
Theoretische omzet exclusief OB
426.667
453.333
426.667
435.849
Rekening houdende met de theoretische omzet dient de aangegeven omzet worden gecorrigeerd. De correctiebedragen luiden als volgt:
Correctie
2009
2010
2011
2012
Theoretische omzet (exclusief OB)
426.667
453.333
426.667
435.849
Aangegeven omzet (exclusief OB)
335.743
339.662
298.129
340.482
Verschil
90.924
113.671
128.538
95.367
Voor de OB gevolgen verwijs ik naar onderdeel 7.2.2.
Afspraak:
Belastingplichtige wordt erop gewezen dat een adequaat autobestand moet worden bijgehouden.
Reactie belastingplichtige tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014:
De heer X gaf aan dat er gemiddeld 15 auto's per maand in het wagenpark blijven staan en heeft
hierdoor verzocht om de bezetting te verlagen naar 65% in plaats van 80%.
Reactie controlemedewerkster tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014:
Bij de berekening van minimale theoretische omzet heb ik al rekening gehouden met een verhuurperiode van 10 maanden in plaats van 12 maanden. Als ik 280 dagen ten opzichte van 360 dagen neem (hele jaar) is dat al 77% van een jaar verhuur. Verder heb ik rekening gehouden met 80% bezetting van de beschikbare auto's. Dit betekent dat ik ben uitgegaan dat 62% (80% over 77%) van de auto's per jaar worden verhuurd. Dat is, qua bezetting, lager dan wat de belastingplichtige voorstelt. Ik zal de voorgestelde correctie handhaven.
4.2.3
Omzet met betrekking tot verkochte auto's
Op de afschrijvingsstaat over het jaar 2011 is aangegeven dat de auto's met de kentekennummers 1 en 2 verkocht zijn. De omzet van deze verkochte auto's werden niet geregistreerd in het wit boek van belastingplichtige. Met als gevolg dat de desbetreffende opbrengsten niet in de jaarrekening zijn verwerkt. In vergelijking met de verkoopwaarde van soortgelijke auto's werd de opbrengst van de auto met kenteken 1 bepaald op 6.000 en 2 op 5.600.
Dit betekent dat de opbrengst (inclusief OB) van deze twee auto's in totaal 11.600 bedraagt.
Ik stel u voor dit verschil te corrigeren. De correctie luidt als volgt:
Correctie
2011
Meer omzet (verkochte auto's) incl. OB 5%
11.6
Meer omzet (verkochte auto's) excl. OB 5%
11.048
Voor de OB gevolgen verwijs ik naar onderdeel 7.2.2.
Reactie belastingplichtige tijdens het slotgesprek van 28 februari 2014
De heer X gaf aan dat het niet registreren van de opbrengstverkopen van de auto's 1 en 2 niet met opzet is gedaan. Volgens de heer X is deze hem ontgaan door de werkdruk. Hij gaat akkoord met de gecorrigeerde opbrengstbedragen.
4.2.4
Boekwinst verkochte auto's
Tijdens het onderzoek werd geconstateerd dat in de jaren 2011 en 2012 boekenverliezen zijn aangegeven van respectievelijk -28.089 en -14.818. Gedurende het inleidend gesprek heeft belastingplichtige aangegeven dat hij alle auto's boven de boekwaarde verkoopt. Hij heeft echter geen factuur of kwitanties gemaakt met betrekking tot de auto's verkoop. Naar aanleiding hiervan is het niet aannemelijk dat belastingplichtige boekverliezen lijdt in de jaren 2011 en 2012. Daarom stel ik u voor om de boekverliezen over de jaren 2011 en 2012 tot nihil te corrigeren. Wel rekening houdend met de reeds gecorrigeerde omzet die in onderdeel 4.2.3 is vermeld.
De berekening luidt als volgt:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Aangegeven omzet autoverkoop (excl. OB)
40.333
65.476
62.952
43.396
Boekwaarde verkochte auto's per 1/1
27.692
59.197
91.041
58.214
Aangegeven boekresultaat
12.641
6.279
-28.089
-14.818
Reeds gecorrigeerde omzet verkochte auto (4.2.3)
-
-
11.048
-
Gecorrigeerd boekresultaat
12.641
6.279
-17.041
-14.818
De correctie luidt als volgt:
Correctie
2011
2012
Correctie boekverliezen
17.041
14.818
(…)
7 OMZETBELASTING7.1 Algemeen
De belastbare feiten voor de OB zijn het verrichten van diensten, namelijk het verhuren en verkoop van auto's en pick-ups aan particulieren.
7.2
Aansluitingen
7.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover OB is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2011 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover OB is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
2009
2010
2011
2012
Omzet winst-en-verliesrekeningen
376.076
405.139
361.081
383.878
Belaste omzet volgens aangiften (incl. suppletie)*
371.22
384.72
350.82
383.878
Verschil
4.856
20.419
10.261
-
* Voor een specificatie hiervan verwijs ik naar bijlage 3.
In de jaren 2009 tot en met 2011 werden volgens dit overzicht bedragen van respectievelijk 4.856, 20.419 en 10.261 te weinig omzet op de aangifte OB aangegeven. Hierdoor volgt OB-naheffingen in de jaren 2009 tot en met 2011.
De berekeningen luiden als volgt:
2009:
5% van
4.856
=
243
2010:
5% van
20.419
=
1.021
2011:
5% van
10.261
=
513
Correctie
2009
2010
2011
2012
Aansluiting jaarrekening
243
1.021
. 513
-
7.2.2
Naheffing n.a.v. omzetcorrecties
In de onderdelen 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4 heb ik omzetcorrecties berekend voor de jaren 2009 tot en met 2012. De omzetcorrecties luiden als volgt:
2009
2010
2011
2012
4.2.2 `Omzetverantwoording huurauto's"
90.924
113.671
128.538
95.367
4.2.3 'Omzet met betrekking tot verkochte auto' s '
-
-
11.048
4.2.4 'Boekwinst verkochte auto's'
-
-
17.041
14.818
Totale omzetcorrectie
90.924
113.671
156.627
110.185
Over de belaste prestatie moet over de jaren 2009 tot en met 2011 alsnog 5% OB worden voldaan en over het jaar 2012 moet alsnog 6% over de omzet berekend worden.
Ik stel voor de volgende OB na te heffen.
Correctie
2009
2010
2011
2012
Naheffing
4.546
5.683
7.831
6.611
7.3
Recapitulatie naheffing OB
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende
recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
7.2.1
Aansluiting jaarrekening
243
1.021
513
7 2 2
Naheffing n.a.v. omzetcorrectie
4.546
5.683
7.831
6.611
Totaal naheffen. OB
4.789
6.704
8.344
6.611
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede de vergrijpboetes.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Artikel 31, lid 3, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.2
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de omzet per kas wordt ontvangen, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Zo zijn privé-stortingen en privé-opnames niet geregistreerd in het kladkasboek, en zijn in de jaren 2009 tot en met 2012 de ontvangsten en uitgaven niet geboekt in het kasboek. Daardoor is een kascontrole niet mogelijk. Verder zijn de banktransacties niet verwerkt in de financiële administratie. Voorts acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende niet aan zijn bewaarplicht heeft voldaan, nu het grootboek over de jaren 2009 tot en met 2011 niet is bewaard.
4.3
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet voldaan aan de op hem rustende administratie- en bewaarplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL, en voor het jaar 2012 niet aan zijn administratieplicht. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.4
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrecties hoofdzakelijk gebaseerd op een herberekening van de omzet aan de hand van de aanwezige auto’s, het minimale huurtarief en een bezettingsgraad van de auto’s van 62% per jaar. Verder is voor de omzet met betrekking tot twee in 2011 verkochte auto’s uitgegaan van de verkoopwaarde van vergelijkbare auto’s. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.5
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184). Belanghebbende betoogt onder meer dat de gemiddelde bezetting van de auto’s geen 80% bedraagt, zoals de Inspecteur voor de schatting heeft aangenomen, maar slechts 65%.
4.6
De Inspecteur heeft echter de correctie in feite gebaseerd op een bezettingsgraad van de auto’s van 62% (80% van 77% (280/365 dagen)). Met zijn betoog heeft belanghebbende dus allesbehalve overtuigend aangetoond dat hij minder omzet heeft genoten dan de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Ook met hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, heeft belanghebbende dit tegenbewijs niet geleverd. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De naheffingsaanslagen omzetbelasting zullen derhalve niet worden verminderd.
Vergrijpboetes
4.7
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van 12,5% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de omzetbelasting gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald (artikel 21 ALL in samenhang met artikel 4.8, lid 2, Ministeriële regeling formeel belastingrecht).
4.8
Uit de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als ten minste grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, nr. 25.301, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
4.9
Hiervoor is overwogen dat belanghebbendes administratie, onder meer vanwege het ontbreken van een sluitende kasadministratie, ondeugdelijk en onbetrouwbaar is. Op basis van deze ondeugdelijke administratie heeft belanghebbende aangifte gedaan, hetgeen als een grove onachtzaamheid zijdens belanghebbende kan worden beschouwd. Het Gerecht acht derhalve aannemelijk dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende, hetgeen in beginsel aanleiding is voor een boete van 25%.
4.1
Op grond van artikel 4.8, lid 5, Ministeriële regeling formeel belastingrecht heeft de Inspecteur de vergrijpboetes (25%) verminderd tot de helft (12,5%), vanwege de samenloop met de vergrijpboetes die in het kader van de inkomstenbelasting zijn opgelegd. Deze boetes zijn volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Het gerecht heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de naheffingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan. Aan het Gerecht zijn geen persoonlijke en financiële omstandigheden gebleken die reden zijn voor matiging van de boetes.
4.11
Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek nog verzocht om de boetes te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Indien vóór de sluiting van het onderzoek reeds sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient een verzoek om daarmee rekening te houden als regel uiterlijk op de zitting te worden gedaan (vgl. HR 12 april 2013, nr. 12/01566, ECLI:NL:HR:2013:BZ6799 (https://www.navigator.nl/document/id8c8c32de3675445eb5a29736553f3966?anchor=id-189928a1-3c5c-4fb4-af3c-774097c2c553)). In het onderhavige geval was ten tijde van sluiting van het onderzoek op 22 februari 2017 de redelijke termijn reeds overschreden, zodat niet nadien nog een verzoek om vermindering kan worden gedaan.
Slotsom
4.12
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard en dienen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes te worden gehandhaafd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

In onderhavige zaken was geen griffierecht verschuldigd. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. S. Verheijen en mr. D.J. Jansen, rechters, en uitgesproken op 5 februari 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500