ECLI:NL:OGEAC:2019:273

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
CUR201904124 en CUR201904029
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandeling stelling aanvraag en vernietiging besluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Minister van Justitie. Verzoekster had een beroep ingesteld tegen een brief van de Minister waarin werd meegedeeld dat haar aanvraag niet als ingediend kon worden beschouwd. De Minister had de documenten retour gezonden met de mededeling dat deze niet voldeden aan de vereisten voor een verblijfsvergunning. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, die op 13 november 2019 werd behandeld. Het Gerecht oordeelde dat de feiten geen nader onderzoek vereisten en dat het bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. Het Gerecht concludeerde dat de bestreden brief als een beschikking moest worden aangemerkt, waarbij de aanvraag buiten behandeling was gesteld. Het Gerecht oordeelde dat de Minister onrechtmatig had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder verzoekster te informeren over ontbrekende documenten. Het beroep werd gegrond verklaard, de bestreden brief werd vernietigd en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

op het beroep en op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen:

[verzoekster],

verzoekster in de voorlopige voorzieningsprocedure, eiseres in de bodemprocedure,
gemachtigde: mr. A.J. Henriquez, advocaat,
en

DE MINISTER VAN JUSTITIE,

verweerder,
gemachtigde: mr. P. Tweeboom, advocaat.

Procesverloop

Bij brief van 14 oktober 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat het namens haar door een deurwaarder bij de Toelatingsorganisatie “ingediend pakket met documenten niet als een ingediende aanvraag beschouwd kan worden” en deze retour verzonden aan (de gemachtigde van) verzoekster (de bestreden brief).
Daartegen heeft verzoekster beroep ingesteld bij dit Gerecht (CUR201904095) en op 4 november 2019 verzocht om een voorlopige voorziening (het verzoek).
Verweerder heeft producties ingediend.
De behandeling van dit verzoek heeft op 13 november 2019 plaatsgevonden. Verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde vergezeld door mevrouw V. Navas Fabregas, die namens verzoekster middels betekening door een deurwaarder een aanvraag heeft geprobeerd in te dienen bij de Toelatingsorganisatie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mevrouw mr. K. Rosario en A. Zimmerman, beiden werkzaam bij de Toelatingsorganisatie.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar kan, voor zover thans van belang, een beschikking, waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener geheel of gedeeltelijk worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
Op grond van artikel 95, eerste lid, onder b, kan het Gerecht onmiddellijk uitspraak doen op het beroepschrift indien het Gerecht oordeelt dat de feiten geen nader onderzoek vergen.
1.1
Na de zitting is het Gerecht tot de conclusie gekomen dat de feiten in het onderhavige geschil geen nader onderzoek vergen. Het Gerecht zal daarom op grond van artikel 95, eerste lid, onder b, van de Lar niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening doen, maar ook op het beroep.
Bevoegdheid van het Gerecht
2. Verweerder heeft aangevoerd dat het Gerecht onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat de bestreden brief van informatieve aard is en dus niet op enig rechtsgevolg is gericht. Verder heeft verweerder het volgende aangevoerd. Het pakket met documenten dat verzoekster middels betekening door een deurwaarder heeft ingediend bij de Toelatingsorganisatie geldt niet als een ingediende verblijfsvergunningsaanvraag. Krachtens het geldende beleid, zoals vastgelegd in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers van 2006, moet voor de indiening van een aanvraag gebruik worden gemaakt van de door verweerder vastgestelde modelaanvraagformulieren. Bij die formulieren bevindt zich een vereistenlijst waarop per categorie vreemdeling is vermeld welke documenten tegelijk met het ingevulde aanvraagformulier moeten worden ingediend bij de Toelatingsorganisatie. Van indiening van een verblijfsvergunningsaanvraag is pas sprake als een volledig ingevuld modelaanvraagformulier wordt ingediend met daaraan gehecht alle documenten die vermeld staan op de bij dat formulier behorende vereistenlijst. Indien de baliemedewerker van de Toelatingsorganisatie van mening is dat een aanvraag daar niet aan voldoet, zal ze de aanvraag niet aannemen. Alleen als de baliemedewerker de aanvraag goedkeurt, zal deze worden geregistreerd als zijnde ingediend en zal het van een registratienummer worden voorzien. Het pakket met documenten dat verzoekster door een deurwaarder heeft laten betekenen aan verweerder is niet een door een baliemedewerker goedgekeurde aanvraag en geldt dus niet als een ingediende aanvraag. Daarom is deze aan verzoekster geretourneerd met de bestreden brief als begeleidend schrijven. Nu geen aanvraag is ingediend kan, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster stelt, dan ook geen sprake zijn van een voor beroep vatbare beslissing tot buiten behandeling stelling van een aanvraag. Het Gerecht is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep, aldus nog steeds verweerder.
2.1
Het Gerecht acht zich bevoegd om van het beroep kennis te nemen en overweegt daartoe het volgende. Uit de bestreden brief blijkt dat verweerder de documenten die bij deurwaardersexploot aan hem zijn betekend als een aanvraag heeft beschouwd, maar deze niet in behandeling heeft genomen. Het Gerecht merkt de bestreden brief dan ook aan als een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar waarbij de aanvraag van eiseres buiten behandeling is gesteld. Naar vaste jurisprudentie, hierbij kan worden verwezen naar ECLI:NL:OGHACMB:2014:66, is een beschikking waarbij de aanvraag buiten behandeling is gesteld een appellabele beschikking in de zin van de Lar. Immers, in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure kan worden getoetst of het bestuursorgaan al dan niet terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet voldoet aan de eisen voor het in behandeling nemen daarvan. Ook kan worden nagegaan of de verstrekte gegevens en bescheiden daadwerkelijk onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag en de voorbereiding van de te nemen beschikking. Rechtsbescherming is op zijn plaats met het oog op de situaties waarin bestuursorganen, althans niet op grond van een mandaat en aldus onbevoegdelijk handelende ambtenaren, op willekeurige wijze de indiening of behandeling van aanvragen proberen te frustreren door niet noodzakelijke gegevens te eisen.
De bestreden brief
3.1
Verweerder meent dat de bestreden brief in stand kan blijven. Hij heeft gesteld dat hij de discretionaire bevoegdheid heeft om aanvragen niet in behandeling te nemen, althans buiten behandeling te stellen en dat dat ook kenbaar is gemaakt in het door hem gepubliceerde beleid. Immers in de Herziene Instructie aan de Gezaghebbers inzake de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17) van juni 2006 (de HIG), zoals gewijzigd, en het Toelatingsbesluit (P.B. 1985, no. 57) zoals gewijzigd, is onder paragraaf 3.4.1 onder a bepaald dat de aanvraag schriftelijk en met redenen omkleed middels het invullen van een modelformulier moet worden ingediend. Verder is op grond van dat beleid, zoals vastgelegd in paragraaf 1 van het document Implementatie beleidswijzigingen per 1 januari 2019 (Landscourant 2019, 1) per 1 januari 2019 niet meer mogelijk om incomplete aanvragen in te dienen voor onder andere verzoeken tot afgifte van een vergunning tot verblijf of tijdelijk verblijf.
3.2
Het Gerecht oordeelt als volgt. Behalve voor wat betreft het niet (volledig) betalen van de verschuldigde leges, hierbij kan verwezen worden naar artikel 32a, tweede lid, van de Landsverordening van de 21ste februari 2014 houdende wijziging van de Landsverordening toelating en uitzetting en de Eilandsverordening leges, precariorechten en retributies Curaçao 1992, ontbreekt een wettelijke bepaling op grond waarvan aan verweerder de bevoegdheid is gegeven om aanvragen om verblijfsvergunning buiten behandeling te stellen wegens het ontbreken van onderliggende stukken. Gelet daarop is verweerder niet bevoegd om een beleid af te kondigen op grond waarvan hij aanvragen als de onderhavige buiten behandeling stelt. Verder geldt, zoals eiseres terecht heeft gesteld, dat verweerder in verband met de door hem bij de behandeling van aanvragen te betrachten zorgvuldigheid in ieder geval aan haar had moeten meedelen welke voor de behandeling van de aanvraag relevante stukken en/of gegevens ontbraken en haar in de gelegenheid moeten stellen om die gegevens alsnog binnen een bepaalde termijn in te dienen. Aannemelijk is geworden dat dat laatste niet is gebeurd en dat het voor eiseres nog steeds niet kenbaar is welke documenten en/of gegevens zij nog moet indienen om te bewerkstelligen dat verweerder haar aanvraag inhoudelijk beoordeelt. Verweerder heeft hiermee het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden en heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens eiseres.
3.3.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep gegrond is en dat de bestreden brief dient te worden vernietigd.
4. Aangezien het Gerecht op het beroep zal beslissen, bestaat geen reden voor toewijzing van het verzoek. Deze zal daarom worden afgewezen.
5. Doordat het beroep gegrond zal worden verklaard, zal het Gerecht verweerder veroordelen tot betaling aan eiseres van de door haar gemaakte proceskosten, bestaande uit NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-) aan gemachtigdensalaris. Het Land zal worden opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigtde bestreden brief van 14 oktober 2019;
  • wijsthet verzoek om voorlopige voorziening
    af;
  • veroordeeltverweerder in de proceskosten gemaakt door eiseres tot het bedrag van NAf 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd Nederlands-Antilliaanse guldens);
  • draagthet land Curaçao
    ophet door eiseres betaalde griffierecht van NAf 150,- (zegge: honderdvijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan haar te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. N.M. Martinez, rechter in het Gerecht, en bekend gemaakt op 21 november 2019 te Curaçao, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Tegen de uitspraak op het beroepschrift staat hoger beroep open binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.