ECLI:NL:OGEAC:2019:244

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201903648
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontslag van curatoren in faillissement Banco del Orinoco

In de zaak van het faillissement van Banco del Orinoco N.V. hebben de verzoeksters, waaronder Cartera de Inversiones Venezolanas C.A. en Banco Occidental de Descuento Banco Universal C.A., op 25 oktober 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechter-commissaris om de curatoren, mrs. M.R.B. Gorsira en C.M. van Liere, te ontslaan. De curatoren hebben dit verzoek op dezelfde dag afgewezen, verwijzend naar hun eerste openbaar verslag. De rechter-commissaris heeft op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in deze zaak.

De verzoeksters stelden dat de curatoren niet onafhankelijk konden functioneren, omdat zij betrokken waren bij de advisering over de intrekking van de bankvergunning van Banco del Orinoco door de Centrale Bank. De rechter-commissaris oordeelde echter dat de betrokkenheid van de curatoren bij de noodregeling eerder een pre was dan een contra-indicatie voor hun aanstelling. De rechter wees erop dat de rol van de Centrale Bank als onafhankelijk toezichthouder essentieel is en dat er geen bewijs was dat de curatoren hun taken niet naar behoren zouden kunnen vervullen.

De rechter-commissaris concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de curatoren de verzoeksters zouden belemmeren in hun rechtszaken en dat het verzoek tot ontslag van de curatoren werd afgewezen. De beslissing benadrukte het belang van de onafhankelijkheid van de curatoren en de noodzaak om de belangen van alle betrokken partijen in het faillissement in acht te nemen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

BESCHIKKING

in het faillissement van:
de naamloze vennootschap
BANCO DEL ORINOCO N.V.(“BDO”),
curatoren mrs. M.R.B. Gorsira en C.M. van Liere
op het verzoek van:
1. BANCO DEL ORINOCO N.V.,
te Curaçao,
2. CARTERA DE INVERSIONES VENEZOLANAS C.A.,
te Chacao, Venezuela,
3. BANCO OCCIDENTAL DE DESCUENTO BANCO UNIVERSAL C.A.,
te Maracaibo, Venezuela,
verzoeksters,
gemachtigde: mr. J.G. Bloem.

Procesverloop

1. Bij op 25 oktober 2019 ingediend verzoekschrift hebben verzoeksters de rechter-commissaris op de voet van artikel 69 lid 1 Faillissementsbesluit (Fb) verzocht de curatoren te ontslaan. De curatoren hebben diezelfde dag per e-mail afwijzend op het verzoek gereageerd, met verwijzing naar hun eerste openbaar verslag.

Gronden van de beslissing

2. Bij vonnis van 4 oktober 2019 (
ECLI:NL:OGEAC:2019:217 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:OGEAC:2019:217)) is de eerder ten aanzien van BDO uitgesproken noodregeling omgezet in faillissement, met aanstelling van mrs. Gorsira en Van Liere tot curatoren en met benoeming van de rechter die het faillissement uitsprak tot rechter-commissaris.
3. Met betrekking tot dit laatste stellen verzoeksters dat het bijzonder onverstandig is dat de rechter die de curatoren heeft aangesteld, zichzelf als rechter-commissaris heeft benoemd. Verzoeksters zien daarbij kennelijk over het hoofd dat dit de wettelijk voorgeschreven gang van zaken is: artikel 11 Fb bepaalt dat de rechter in eerste aanleg die het vonnis tot faillietverklaring uitsprak tevens de functie van rechter-commissaris in het faillissement vervult.
4. Ter onderbouwing van hun verzoek tot ontslag van de curatoren stellen verzoeksters zich op het standpunt dat de curatoren hun taak niet met de noodzakelijke onafhankelijkheid kunnen uitvoeren, althans dat sprake is van een schijn van belangenverstrengeling, omdat de curatoren en hun kantoor betrokken zijn geweest bij (de advisering over) de intrekking door de Centrale Bank van de bankvergunning van BDO, de aanvraag door de Centrale Bank van de noodregeling, het toezicht tijdens de noodregeling en de aanvraag van het faillissement.
5. Het verzoek zal worden afgewezen.
6. De omstandigheid dat de curatoren voorafgaand aan het faillissement als adviseurs van de Centrale Bank betrokken zijn geweest bij de noodregeling, heeft eerder te gelden als een pre dan als een contra-indicatie voor hun aanstelling. Daarbij is van belang dat de rol van de Centrale Bank in een noodregeling er een is van een onafhankelijk toezichthouder, die alle betrokken belangen - waaronder in het bijzonder uiteraard de belangen van de schuldeisers/rekeninghouders - in acht moet nemen. Dat de Centrale Bank dit in het geval van BDO niet zou hebben gedaan, is gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat de curatoren de Centrale Bank in de aanloop naar en tijdens de noodregeling hebben bijgestaan, maakt niet dat er in redelijkheid voor gevreesd kan worden dat zij hun taak als faillissementscurator niet naar behoren (en dus met de nodige onafhankelijkheid) kunnen vervullen. Hun positie is in zekere mate vergelijkbaar met die van een curator die eerder bewindvoerder was in de aan het faillissement voorafgegane surseance van betaling. Na surseance pleegt de bewindvoerder te worden belast met de taak van curator in het faillissement, juist vanwege diens eerdere bemoeienis met de boedel en diens bekendheid met de achtergrond en betrokken belangen.
7. Voor de stelling van verzoeksters dat de curatoren de rechter in de aanhangig gemaakte verzet- en beroepsprocedures niet onafhankelijk zullen kunnen adviseren bestaat geen aanwijzing. Bovendien zal het ook daar steeds in de kern gaan over de vraag of tegenover de verplichtingen van BDO al dan niet vermogen ter waarde van NAf 2,4 miljard staat, dat volgens opgave van BDO is ondergebracht bij effectenbewaarders Farringdon (Singapore), Welden Uruguay) en Vistra (Panama). Als dat waar is, zullen verzoeksters dat tot ieders vreugde kunnen aantonen, ongeacht de eventuele vermoedens van de curatoren van het tegendeel.
8. Zoals ook uit de stellingen van verzoeksters blijkt, hebben de curatoren hen niet belemmerd in het aanhangig maken en doorzetten van de verzet- en beroepsprocedures. Ook daarin is geen grond gelegen de positie van de curatoren te heroverwegen.

Beslissing

de rechter-commissaris:
- wijst het verzoek tot ontslag van de curatoren af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.E. de Kort, rechter-commissaris in faillissementen, en uitgesproken op 28 oktober 2019.