ECLI:NL:OGEAC:2019:221

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201801907, CUR201801909, CUR201801910 en CUR201803086
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes

Op 3 oktober 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende, een vennootschap gevestigd te Curaçao, in beroep ging tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De naheffingsaanslagen betroffen de jaren 2011 tot en met 2014, waarbij de Inspecteur een naheffingsaanslag van NAf 12.116 voor 2011, NAf 6.301 voor 2012, NAf 32.599 voor 2013 en NAf 55.899 voor 2014 had opgelegd, naast bijbehorende boetes van 50%. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en boetes, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraken op bezwaar. Tijdens de zitting op 28 mei 2019 heeft belanghebbende nieuwe jaarrekeningen gepresenteerd, waaruit zou blijken dat de eerdere jaarrekeningen onjuist waren. Het Gerecht oordeelde dat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de eisen van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, wat leidde tot omkering van de bewijslast. Het Gerecht concludeerde dat de naheffingsaanslagen niet verminderd konden worden, maar dat de vergrijpboetes wel verlaagd moesten worden tot 25% van de nageheven belasting. De uitspraak resulteerde in de handhaving van de naheffingsaanslagen, maar een vermindering van de boetes tot NAf 3.029 voor 2011, NAf 1.575 voor 2012, NAf 8.150 voor 2013 en NAf 13.975 voor 2014. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 3 oktober 2019
BBZ nrs. CUR201801907, CUR201801909, CUR201801910 en CUR201803086
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 27 december 2016 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2011 opgelegd van NAf 12.116. Tevens is een boete opgelegd van NAf 6.058 (50%).
1.2
Aan belanghebbende is op 27 juni 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2012 opgelegd van NAf 6.301. Tevens is een boete opgelegd van NAf 3.150 (50%).
1.3
Aan belanghebbende is op 27 juni 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd van NAf 32.599. Tevens is een boete opgelegd van NAf 16.299 (50%).
1.4
Aan belanghebbende is op 27 juni 2017 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2014 opgelegd van NAf 55.899. Tevens is een boete opgelegd van NAf 27.949 (50%).
1.5
Belanghebbende heeft op 14 februari 2017 (2011) en 21 augustus 2017 (2012 t/m 2014) bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 juli 2018 (2011) en 16 april 2018 (2012 t/m 2014) de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 17 september 2018 (2011) en 15 juni 2018 (2012 t/m 2014) beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is tweemaal NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.8
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2018 de beroepen inzake de jaren 2012 t/m 2014 gemotiveerd.
1.9
De Inspecteur heeft op 25 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
1.1
De zitting heeft op 28 mei 2019 plaatsgevonden te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q], vergezeld van [B] en [C]. Namens de Inspecteur is verschenen [D]. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Op verzoek van partijen is niet eerder uitspraak gedaan dan in september 2019.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht op 19 februari 2010. Alle aandelen in belanghebbende zijn middellijk in handen van [E]. Laatstgenoemde en zijn echtgenote zijn directeuren van belanghebbende.
2.2
Op 19 februari 2010 zijn pensioenverplichtingen van Stichting Pensioenfonds [T] – waaronder de pensioenverplichtingen jegens [E] en zijn echtgenote –overgedragen aan belanghebbende.
2.3
Belanghebbende houdt zich naast het beheren van pensioen ook bezig met de verhuur van onroerende zaken. Belanghebbende heeft geen werknemers in dienst.
2.4
In opdracht van de Inspecteur heeft in 2016 bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de winstbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2014. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 januari 2017.
2.5
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 opgelegd. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen als volgt vastgesteld:
Correcties (NAf)
2011
2012
2013
2014
Aangegeven winst
-41.923
-53.539
10.545
-15.837
1 Pensioenvoorziening
111.107
2 Huuropbrengst
74.7
3 Pensioenuitkeringen
71.8
108
108
4 reiskosten
2.342
4.654
Belastbare winst na correctie
35.119
22.915
118.545
203.27
Verschuldigde winstbelasting
12.116
6.301
32.599
55.899
Vergrijpboete (50%)
6.058
3.15
16.299
27.949
2.6
Belanghebbende heeft in de motivering van het beroepschrift van 31 augustus 2018 opgemerkt dat de jaarrekeningen waarop de aangiften winstbelasting waren gebaseerd, onvolledig en onjuist waren. Zo kwam volgens belanghebbende de pensioenverplichting niet voor op de balans en was een schuld in rekening courant vermeld aan de aandeelhouder in plaats van een pensioenverplichting. Belanghebbende heeft vervolgens nieuwe jaarrekeningen opgesteld waaruit resultaten zouden blijken van NAf -/- 48.916 (2011), NAf -/- 102.619 (2012), NAf -/- 94.741 (2013) en NAf -/- 51.649 (2014).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes tot een juist bedrag heeft vastgesteld.
3.2
Belanghebbende betoogt dat de in 2018 opgestelde nieuwe jaarrekeningen een juist beeld geven van de in 2011 tot en met 2014 behaalde resultaten, dat de naheffingsaanslagen winstbelasting naar die (negatieve) resultaten moeten worden vastgesteld, en dat daarom de naheffingsaanslagen moeten worden verminderd tot nihil.
3.3
Wat betreft de vergrijpboetes is tussen partijen niet langer in geschil dat deze moeten worden verminderd tot 25% van de nageheven belasting. Belanghebbende heeft geen andere grieven tegen de vergrijpboetes aangevoerd.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen tot nihil en tot vernietiging van de boetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen en tot vermindering van de boetes tot 25%.

4.OVERWEGINGEN

Administratieplicht

4.1
Ingevolge artikel 43, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) zijn alle lichamen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.2
In artikel 43, lid 6, ALL is bepaald dat administratieplichtigen verplicht zijn hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
4.3
Wat betreft de administratieplicht van artikel 43, lid 2, ALL heeft als uitgangspunt te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen reiken dan voor een goede uitvoering van de belastingheffing noodzakelijk is. Belanghebbende is belastingplichtig voor onder meer de winstbelasting, zodat op grond van artikel 43 ALL van belanghebbende geëist kan worden dat haar administratie inzicht verschaft in de bepaling van de fiscale winst (vgl. GEA Sint Maarten 7 november 2018, nr. SXM201501131, ECLI:NL: OGEAM:2018:119).
Omkering bewijslast
4.4
Artikel 31, lid 3, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.5
Belanghebbende heeft zelf erkend dat de jaarrekeningen 2011 tot en met 2014 verre van volledig en juist waren. Dit brengt mee dat de administratie van belanghebbende – op basis waarvan de (onjuiste) jaarrekeningen zijn opgemaakt – niet te allen tijde inzicht heeft verschaft in de vermogens- en winstpositie van belanghebbende.
4.6
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2014 niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Redelijke schatting
4.7
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrecties gebaseerd op door belanghebbende genoten huurinkomsten en ten onrechte in aanmerking genomen pensioenuitkeringen en reiskosten. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat deze correctie onredelijk of willekeurig is vastgesteld.
Verzwaard tegenbewijs
4.8
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184). Belanghebbende betoogt dat de in 2018 opgestelde nieuwe jaarrekeningen wel een juist beeld geven van de in 2011 tot en met 2014 behaalde resultaten en dat de naheffingsaanslagen winstbelasting naar die negatieve resultaten moeten worden vastgesteld.
4.9
Belanghebbende heeft de resultaatverschillen tussen de oude en de nieuwe jaarrekeningen verklaard door te wijzen op allerlei foutieve boekingen en op vermoedens van dubbele boekingen. Het Gerecht acht deze verklaring niet dermate overtuigend dat daarmee elke redelijke twijfel is uitgesloten dat de winsten naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De naheffingsaanslagen winstbelasting zullen derhalve niet worden verminderd.
Vergrijpboetes
4.1
Overeenkomstig het eensluidend standpunt van partijen moeten de vergrijpboetes worden verminderd tot 25% van de nageheven belasting, omdat slechts grove schuld kan worden verweten. Dit brengt mee dat de boetes worden verminderd tot NAf 3.029 2011), NAf 1.575 (2012), NAf 8.150 (2013) en NAf 13.975 (2014). Het Gerecht acht deze boetes passend en geboden.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB de betaalde griffierechten van tweemaal NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen inzake de naheffingsaanslagen ongegrond;
- verklaart de beroepen inzake de vergrijpboetes gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de vergrijpboetes;
- vermindert de vergrijpboetes tot NAf 3.029 2011), NAf 1.575 (2012), NAf 8.150 (2013) en NAf 13.975 (2014);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal NAf 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 3 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500