ECLI:NL:OGEAC:2019:194

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
Lar CUR201701172
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOV-pensioen wegens onverzekerde jaren (verblijf buiten de Nederlandse Antillen)

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonend in Curaçao, en de Sociale Verzekeringsbank (verweerster) over het recht op AOV-pensioen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van verweerster, waarin haar recht op ouderdomspensioen was vastgesteld met ingang van 1 oktober 2015, maar met een korting van 30% vanwege onverzekerde jaren. Eiseres heeft in de periode van 14 juni 1993 tot 1 januari 1996 en van 3 september 2013 tot 12 september 2015 in Nederland gewoond, wat volgens verweerster leidde tot een korting op haar AOV-pensioen.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat zij als verzekerde diende te worden aangemerkt op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV). Verweerster heeft echter betoogd dat eiseres in de genoemde periodes niet als AOV-verzekerd kan worden aangemerkt, omdat zij niet als belastingplichtige in Curaçao werd aangeslagen.

Het Gerecht heeft de argumenten van eiseres en verweerster zorgvuldig afgewogen. Het Gerecht concludeert dat verweerster op goede gronden de korting op het AOV-pensioen heeft toegepast, omdat eiseres in de relevante periodes niet voldeed aan de voorwaarden voor verzekering onder de LvAOV. De slotsom is dat het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Curaçao,
eiseres,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 1 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster eiseres’ recht op ouderdomspensioen op grond van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) met ingang van 1 oktober 2015 vastgesteld.
Bij beschikking van 31 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenoot. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres de gelegenheid te bieden aanvullende stukken in te dienen.
Op 5 oktober 2018 en 19 november 2018 heeft eiseres aanvullende stukken ingediend. Bij brief van 20 november 2018, bij het Gerecht ingediend op 21 november 2018, heeft verweerster hierop gereageerd. Bij brief van 7 december 2018, bij het Gerecht ingediend op 10 december 2018, heeft eiseres een nader stuk ingediend.
Op 10 april 2019 is de openbare behandeling van het beroep ter zitting voortgezet in aanwezigheid van de reeds vermelde personen. Voorts is verschenen M.M. Eekhof (belastinginspecteur).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de LvAOV is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze landsverordening degene, die de leeftijd van vijftien jaar, doch niet die van 65 jaar heeft bereikt, indien hij:
a. ingezetene is; b. geen ingezetene is, doch in de inkomstenbelasting wordt aangeslagen als in Curaçao wonende belastingplichtige; c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten Curaçao te wonen, doch terzake van buiten Curaçao verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van Curaçao, mits hij Nederlander is.
1.1
Tot 1 januari 1996 luidde artikel 1, aanhef en onder a, van het landsbesluit houdende algemene maatregelen ter uitvoering van artikel 5, derde en vierde lid, van de LvAOV van de 26ste juli 1960 (P.B. 1960, no. 131) (het Landsbesluit) als volgt: Als verzekerde in de zin van de LvAOV wordt aangemerkt, mits de betrokkene de leeftijd van 15 jaar, doch niet van 65 jaar heeft bereikt en niet reeds ingevolge het eerste lid van artikel 5 van die landsverordening verzekerd is, de buiten de Nederlandse-Antillen wonende gehuwde vrouw, wier echtgenoot voldoet aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de LvAOV gestelde voorwaarden.
Dit artikelonderdeel is komen te vervallen bij Landsbesluit houdende algemene maatregelen tot wijziging van een aantal landsbesluiten houdende algemene maatregelen ter uitvoering van de LvAOV (P.B. 1995, no. 241) (het intrekkingslandsbesluit).
1.2
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) zijn de niet binnen de Nederlandse Antillen wonende personen bedoeld in artikel 1, derde lid, belastingplichtig naar hun gehele belastbaar inkomen genoten in het kalenderjaar of belastingtijdvak, voor zover dit werd verkregen uit de opbrengst van uit de lands- of eilandskas bezoldigde ambten, terwijl de aan deze ambten verbonden werkzaamheden buiten de Nederlandse Antillen werden verricht.
Op grond van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, is dit artikel van toepassing op een belastingplichtige die het gehele kalenderjaar gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden te hebben geleefd, mits zowel de belastingplichtige als zijn echtgenoot binnen de Nederlandse Antillen woonde.
2. Eiseres is op [geboortedatum] geboren. Zij heeft van 14 juni 1993 tot 5 mei 2013 en van 3 september 2013 tot 12 september 2015 in Nederland gewoond. Eiseres’ echtgenoot was in de periode van 15 juni 1993 tot 1 januari 1995 naar Nederland uitgezonden met een studieopdracht en hij was vanaf 1 mei 1996 in dienst bij het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister in Nederland.
Op [datum] is eiseres 60 jaar geworden. Zij had per 1 oktober 2015, de eerste dag van de maand die volgde op die waarin zij 60 werd, recht op AOV-pensioen. Zij heeft op 1 maart 2013 geopteerd om het recht op AOV vanaf haar 60ste te doen gelden, waardoor een permanente korting van 30% op haar AOV-pensioen is toegepast.
Met inachtneming van de door haar in de Nederlandse Antillen/Curaçao gewoonde jaren, heeft verweerster bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, aan eiseres een ouderdomspensioen toegekend ten bedrage van NAf 405,- per maand. Daarbij heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 14 juni 1993 tot 1 januari 1996 weliswaar geen ingezetene was, maar op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de LvAOV gelezen in verband met artikel 1, aanhef en onder a, van het Landsbesluit toch als verzekerde in de zin van de LvAOV dient te worden aangemerkt. Omdat laatstgenoemd artikelonderdeel per 1 januari 1996 is komen te vervallen, stelt verweerster zich op het standpunt dat eiseres in de periodes van 1 januari 1996 tot 5 mei 2013 en van 3 september 2013 tot 12 september 2015 (de periodes) niet AOV verzekerd was. Daarom dient voor ieder jaar dat eiseres in die periodes niet verzekerd was een korting te worden toegepast op het volledige AOV-pensioen, aldus verweerster.
3. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de LvAOV als verzekerde dient te worden aangemerkt ook wat betreft de periodes. Zij was in gemeenschap van goederen getrouwd en zij en haar echtgenoot hebben steeds gezamenlijk belastingaangifte gedaan in de Nederlandse Antillen respectievelijk Curaçao.
4. Ten eerste dient te worden beoordeeld of eiseres in de periodes in de inkomstenbelasting werd aangeslagen als in Curaçao wonende belastingplichtige.
4.1
Op grond van artikel 1, derde lid, gelezen in verband met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder i, van de LvIB was de echtgenoot van eiseres voor de periode waarin hij en eiseres in Nederland woonden aan de inkomstenbelasting onderworpen. Dat de echtgenoot belastingplichtig was, betekent niet dat eiseres dat ook was. Eiseres heeft in dat kader geen wettelijke grondslag kunnen aanwijzen op grond waarvan beoordeeld zou moeten worden dat zij wel belastingplichtige was. Dat betekent dat niet gezegd kan worden dat zij in de inkomstenbelasting werd aangeslagen als een in Curaçao wonende belastingplichtige. Voorts bevestigt de schriftelijke verklaring van de Belastingdienst alsmede de mondelinge verklaring van de belastinginspecteur tijdens zitting dat eiseres in de periodes geen ingezetene was. Dit brengt met zich dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in de periodes niet als AOV-verzekerd op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de LvAOV kan worden aangemerkt.
4.2
Voor zover eiseres stelt dat verweerster een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen haar en echtgenoten van Curaçaose ambtenaren die niet zijn uitgezonden, verwijst het Gerecht naar de uitspraak van het Hof van 21 december 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:154), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de rechtens aanvaardbare basisgedachte van een volksverzekering is dat de overheid van een land alleen sociale bescherming door middel van een verplichte verzekering biedt aan personen die door ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land en aan personen die, hoewel geen ingezetene, met betrekking tot door hem uitgeoefende beroepswerkzaamheden onderworpen zijn aan belastingheffing door dat land. Dit betekent dat de in artikel 5 van de LvAOV neergelegde begrenzing van de kring van verzekerden gerechtvaardigd is. Nu er voor het in de LvAOV gemaakte onderscheid een toereikende objectieve rechtvaardiging bestaat, faalt het betoog van eiseres.
5. Verweerster heeft derhalve op goede gronden een korting op het AOV-pensioen van eiseres toegepast over de periodes.
6. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.