ECLI:NL:OGEAC:2019:185

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
Cur201800677
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag premie ZV/OV en de heroverweging van bezwaar met nieuwe informatie

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag premie ZV/OV die door de Sociale Verzekeringsbank aan eiser is opgelegd. Eiser, eigenaar van de eenmanszaken [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd wegens te weinig geheven premie. Eiser betoogde dat zijn bedrijven niet meer operationeel waren en dat hij in detentie zat in Nederland. De Sociale Verzekeringsbank heeft het bezwaar ongegrond verklaard, maar eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 26 juni 2019 was eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de verweerster was wel aanwezig.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verweerster bij de heroverweging van het bezwaar niet de nieuwe informatie die door eiser was overgelegd, had betrokken. Dit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het Gerecht oordeelde dat de heroverweging van de beschikking op bezwaar in beginsel moet geschieden met toepassing van het recht zoals dat geldt op het moment van de beschikking. Aangezien de verweerster de nieuwe gegevens niet had meegenomen in haar overwegingen, was er sprake van een motiveringsgebrek.

De slotsom was dat het beroep van eiser gegrond werd verklaard. Het bestreden besluit werd vernietigd en de verweerster werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het Gerecht. Tevens werd verweerster opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiser],

wonend in Curaçao,
eiser,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 21 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster eiser/ [eenmanszaak 1]/ [eenmanszaak 2] een Jaarnaheffingsaanslag Premie ZV/OV over het jaar 2015 ten bedrage van NAf 6.202,46 opgelegd.
Bij brief van 14 december 2016 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 18 januari 2018 (het bestreden besluit), aan eiser aangetekend verzonden op 22 januari 2018, heeft verweerster het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 68, eerste en tweede lid, van de Lar grondt het bestuursorgaan de beschikking in heroverweging op het bezwaarschrift, in voorkomend geval op de stukken, bedoeld in artikel 61, derde lid, het commentaar, bedoeld in artikel 62, en hetgeen blijkens het verslag tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. Op grond van het tweede lid bevat de beschikking de gronden waarop zij berust, en neemt deze de plaats in van de bestreden beschikking.
2. Eiser is eigenaar van de eenmanszaken [eenmanszaak 1] en [eenmanszaak 2]. Bij het primaire besluit heeft verweerster de Jaarnaheffingsaanslag premie ZV/OV opgelegd wegens te weinig geheven premie ten gevolge van het verschil tussen de totale premie op grond van de inschrijvingen en die op grond van de door eiser gedane aangifte. Eiser heeft bij brief van 14 december 2016 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarin betoogt eiser dat het bedrijf [eenmanszaak 1] in november 2014 is opgeheven en dat het bedrijf [eenmanszaak 2] sinds juli 2015 niet meer operationeel was, nu eiser in Nederland in detentie zat. Bij brief van 20 april 2017 (de brief) heeft een medewerker heffing bij verweerster de bezwaren van eiser afgewezen en hem meegedeeld dat de opgelegde jaarnaheffingsaanslag in stand zal blijven en dat eiser, om het bedrijf op inactief te kunnen muteren, een mutatieformulier met de uitschrijving van de werknemers, een bij de Inspectie der Belastingen afgestempelde kopie van de uitschrijving en een door de Kamer van Koophandel getekende kopie van uitschrijving uit het handelsregister bij verweerster moet indienen. Bij brief van 13 juni 2017, bij verweerster ingediend op 20 juni 2017, heeft eiser zijn bezwaren herhaald (de herhaling). Daarbij heeft eiser alle door verweerster opgevraagde informatie en stukken met betrekking tot de uitschrijving van de bedrijven ingediend. Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen. Aan de ongegrondverklaring heeft verweerster ten grondslag gelegd dat zij ten tijde van de gewraakte beschikking terecht van de door eiser verstrekte gegevens is uitgegaan en dat eiser de plicht heeft om de door verweerster benodigde informatie tijdig, volledig en juist aan te leveren.
3. Voordat het Gerecht het bestreden besluit inhoudelijk zou kunnen toetsten, ziet het zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de brief een beschikking is en als zodanig in het geding dient te worden betrokken. Die vraag beantwoordt het Gerecht ontkennend.
3.1
Uit de brief blijkt niet dat de medewerker heffing gemandateerd is om namens verweerster op te treden. Er is voorafgaande aan die beslissing ook geen hoorzitting gehouden. Ook overigens kan uit die brief niet worden opgemaakt dat het een beschikking betreft waartegen bezwaar/ beroep openstaat op grond van de Lar. Te minder omdat er in de brief geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen. Het Gerecht kwalificeert de brief dan ook als een mededeling van informatieve aard die niet is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Nu aldus niet op het bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit is beslist, moet de herhaling worden aangemerkt als een aanvulling op het tijdig ingediende eerste bezwaarschrift. Daarop is bij het bestreden besluit door verweerder beslist en daartegen richt zich dan ook het beroep.
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel is gegeven, nu verweerster ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen acht heeft geslagen op de door hem bij zijn bezwaarschriften verstrekte gegevens.
4.1
Dit betoog slaagt. Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (het Hof) dient de heroverweging van de beschikking waartegen bezwaar wordt gemaakt in beginsel te geschieden met toepassing van het recht, zoals dat geldt op het moment waarop de beschikking op bezwaar wordt gegeven en uitgaande van de feiten en omstandigheden ten tijde van de op het bezwaar te geven beschikking (onder meer de uitspraak van 9 oktober 2015; ECLI:NL:OGHACMB:2015:24). Gelet hierop kon verweerder er niet mee volstaan te overwegen dat het bestreden besluit – nu het gebaseerd was op de toen beschikbare informatie – zorgvuldig tot stand was gekomen. Verweerder had ook de door eiser in bezwaar overgelegde nieuwe gegevens over de periode in geschil bij haar heroverweging moeten betrekken. Nu zij dit niet heeft gedaan is er in het bestreden besluit een motiverings-/ zorgvuldigheidsgebrek gelegen.
5. De slotsom is dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijdigheid met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel.
6. Verweerster dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • draagtverweerster
    opom opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagtverweerster op het door eiser betaalde griffierecht van NAf 50,- (zegge: vijftig Nederlands-Antilliaanse guldens) aan hem te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.