ECLI:NL:OGEAC:2019:182

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
Lar CUR201800442
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep inzake korting op AOV-pensioen en afschaffing kerstuitkering voor niet-ingezetenen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres, die een korting op haar AOV-pensioen en de afschaffing van de kerstuitkering aanvecht. Eiseres, wonend in Nederland maar domicilie kiezend in Curaçao, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, dat haar pensioenuitkering met 10% had verlaagd en haar geen recht op kerstgratificatie verleende. Het primaire besluit was genomen op 26 juli 2017, en het bestreden besluit volgde op 6 november 2017. Eiseres stelde dat de termijn voor het indienen van beroep niet correct was berekend, omdat het bestreden besluit naar een onjuist postadres was verzonden. Het Gerecht oordeelde dat de termijn voor het indienen van beroep pas begon te lopen op het moment dat eiseres daadwerkelijk kennisnam van het bestreden besluit, wat op 5 januari 2018 was. Hierdoor was het beroep ontvankelijk.

Het Gerecht beoordeelde vervolgens de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de korting op haar AOV-pensioen en de afschaffing van de kerstuitkering. Eiseres stelde dat deze maatregelen in strijd waren met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er een ongerechtvaardigd onderscheid werd gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. Het Gerecht oordeelde echter dat de wetgever gerechtvaardigd onderscheid mocht maken op basis van ingezetenschap, en dat de maatregelen een legitiem doel dienden in het algemeen belang. De korting op het pensioen en het vervallen van de kerstuitkering werden als proportioneel beschouwd, en er werd geen schending van het eigendomsrecht vastgesteld. Eiseres had bovendien geen bewijs geleverd dat de korting een onevenredige last voor haar vormde. Het Gerecht verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees proceskosten af.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het geding tussen:

[eiseres],

wonend in Nederland, domicilie kiezend in Curaçao,
eiseres,
en

de Sociale Verzekeringsbank,

verweerster,
gemachtigde: mr. M. Bonafasia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beschikking van 26 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerster op de aan eiseres toegekende pensioenuitkering met ingang van 1 januari 2017 een korting van 10% toegepast en die nader vastgesteld op NAf 683,80. Voorts heeft verweerster daarbij bepaald dat eiseres vanaf 2016 niet in aanmerking komt voor een kerstgratificatie.
Bij beschikking van 6 november 2017, aangetekend verzonden op 9 november 2017, (het bestreden besluit), heeft verweerster het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De openbare behandeling ter zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. Op grond van het tweede lid geldt als de dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, de dag waarop deze is gegeven. Op grond van het vierde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden.
1.1
Op grond van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
1.2
Op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (het EP) heeft iedere natuurlijke persoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
1.3
Op grond van artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Landsverordening Algemene Ouderdomspensioen (LvAOV) (zoals gewijzigd bij P.B. 2016, no. 39 met ingang van 1 januari 2017 (de Wijzigingswet)) bedraagt het ouderdomspensioen voor een niet-ingezetene NAf 775,80 per maand.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, (zoals gewijzigd met ingang van 30 juli 2016) heeft degene, die in enig jaar in de maand september recht heeft op ouderdomspensioen en ingezetene is, in dat jaar recht op kerstuitkering.
2. Eiseres is op [geboortedatum] geboren. Met inachtneming van de door haar in de Nederlandse Antillen/Curaçao gewoonde jaren, heeft verweerster aan eiseres een ouderdomspensioen toegekend ten bedrage van NAf 759,- per maand.
Deze pensioenuitkering is bij het bestreden besluit met 10% verlaagd. Daarbij is aangegeven dat op grond van de wijziging van onder meer de LvAOV niet-ingezetenen van Curaçao het recht verkrijgen op een ouderdomspensioen dat 10% lager is dan dat van ingezetenen. Voorts is bepaald dat niet-ingezetenen, waaronder eiseres, vanaf 2016 niet meer in aanmerking komen voor een kerstuitkering.
3. Ambtshalve dient het Gerecht de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
Het bestreden besluit is per aangetekende post verzonden naar het postadres ‘[adres 1]’. Het primaire besluit is verzonden naar het postadres ‘[adres 2]’. Relevant in dit verband is dat eiseres het postadres ‘[adres 2]’ heeft opgegeven. Het op het bestreden besluit vermelde postadres komt niet overeen met het postadres van eiseres en is dus onjuist. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat de termijn voor het instellen van beroep een dag na 9 november 2017 is aangevangen. Nu eiseres bij mailbericht van 5 januari 2018 kennis heeft genomen van het bestreden besluit van 6 november 2017, moet het ervoor worden gehouden dat zij tijdig beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
4. Het betoog van eiseres dat wat betreft het recht op het AOV-pensioen en de kerstuitkering in strijd met artikel 14 van het EVRM een onrechtvaardig onderscheid wordt gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen, faalt.
Blijkens de Memorie van Toelichting (zitting 2015-2016-074) heeft de wetswijziging tot doel de continuïteit in de betalingen van AOV-pensioen, zijnde een algemene oudedagsvoorziening, te waarborgen. Het middel hiertoe is om voor niet-ingezetenen: a) het bedrag van het recht op ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen naar beneden bij te stellen; b) het recht op kerstuitkering te laten vervallen; c) het recht op partnertoeslag te laten vervallen.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:154) is de rechtens aanvaardbare basisgedachte van een volksverzekering dat de overheid van een land alleen sociale bescherming door middel van een verplichte verzekering biedt aan personen die door ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land en aan personen die, hoewel geen ingezetene, met betrekking tot door hen uitgeoefende beroepswerkzaamheden onderworpen zijn aan belastingheffing door dat land. Dit betekent dat de bij de vormgeving van de oplossing voor het betaalbaar houden van het AOV-pensioen door de wetgever gezochte aansluiting bij het naar woonplaats gemaakte onderscheid, gerechtvaardigd is.
4. Tussen partijen is niet in geding dat het AOV-pensioen als eigendom in de zin van artikel 1 van het EP is en dat deze eigendom door de werking van de wetswijziging – verlaging van de pensioenuitkering van eiseres – voor een gedeelte is ontnomen. Het Gerecht zal dan ook toetsen of aan de voorwaarden voor een inbreuk op het eigendomsrecht is voldaan.
4.1
Op grond van artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet is een korting toegepast op het ouderdomspensioen. Dit vormt een inmenging in het recht van eiseres op een ongestoord genot van haar eigendom als bedoeld in artikel 1, eerste volzin, van het EP.
Deze inmenging volgt direct uit voormeld artikel van de Wijzigingswet en is derhalve bij wet voorzien. Voorts is ingevolge vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM), onder meer de arresten van 8 oktober 2013 (Mateus tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2013:1008DEC006223512) en 1 september 2015 (Da Silva Carvalho Rico tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2015:0901DEC001334114), beperking van de overheidsuitgaven een gerechtvaardigde doelstelling in het belang van het veiligstellen van het stelsel van sociale zekerheid en het beschermen van de nationale economie, waarbij de staat een ruime beoordelingsvrijheid heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is. Het Gerecht concludeert dan ook dat aan artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet een legitieme doelstelling in het algemeen belang ten grondslag ligt.
4.2
Ook bij de afweging of er een “fair balance” is tussen het met de inmenging in het eigendomsrecht gediende algemeen belang en de bescherming van de individuele rechten hebben volgens vaste rechtspraak van het EHRM de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid. De verwachting dat een sociaal systeem waarin wordt geparticipeerd nooit gewijzigd zou kunnen worden, is niet gerechtvaardigd. In de hier aan de orde zijnde constellatie is voorts van belang dat de aanpassingen in de LvAOV deel uitmaken van bredere hervormingen, waaronder een wijziging van de Algemene Weduwen- en wezenverzekering en Algemene landsverordening Landsbelastingen, en de lasten dus niet uitsluitend zijn gelegd bij de gerechtigden tot een ouderdomspensioen.
4.3
Gelet op 4.1 en 4.2 is de op de voet van artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet toegepaste korting op het ouderdomspensioen en het laten vervallen van de kerstbonus ingeval de verzekerde geen ingezetene is proportioneel te achten en leidt deze in het algemeen niet tot een schending van artikel 1 van het EP.
4.4
Dit laat echter onverlet dat het mogelijk is dat artikel III, onderdeel A, eerste lid, van de Wijzigingswet in concrete gevallen onevenredig zware last (“excessive burden”) als bedoeld in de rechtspraak van het EHRM en daarmee een schending van artikel 1 van het EP met zich brengt. Daarbij is het aan de betrokkene om dit aannemelijk te maken. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de toegepaste korting een onevenredige zware – financiële – last op haar legt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. D. Haan, voorzitter, J. Sybesma en L.C. Hoefdraad, leden, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019, in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen
zes wekenna kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Lar.