ECLI:NL:OGEAC:2019:154

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
500.00098/19
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan mensenhandel en mensensmokkel in Curaçao

Op 19 juni 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd in Curaçao, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. U.F. Dickens. Tijdens de openbare terechtzitting op 29 mei 2019 vorderde de officier van justitie een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en schadevergoeding voor de benadeelde partijen. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van slachtoffers in een kwetsbare positie, met het oogmerk van uitbuiting.

Het Gerecht oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de gepleegde feiten, waarbij het misbruik van de kwetsbare positie van de slachtoffers in de context van mensenhandel en mensensmokkel werd vastgesteld. De verdachte had een actieve rol gespeeld in het werven van slachtoffers uit Venezuela, die onder slechte omstandigheden in Curaçao moesten werken. Het Gerecht achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte opzettelijk had bijgedragen aan de uitbuiting van de slachtoffers.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht benadrukte de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en dat de verdachte niet als dader, maar als medeplichtige moest worden aangemerkt. De uitspraak werd gedaan door mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. R.J. Gras, en is openbaar uitgesproken in de rechtszaal.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00098/19

Uitspraak: 19 juni 2019 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. U.F. Dickens, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met ieder een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. E.J. de Groot, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht beide ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van NAf 3.000,--, en van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van NAf 16.000,--, telkens onder de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partijen in hetgeen zij overigens hebben gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, althans dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd en is verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:

medeplichtigheid aan mensenhandel

1.
dat (mede)verdacht(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer ander(en), te weten
  • [BENADEELDE 2] ("[voornaam benadeelde 2]") en/of
  • [SLACHTOFFER 1] ("[voornaam slachtoffer 1]"), en/of
  • [SLACHTOFFER 2] en/of
  • [BENADEELDE 1], en/of
  • een of meer andere personen,
(telkens) met een of meer van de onder lid 1, sub a, c, d, f en/of i van artikel 239 Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten
(sub a)
door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/ of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die een of meer vernoemde slachtoffers/personen,
en/of
(sub c)
heeft aangeworven, meegenomen of ontvoert met het oogmerk zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(sub d)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die een of meer vernoemde slachtoffers/ personen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten,
en/of
(sub f)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die een of
meer vernoemde slachtoffers/ personen
en/of
(sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen hem/haar te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers heeft hij/zij, verdachte, en/of zijn/haar mededader(s)
terwijl verdachte wist dat een of meer van vernoemde slachtoffers/ personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en/ of dat die slachtoffers de Papiamentse en/of Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig was/waren. en /of die slachtoffers (vrijwel) niemand kende op Curaçao en/of geen werkvergunningen en verblijfsvergunningen op Curaçao had(den),
een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
  • in Venezuela benaderd of laten benaderen met het verzoek om in Curaçao, bij La Tasca, te komen werken (zonder contract), en/of voor hen de reis van Venezuela naar Curaçao laten regelen en betalen, en/of
  • gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer tegenover La Tasca, te weten in of nabij Hotel Carlos te Otrabanda, en/of hen verplicht om aldaar te wonen en nergens anders, en/of
  • 300 gulden per maand laten betalen voor deze kleine gedeelde kamer, en/of van hun salaris een onbekend huurbedrag afgetrokken, en/of maar 1 kamersleutel verstrekt per kamer waar 4 personen moesten verblijven,
  • uitgelegd dat met een schuld aan verdachten werd begonnen in La Tasca en dat door daar te werken de schuld kon worden ingelost, en dat zij niet mochten stoppen met werken in La Tasca alvorens de schuld werd ingelost, en/of
  • uitleg gegeven over de werkzaamheden die (zonder contract en zonder werkvergunning), moesten worden verricht in La Tasca, te weten hoe zij met klanten om moest gaan, dat zij zoveel mogelijk drankjes moesten verkopen en de klanten moesten verleiden en met hen dansen, en/of
  • uitgelegd dat tokens verdiend moesten worden door als trago-meisje in La Tasca te werken en zij voor inlevering van elke token 3 gulden zouden krijgen, en/of
  • opgelegd dat er gewerkt moest worden van 22.00/22.30 uur tot 7.00 uur of 11.00 uur, in ieder geval tot de laatste klant uit La Tasca weg was, en/of
  • uitgelegd dat seks met klanten ook tot de werkzaamheden in La Tasca kon behoren, en dat in dat geval (ongeveer) 200 gulden betaald diende te worden aan verdachte(n) alvorens La Tasca met de klant verlaten mocht worden, en dat de seks verplicht in Hotel Carlos diende plaats te vinden, en/ of
  • uitgelegd dat als zij met een klant naar buiten wilden altijd eerst (ongeveer) 200 gulden betaald moest worden aan verdachten en/of de barman, en/of
  • een weeksalaris gegeven van 125 tot 175 gulden, waarbij voornoemde personen 6 dagen in de week moesten werken van 22.00/22.30 totdat alle klanten weg waren (tussen 7.00 uur en 11.00 uur in de ochtend), en/of
  • uitgelegd dat boetes van (ongeveer) 200 tot 250 gulden betaald moesten worden als zij niet op tijd op werk waren en/of een telefoon gebruikten tijdens werk en/of andere regels overtreden, waarbij verdacht(en) ook daadwerkelijk boetes hebben geïnd van voornoemde slachtoffers/personen, en/of
  • de regel opgelegd (en toegepast) dat zij voor een week geschorst konden van hun werkplek, indien regels overtreden werden, en/of
  • geen pauze gegeven, ondanks dat zij 9 tot 12 uur achtereen moesten werken in La Tasca, en/of
  • verboden om zich in privé-tijd op te houden in (een aantal) nabij gelegen horeca-aangelegenheden,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
  • contact te hebben en/of te onderhouden met voornoemde slachtoffers terwijl deze zich nog in Venezuela bevonden en/of
  • voornoemde slachtoffers te vragen en/of over te halen om bij La Tasca te komen werken, en/of
  • de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/ of betalen, en/of
  • voornoemde slachtoffers (namens medeverdachte(n)) te controleren tijdens het werken in La Tasca en/of
  • het aannemen/innen van boetes van de trago-meisjes;

Medeplichtigheid mensensmokkel

2.
dat medeverdacht(en) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer ander(en), te weten
  • [BENADEELDE 2] ("[voornaam benadeelde 2]") en/of
  • [SLACHTOFFER 1] ("[voornaam slachtoffer 1]"), en/of
  • [SLACHTOFFER 2] en/of
  • [BENADEELDE 1], en/of
  • een of meer andere personen,
uit winstbejag, (en uit beroep of gewoonte,) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Curaçao of een staat die was toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of
een of meer van voornoemde personen daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft terwijl hij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of haar mededader(s) vernoemde personen (telkens) tegen betaling in (een kamer van of nabij Hotel Carlos te Otrabanda) laten verblijven;
bij/tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
  • contact te hebben en/of te onderhouden met voornoemde slachtoffers terwijl deze zich nog in Venezuela bevonden en/of
  • voornoemde slachtoffers te vragen en/of over te halen om bij La Tasca te komen werken, en/of
  • de refs van Venezuela naar Curaçao te regelen en/of betalen.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het proces-verbaal betreffende de aanhouding van de verdachte niet juist of niet volledig is geweest, aangezien het geen melding maakt van de aanwezigheid in de woning van de verdachte van drie andere personen, die een rol als getuige hadden kunnen hebben. Doordat het proces-verbaal hiervan geen melding maakte, heeft de verdediging deze drie personen niet kunnen horen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van dit verweer wordt vooropgesteld dat het in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats indien een normschending (vormverzuim) daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daar komt bij dat de toepassing van dat rechtsgevolg is beperkt tot onherstelbare normschendingen en dat telkens rekening dient te worden gehouden met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van de degene die de norm schond.
Het Gerecht stelt voorop dat geen rechtsregel vereist dat een proces-verbaal van aanhouding melding maakt van feiten en omstandigheden zoals door de raadsman geschetst, te weten de aanwezigheid van andere personen op het adres waar de aanhouding plaatsvindt. Reeds op die grond dient het verweer te worden verworpen.
Voorts brengt de door de raadsman geschetste gang van zaken niet met zich mee dat het proces-verbaal onjuist is. Zo er al enig gebrek mocht kleven aan het betreffende proces-verbaal, is hooguit sprake van een omissie. Dat daarbij de verbalisant de betreffende informatie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte niet in het proces-verbaal heeft opgenomen, is echter geenszins gebleken, ook al omdat niet valt in te zien dat de verbalisant er enig belang bij had om dergelijke informatie achter te houden.
Gelet op het vorenstaande wordt het verweer verworpen. Ook overigens zijn het Gerecht geen omstandigheden gebleken die de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met zich mee brengen. Het Gerecht verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande:

medeplichtigheid aan mensenhandel

1.
dat
(mede
)verdacht
(en
)[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3]
en/of een of meer ander(en)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, een of meerander(en), te weten
  • [BENADEELDE 2] (“[voornaam benadeelde 2]”) en
  • [SLACHTOFFER 1] (“[voornaam slachtoffer 1]”), en
  • [SLACHTOFFER 2] en
  • [BENADEELDE 1], en
  • een of meerandere personen,
(telkens) met
een of meer vande onder lid 1, sub a,
c,d
enf
en/of ivan artikel 239 Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten
(sub a)
door
dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/ of door misleiding dan wel doormisbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en
/ofdoor misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die
een of meervernoemde slachtoffers/personen,
en
/of
(sub c)
heeft aangeworven, meegenomen of ontvoert met het oogmerk zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(sub d)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen of
bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die een of meer vernoemde slachtoffers/ personen zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
/of
(sub f)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die
een of
meervernoemde slachtoffers/personen
en/of
(sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen hem/haar te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers
hebbenheeft hij/zij,verdachte
s, en/of zijn/haarmededader
(s
)
terwijl verdachte wist dat een of meer van vernoemde slachtoffers/personen in een slechte financiële situatie verkeerden en/of de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en
/ofdat die slachtoffers de Papiamentse en/of Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig
was/waren. en/of die slachtoffers (vrijwel) niemand kende
nop Curaçao en
/ofgeen werkvergunningen en verblijfsvergunningen op Curaçao had(den),
(aan) een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
  • in Venezuela benaderd of laten benaderen met het verzoek om in Curaçao, bij La Tasca, te komen werken (zonder contract), en/ofvoor hen de reis van Venezuela naar Curaçao laten regelen en betalen, en
    /of
  • gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer tegenover La Tasca, te weten in
  • 300 gulden per maand laten betalen voor deze kleine gedeelde kamer, en/of van hun salaris een onbekend huurbedrag afgetrokken, en
  • uitgelegd dat met een schuld aan verdachten werd begonnen in La Tasca en dat door daar te werken de schuld kon worden ingelost, en dat zij niet mochten stoppen met werken in La Tasca alvorens de schuld werd ingelost, en
  • uitleg gegeven over de werkzaamheden die (zonder contract en zonder werkvergunning), moesten worden verricht in La Tasca, te weten hoe zij met klanten om moest gaan, dat zij zoveel mogelijk drankjes moesten verkopen en de klanten moesten verleiden en met hen dansen, en
  • uitgelegd dat tokens verdiend moesten worden door als trago-meisje in La Tasca te werken en zij voor inlevering van elke token 3 gulden zouden krijgen, en
  • opgelegd dat er gewerkt moest worden van 22.00/22.30 uur tot 7.00 uur of 11.00 uur, in ieder geval tot de laatste klant uit La Tasca weg was, en
- uitgelegd dat seks met klanten ook tot de werkzaamheden
in La Tascakon behoren, en dat in dat geval (ongeveer) 200 gulden betaald diende te worden aan verdachte(n) alvorens La Tasca met de klant verlaten mocht worden
, en dat de seks verplicht in Hotel Carlos diende plaats te vinden,en
/of
  • uitgelegd dat als zij met een klant naar buiten wilden altijd eerst (ongeveer) 200 gulden betaald moest worden aan verdachten
  • een weeksalaris gegeven van 125 tot 175 gulden, waarbij voornoemde personen 6 dagen in de week moesten werken van 22.00/22.30 totdat alle klanten weg waren (tussen 7.00 uur en 11.00 uur in de ochtend), en
  • uitgelegd dat boetes van (ongeveer) 200 tot 250 gulden betaald moesten worden als zij niet op tijd op werk waren
  • de regel opgelegd (en toegepast) dat zij voor een week geschorst konden van hun werkplek, indien regels overtreden werden, en/of
  • geen pauze gegeven, ondanks dat zij 9 tot 12 uur achtereen moesten werken in La Tasca
  • verboden om zich in privé-tijd op te houden in (een aantal) nabij gelegen horeca-aangelegenheden,
bij het plegen van welk misdrijf
zij, verdachte,
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
  • contact te hebben en/of te onderhouden met voornoemde slachtoffers terwijl deze zich nog in Venezuela bevonden en
  • voornoemde slachtoffers te vragen
  • de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/of betalen
  • voornoemde slachtoffers (namens medeverdachte(n)) te controleren tijdens het werken in La Tasca en/of
  • het aannemen/innen van boetes van de trago-meisjes;

Medeplichtigheid mensensmokkel

2.
dat medeverdacht
(en
)[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3]
en/of een of meer ander(en)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao,
(telkens) tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, een of meerander
(en
), te weten
  • [BENADEELDE 2] (“[voornaam benadeelde 2]”) en
  • [SLACHTOFFER 1] (“[voornaam slachtoffer 1]”), en
  • [SLACHTOFFER 2] en
  • [BENADEELDE 1], en
  • een of meerandere personen,
uit winstbejag, (en uit beroep
of gewoonte) behulpzaam
zijngeweest bij het zich verschaffen van verblijf in Curaçao
of een staat die was toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad,en
/of
een of meer vanvoornoemde personen daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen he
bbenverschaft terwijl
zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s
)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) te vermoedendat dat verblijf wederrechtelijk was, immers
heeft/hebben
hij, verdachte, en/ofhaar mededader
(s
)vernoemde personen (telkens) tegen betaling in (een kamer van
of nabijHotel Carlos te Otr
obanda) laten verblijven;
bij/tot het plegen van welk misdrijf
zij, verdachte
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 maart 2017 t/m 9 september 2018 te Curaçao, behulpzaam is geweest door:
  • contact te hebben en
  • voornoemde slachtoffers te vragen
  • de reis van Venezuela naar Curaçao te regelen en/of betalen.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat:
de eerste twee door de verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen (beide van 1 april 2019) niet tot het bewijs gebezigd mogen worden, aangezien er aan die verklaringen een gebrek kleeft met betrekking tot het consultatierecht;
de verklaringen van de getuigen die belastend hebben verklaard over de verdachte niet betrouwbaar zijn, aangezien deze getuigen er mogelijk belang bij hadden om hun verklaringen op elkaar af te stemmen;
van een situatie van medeplichtigheid aan mensenhandel of mensensmokkel geen sprake is.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ad a.
Het Gerecht stelt vast dat in de gewraakte processen-verbaal is gerelateerd dat voor het verhoor contact werd opgenomen met het advocatenkantoor van mr. Vaders, dat de telefoniste mededeelde dat er geen raadsman aanwezig was, maar dat alvast met de verhoren begonnen kon worden.
Het Gerecht is van oordeel dat gelet op het vorenstaande twijfel bestaat over de vraag of de gewenste normen in acht zijn genomen door de verhorend verbalisanten. Zo is niet gebleken dat de telefoniste van het advocatenkantoor enige bevoegdheid had om dergelijke verstrekkende mededelingen te doen en of de verbalisanten daaruit hadden mogen afleiden dat de verdachte afstand deed van haar consultatierecht. Deze twijfel dient in het voordeel van de verdachte te werken, om welke reden het Gerecht beide bedoelde verklaringen van de verdachte niet zal bezigen tot het bewijs.
Ad b.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen die belastend hebben verklaard over de verdachte, te weten de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2], [benadeelde 1] en [slachtoffer 2], overweegt het Gerecht dat deze verklaringen in de kern consistent zijn, dat zij op belangrijke onderdelen met elkaar overeenkomen en dat zij steun vinden in andere bewijsmiddelen. Gewezen wordt bijvoorbeeld op het bij de doorzoeking van Hotel Carlos aangetroffen blauwe schrift (dossierpagina’s 231-236), waarin het aantal uitgegeven fiches en de uitbetaalde salarissen aan met name genoemde vrouwen en hun schuldrestanten staan vermeld, alsmede op de verklaring van getuige [getuige] (dossierpagina 348 e.v.), die als beveiliger en bouwmedewerker dag en nacht gedurende langere tijd (ongeveer anderhalf jaar) aanwezig was in La Tasca, welke verklaring betreft de werktijden van de Venezolaanse dames, het niet hebben van pauzes, het moeten betalen aan de eigenaresse als de dames seks gaan bedrijven met een klant en de verplichting om in Hotel Carlos te verblijven. Ook wijst het Gerecht in dit verband op de waarnemingen die voorafgaande aan de inval in La Tasca door politieambtenaren zijn gedaan (dossierpagina 48 e.v.) inhoudende dat meerdere Venezolaanse vrouwen, werkzaam in La Tasca, hebben verklaard over een beginschuld, over het moeten betalen aan de bar als zij naar buiten wilden, over het salaris en het aanbieden van seksuele diensten. Een laatste voorbeeld in dit verband betreft het in meerdere door betrokkenen gevoerde (whatsapp-)gesprekken bevestigde boetesysteem dat gehanteerd werd (dossierpagina 653 e.v. en 353 en een los proces-verbaal van 20 mei 2019).
Dat de getuigen op de onderdelen betreffende het in contact komen met La Tasca en het regelen/betalen van de reis wisselend hebben verklaard, acht het Gerecht voorstelbaar, gelet op hun geuite angst voor verdachte c.q. haar medeverdachten, en maakt het vorenstaande niet anders. Dat de getuigen hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd, is, gelet op het vorenstaande, niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande acht het Gerecht de verklaringen van de genoemde getuigen betrouwbaar en worden deze gebezigd tot het bewijs. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
Ad c.
Het Gerecht is anders dan de raadsman van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de door de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gepleegde mensenhandel en mensensmokkel, zoals bewezen verklaard. Daartoe dient het navolgende in overweging te worden genomen.
Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot artikel 2:239 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 2:239 Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 2:239 Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Curaçao pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan”.
Het in artikel 2:239, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (vergelijk: Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 2:239, eerste lid aanhef en onder d Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 2:239, eerste lid aanhef en onder d, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Curaçaose samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Het Gerecht benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid van betrokkenen.
Kwetsbare positie en feitelijk overwicht
Uit de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2], [benadeelde 1] en [slachtoffer 2] kan worden afgeleid dat zij, evenals meerdere andere zogeheten ‘trago-meisjes’, hun geboorteland Venezuela hebben verlaten in verband met de (zeer) slechte economische omstandigheden aldaar. Zij verklaren dat zij, ondanks hun opleiding, geen werk konden vinden maar wel kinderen hebben voor wie zij verantwoordelijk zijn. Zij zijn zonder werk- of verblijfsvergunning naar Curaçao gekomen en verbleven, in ieder geval na het verstrijken van hun toeristenvisum, illegaal op Curaçao. Zij spreken niet of nauwelijks Nederlands of Papiamentu en hebben geen ervaring op de Curaçaose arbeidsmarkt.
Het Gerecht is van oordeel dat de ‘trago-meisjes’ zich aldus in een kwetsbare positie bevonden en dat uit de bovengenoemde omstandigheden ook voortvloeit dat de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] overwicht op de ‘trago-meisjes’ hadden. De medeverdachten moeten zich van een en ander bewust zijn geweest.
Werven en huisvesten
Dat diverse ‘trago-meisjes’ uit eigen beweging zijn ingegaan op de mogelijkheid om naar Curaçao te komen en bij La Tasca te gaan werken, staat naar het oordeel van het Gerecht niet aan een bewezenverklaring van ‘werven’ in de weg. Het is immers geen zelfstandig vereiste dat het initiatief van de medeverdachten is uitgegaan en evenmin dat het slachtoffer door hen in een uitbuitingssituatie is gebracht. Door de ‘trago-meisjes’ verplicht in hotel Carlos te laten verblijven, staat vast dat de medeverdachten de ‘trago-meisjes’ hebben gehuisvest.
Overige omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen, met name de verklaringen van de getuigen [benadeelde 2], [benadeelde 1] en [slachtoffer 2], kan worden afgeleid dat de ‘trago-meisjes’ met een schuld van ongeveer 2800 gulden aan hun werkzaamheden bij La Tasca begonnen en dat zij eerst deze beginschuld moesten aflossen. Zij kregen bij aanvang van hun werkzaamheden geen contract ter tekening voorgelegd en werden aldus in het ongewisse gelaten over wat hun exacte rechten en plichten waren. Wel kregen zij te horen dat zij verplicht in hotel Carlos dienden te verblijven en dat zij daarvoor ongeveer 300 gulden per maand moesten betalen, welk bedrag op hun inkomsten werd ingehouden. De kamer in hotel Carlos dienden zij met andere ‘trago-meisjes’ te delen, waardoor zij nauwelijks privacy hadden.
De ‘trago-meisjes’ dienden zes tot zeven dagen per week van omstreeks 22.00/22.30 uur tot het moment dat de laatste klant uit La Tasca weg was, over het algemeen niet eerder dan 7.00 uur en soms pas om 11.00 uur, te werken. Het werk bestond uit het onophoudelijk (in schaarse kleding en op hoge hakken) behagen van mannen. Tijdens hun werk mochten zij niet pauzeren of eten. Hiervoor verdienden zij wekelijks een bedrag van 125 tot 175 gulden, hetgeen neerkomt op slechts zo’n 2,5 gulden per gewerkt uur. Dit werd weliswaar vermeerderd met het geld dat zij kregen met de tokens die verdiend konden worden door als ’trago-meisje’ in La Tasca te werken, maar aannemelijk is dat zij ook dan minder verdienden dan het in Curaçao van toepassing zijnde wettelijk minimumloon. Bovendien is niet gebleken dat zij enige vergoeding wegens overwerk of nachtwerk ontvingen. De ‘trago-meisjes’ werden derhalve fors onderbetaald. Bovendien kregen zij hun loon contant uitbetaald waarbij niet met kwitanties werd gewerkt. Inzicht in hoe het loon was opgebouwd bestond daardoor evenmin.
Voorts hanteerden de medeverdachten een boetesysteem waarbij buitensporig hoge boetes van (ongeveer) 200 tot 250 gulden betaald moesten worden als de ‘trago-meisjes’ de regels overtraden, bijvoorbeeld wanneer zij niet (op tijd) op het werk waren, een telefoon gebruikten tijdens werktijd of tijdens ziekte het Hotel Carlos verlieten. Het opleggen van een boete kon er aldus in resulteren dat meer dan een weekloon van een ‘trago-meisje’ aan een boete moest worden besteed.
Mensenhandel in de zin van arbeidsuitbuiting
He Gerecht is van oordeel dat de medeverdachten misbruik hebben gemaakt van het overwicht dat zij over de ‘trago-meisjes’ hadden en van de kwetsbare positie waarin deze zich bevonden en dat zij hen hebben uitgebuit. Door de moeilijke situatie waarin de ‘trago-meisjes’ verkeerden en hun onbekendheid met en positie op de arbeidsmarkt zagen zij geen andere mogelijkheid dan om voor een te laag loon en onder slechte omstandigheden in La Tasca te werken. Verdachtes medeverdachten hebben hen (veel) meer dan de normale arbeidsduur laten werken, ’s-avonds en ’s-nachts, zonder pauze, en voorts hen gehuisvest in het hotel Carlos waar zij gedwongen waren de kamer met anderen te delen. Het Gerecht is van oordeel dat het geheel van deze omstandigheden, in onderling verband bezien en bezien in verband met het hierboven overwogene omtrent beginschuld, loon en boetesysteem, maakt dat sprake is geweest van uitbuiting.
Oogmerk en medeplegen
De uitbuiting vond naar het oordeel van het Gerecht doelbewust en systematisch plaats. Het kan niet anders zijn dan dat verdachtes medeverdachten de ‘trago-meisjes’ uitbuitten om te besparen op arbeidskosten en de winst middels het “trago-systeem” te vergroten. Het Gerecht acht bewezen dat het oogmerk van de medeverdachten op de uitbuiting was gericht.
De medeverdachten moeten gezamenlijk verantwoordelijk worden gehouden voor de wijze waarop La Tasca werd gerund. Zij werkten met elkaar samen bij de exploitatie van La Tasca en waren allen betrokken bij de bedrijfsvoering en het personeel. Het Gerecht is van oordeel dat ieder van hen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitbuiting van de betrokken ‘trago-meisjes’ en dat zij de feiten dan ook tezamen en in vereniging hebben gepleegd.
Gelet op het vorenstaande acht het Gerecht bewezen dat de genoemde medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel.
Mensensmokkel
Het Gerecht acht aan de hand van de bewijsmiddelen voorts genoegzaam bewezen dat de medeverdachten zich ten aanzien van de ‘trago-meisjes’ schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel. Aan de meisjes werd immers toegang verschaft tot Curaçao en aldaar verblijf verschaft terwijl de medeverdachten – en ook de verdachte zelf – wisten dat zij daar wederrechtelijk waren.
Medeplichtigheid van de verdachte
Voor strafbare medeplichtigheid is opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, vereist. Dit opzet moet zijn gericht op de eigen hulpverlening en op het misdrijf ten aanzien waarvan hulp verleend wordt. Ten aanzien van de medeplichtige dient bij de bewezenverklaring en kwalificatie te worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Vereist is dat het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht, voldoende verband houdt met het gronddelict. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict.
Voor wat betreft de rol van de verdachte leidt het Gerecht uit de inhoud van het dossier en de behandeling ter zitting het volgende af.
  • de verdachte wist dat de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de uitbaters waren van La Tasca en dat deze profiteerden van haar inkomsten en de inkomsten van de ‘trago-meisjes’;
  • de verdachte had zelf ook al geruime tijd als ‘trago-meisje’ in La Tasca gewerkt en zij was bekend met het systeem met de tokens, het boetesysteem, de inkomsten en de aard van de werkzaamheden;
  • de verdachte onderhield contact c.q. legde contact met vrouwen in Venezuela en benaderde hen met de vraag of zij bij La Tasca wilden komen werken;
  • de verdachte regelde dat de ‘trago-meisjes’ naar Curaçao konden komen om bij La Tasca te komen werken;
  • de verdachte werd beschouwd als de ‘rechterhand’ van ‘Mami’ (medeverdachte [medeverdachte 2]).
Het Gerecht leidt uit het vorenstaande af dat de verdachte een rol speelde bij het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van de ‘trago-meisjes’ en dat zij in opdracht van ‘Mami’ een rol heeft gespeeld bij de (arbeids)uitbuiting door de medeverdachten. Hierdoor werden de door de medeverdachten gepleegde feiten bevorderd en vergemakkelijkt. De verdachte moet daar van op de hoogte zijn geweest, omdat zij zelf ook als ‘trago-meisje’ aan dezelfde regels en leefomstandigheden was onderworpen. Hetzelfde geldt voor haar rol bij de mensensmokkel. De verdachte is dus opzettelijk bij die feiten behulpzaam geweest. Het Gerecht is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het opzet van de verdachte mede gericht is geweest op de mensenhandel en mensensmokkel van de medeverdachten ten opzichte van de ‘trago-meisjes’. Het beroep van de raadsman wordt daarom verworpen.
Gelet op al het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het Gerecht het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven bewezen verklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:239 juncto 1:124 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplichtigheid aan medeplegen van mensenhandel.

Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:154 lid 1 onder b en lid 3 juncto 1:124 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Medeplichtigheid aan medeplegen van mensensmokkel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Gelet op hetgeen hierboven onder “Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie” is overwogen, is het Gerecht van oordeel dat voor de door de raadsman bepleite strafvermindering geen aanleiding is, aangezien van enig vormverzuim niet is gebleken.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan mensenhandel en mensensmokkel. Door haar bewezen verklaarde handelen faciliteerde zij de ernstige vorm van uitbuiting die bij La Tasca plaatsvond, waarbij misbruik werd gemaakt van de slechte situatie in Venezuela, waar de ‘trago-meisjes’ uit afkomstig waren, en waarbij door de medeverdachten over de rug van deze vrouwen flink geld werd verdiend. Het Gerecht neemt dit de verdachte bijzonder kwalijk.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de hierboven beschreven ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
In het voordeel van de verdachte weegt het Gerecht mee dat zij zelf ook slachtoffer was van de mensenhandel en dat zij niet als dader, maar als medeplichtige moet worden aangemerkt. Om die reden acht het Gerecht een lagere straf dan aan medeverdachten opgelegd passend.
De door de officier van justitie gevorderde straf acht het Gerecht, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, aan de hoge kant. Daarbij is tevens van belang dat het Gerecht niet alle door de officier bewezen geachte onderdelen van mensenhandel bewezen heeft verklaard. Een gevangenisstraf van 9 maanden ligt naar het oordeel van het Gerecht meer in de rede. Om de verdachte, die geen soortgelijke justitiële antecedenten heeft, ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal het Gerecht daarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk opleggen.
Schadevergoeding
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich in het strafproces gevoegd met ieder een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt telkens NAf 20.344,--., te vermeerderen met de wettelijke rente
De verdediging heeft de vorderingen betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard zijn dat deze zich lenen voor beslissing in de strafzaak. Daartoe overweegt het Gerecht dat, mede door het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van de vorderingen, geen deugdelijke inschatting van de immateriële schade van de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen kan worden gemaakt. De benadeelde partijen kunnen daarom niet worden ontvangen en hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het Gerecht zal de proceskosten compenseren in die zin dat elk van de partijen de eigen proceskosten draagt. Vast staat namelijk dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen, maar onduidelijk is of dat tot de gestelde schade heeft geleid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:123, 1:125 en 1:136, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaartwettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;

kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
9 (negen) maanden;
beveeltdat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaaltdat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaartde benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
niet-ontvankelijkin de vorderingen en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;

compenseert de proceskosten aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. R.J. Gras, (zittingsgriffier), en op 19 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier: