ECLI:NL:OGEAC:2019:153

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
CUR201701647 (voorheen: A.R. 82116/2017)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldlening met fiduciaire overdracht van een vaartuig en woekerrente

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over een geldlening van USD 250.000,- met een fiduciaire eigendomsoverdracht van een vaartuig. De overeenkomst werd op 6 juni 2014 ondertekend, waarbij eiser als schuldenaar en gedaagde als schuldeiser fungeerde. Eiser heeft niet voldaan aan zijn terugbetalingsverplichting binnen de afgesproken termijn van 90 dagen, wat leidde tot een reeks juridische stappen, waaronder beslaglegging door gedaagde. Eiser vorderde onder andere dat het Gerecht zou verklaren dat hij niet gehouden was om notariskosten te betalen en dat de overeengekomen rente van USD 100.000,- nietig was wegens woekerrente. Gedaagde voerde verweer en vorderde betaling van diverse bedragen, waaronder een gebruiksvergoeding voor het vaartuig en schadevergoeding. Het Gerecht oordeelde dat de overeengekomen rente niet in strijd was met de goede zeden en dat eiser de notariskosten moest betalen. De vorderingen van eiser werden grotendeels afgewezen, terwijl gedaagde in zijn reconventionele vordering niet in het gelijk werd gesteld. Het Gerecht verklaarde het door eiser gelegde beslag vervallen en veroordeelde eiser tot betaling van een bedrag aan gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Afdeling civiel
Zaaknummer: CUR201701647 (voorheen: A.R. 82116/2017)
Vonnis d.d. 24 juni 2019
inzake
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
gemachtigde: mr. E.B. Wilsoe,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd
.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • Het inleidend verzoekschrift met producties, op 24 februari 2017 ter griffie ingediend;
  • De conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie zijdens [gedaagde] van 9 oktober 2017;
  • De akte uitlating in conventie tevens houdende akte tot wijziging van eis in conventie, conclusie van antwoord in reconventie en verzoek tot het houden van pleidooi in conventie en reconventie zijdens [eiser] van 26 februari 2018;
  • De aantekeningen van de griffier gemaakt tijdens de comparitie van partijen op 26 juni 2018;
  • De conclusie van antwoord op de akte eiswijziging in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie zijdens [gedaagde] van 19 november 2018;
  • De akte uitlating in conventie en reconventie tevens houdende verzoek tot voeging conclusie van dupliek in reconventie zijdens [eiser] van 8 april 2019.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en reconventie
2.1.
Op 6 juni 2014 hebben [gedaagde] (schuldeiser) en [eiser] (schuldenaar) tegenover een notaris een schuldbekentenis betreffende USD 250.000,- met fiduciaire eigendomsoverdracht van een vaartuig getekend (hierna: de overeenkomst). Partijen verklaren daarin onder andere het volgende te zijn overeengekomen:
“2. (…)
de schuldenaar verklaarde schuldig te zijn aan de schuldeiser uit hoofde van geldlening een bedrag groottweehonderd vijftig duizendAmerikaanse Dollars (US$. 250.000,00);
dat over het ter leen verstrekte bedrag rente is verschuldigd;
dat de schuldenaar uiterlijk binnen 90 dagen na heden een bedrag groot driehonderd vijftig duizend Amerikaanse Dollars (US$. 350.000,00 zal voldoen aan aflossing en rente.
De schuldenaar zal alle betalingen doen op de door de schuldeiser aan te geven wijze, zonder enige korting of vergelijking hoe ook genaamd en uit welken hoofde ook.
Tot meerdere zekerheid en waarborg voor de betaling van al hetgeen de schuldeiser krachtens deze akte te vorderen heeft van schuldenaar, draagt de schuldenaar bij deze in fiduciaire eigendom over aan de schuldeiser die bij deze in fiduciaire eigendom aanvaardt, de navolgende vaartuig:
Merk :Luhrs Yachts
Bouwjaar :2003
Motornummers :35090020/35090021
Chassisnummer :LHRTC106J103
Vaartuig nummer :NC1733
Naam vaartuig :Leilani
(…)
VIII. de levering van het vaartuig vindt op heden plaats door middel van levering constituto possesorium, dat wil zeggen dat de schuldenaar het vaartuig vanaf heden voor de schuldeiser als eigenaar is gaan houden onder de bevoegdheid van de schuldenaar om het vaartuig als bruiklener te gebruiken, welke bruikleen in ieder geval eindigt vanaf het moment waarop de voornoemde geldlening opeisbaar wordt. Na beëindiging zal de in bruikleen gegeven vaartuig terstond aan de schuldeiser moeten worden ter beschikking gesteld;
(…)
X. indien de schuldeiser een einde maakt aan de bruikleen overeenkomst van het vaartuig en er bestaan alsdan nog verplichtingen voor de schuldenaar uit de onderhavige rechtsverhouding, dan zal de schuldenaar onverwijld het vaartuig in het bezit van de schuldeiser stellen; de schuldeiser is bevoegd daartoe het vaartuig op te halen, tot zich te nemenen deze te plaatsen, waar de schuldeiser raadzaam acht in verband met de openbare verkoop als bedoeld sub XI; (…)
XI. dat bij gebreke van de behoorlijke voldoening der hoofdsom of van de betaling der verschuldigde interesten, zoals hiervoor is omschreven of bij enig ander verzuim van de schuldenaar, de schuldeiser gerechtigd zal zijn het vaartuig in het openbaar volgens plaatselijk gebruik te (doen) verkopen, teneinde uit de opbrengst te verhalen, de hoofdsom, de interesten en de kosten en al wat hij van de schuldenaar op grond van deze overeenkomst te vorderen heeft, in welke lastgeving medebegrepen zal zijn het regelen van de verkoopsbedingen, het ontvangen van de koopprijs, het geven van kwitantie daarvoor, het doen van levering en opdracht en alles wat de aard der zaak verder medebrengt;
(…)
XII. dat voormelde zekerheidsoverdracht geschiedt onder de ontbindende voorwaarde dat al hetgeen schuldenaar uit hoofde van deze akte aan schudeiser verschuldigd is, heeft voldaan, zodanig dat de schuldeiser te dezer zake niets meer van de schuldeiser te vorderen heeft. Door het in vervulling gaan van deze ontbindende voorwaarde zal de schuldenaar van rechtswege (wederom) eigenaar worden van de door hem tot zekerheid overgedragen vaartuig;
(…)”
2.2.
Op 6 juni 2014 heeft [gedaagde] middels Real Plantation Investment N.V. een cheque ter waarde van NAf 455.000,- ten behoeve van [eiser] uitgeschreven. Dat is het equivalent van de verstrekte geldlening ter waarde van USD 250.000,-.
2.3. [
eiser] heeft niet binnen 90 dagen (zijnde 6 september 2014) aan zijn terugbetalingsverplichting voldaan.
2.4.
Op 2 februari 2016 hebben [eiser] en de aan [gedaagde] gelieerde Stichting Particulier Fonds Ruitersport (hierna: Ruitersport) een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het vaartuig voor het bedrag van USD 250.000,- ter verrekening van een deel van de vordering die [gedaagde] op [eiser] heeft ter waarde van USD 250.000,-. In die koopovereenkomst staat onder meer:
De koopprijs bedraagt tweehonderdvijftig duizend Noord Amerikaanse Dollars (USD 250.000,00) welk bedrag is voldaan middels verrekening van een deel van een vordering, groot tweehonderdvijftig duizend Noord Amerikaanse Dollars (USD 250.000,00), zijnde de totale vordering groot driehonderdvijftig duizend Noord Amerikaanse Dollars (USD 350.000,00), van de heer [gedaagde] op de verkoper.
2.5.
Op 24 oktober 2016 heeft de deurwaarder een brief van [gedaagde] van 21 oktober 2016 aan [eiser] betekend. In die brief wordt [eiser] verzocht om binnen twee dagen na dagtekening van dat schrijven, NAf 262.015,18 aan [gedaagde] te betalen. In die brief staat dat dat bedrag bestaat uit US$ 100.000,-, althans het equivalent daarvan zijnde NAf 182.000,- uit hoofde van de schuldbekentenis, NAf 36.904,65 aan onderhoudskosten van het vaartuig, NAf 8.457,64 aan notariële kosten, Naf 477,- ter verkrijging van een grosse van de notariële akte en NAf 34.175,89 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.6.
Bij brief van 10 november 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde] verzocht om een bedrag van USD 990.150,- aan hem te betalen op grond van wanprestatie. Die wanprestatie bestond er volgens de brief uit dat [gedaagde] in strijd met de overeenkomst gebruik heeft gemaakt van het vaartuig terwijl het gebruiksrecht van [eiser] daardoor werd verhinderd. Aan de brief is een factuur gehecht waarin staat dat het bedrag bestaat uit 861 dagen, 20 juni 2014 tot 30 mei 2016, maal een dagprijs van USD 1.150,-.
2.7.
Op 21 december 2016 heeft [gedaagde] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Stichting Derdengelden Notariskantoor Chatlein ten laste van [eiser] voor het bedrag van NAf 262.015,18. De beslaglegging heeft uiteindelijk
NAf 236.719,85 opgeleverd.
2.8.
Op 24 januari 2017 heeft [eiser] na daartoe verkregen verlof van het Gerecht, conservatoir beslag onder zichzelf doen leggen voor het bedrag van
NAf 1.280.000,-.

3.Het geschil

In conventie
3.1. [
eiser] vordert na wijziging van eis – dat het Gerecht voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –:
voor recht zal verklaren dat [eiser] niet gehouden is de kosten van de notaris, zoals vermeld in diens factuur van 10 juni 2014, voor zijn rekening te nemen en aan [gedaagde] te vergoeden;
voor recht zal verklaren dat de sub c in samenhang met het sub b op pagina 1 van de als productie 2 bij het beslagrekest overgelegde notariële akte van 6 juni 2014 bepaalde aangaande de door [eiser] aan [gedaagde] te vergoeden rente, ad USD 100.000, op grond van artikel 3:40 lid 1 BW nietig is en dat [eiser], op grond van deze nietigheid niet gehouden is geweest is USD 100.000 aan [gedaagde] te voldoen;
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van USD 575.000,-, althans het equivalent daarvan in de valuta van Curaçao, aan [eiser] ter zake de vergoeding voor het gebruik van het jacht over de periode vanaf 26 juli 2014 tot aan 2 februari 2016, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en wel ingaande de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift tot en met de dag van de gehele voldoening van dit bedrag door [gedaagde];
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van USD 170.000,-, althans het equivalent daarvan in de valuta van Curaçao, aan [eiser] ter zake de vergoeding van de door [gedaagde] aan het jacht in de periode vanaf 26 juli 2014 tot aan 2 februari 2016, veroorzaakte schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en wel ingaande de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift, althans de datum van dagtekening van deze akte, tot en met de dag van de gehele voldoening van dit bedrag door [gedaagde];
[gedaagde], ter zake het onverschuldigd via notaris mr. Chatlein aan hem uitbetaalde bedrag, zal veroordelen tot betaling van ANG 236.719,85 aan [eiser], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en wel ingaande de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift, althans de datum van deze akte, tot en met de dag van de gehele voldoening van dit bedrag door [gedaagde] en, tot slot,
[gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en wel ingaande de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift tot en met de dag van de gehele voldoening van dit bedrag door [gedaagde].
3.2. [
gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van [eiser] dan wel afwijzing daarvan. Voorts verzoekt hij dat het beslag dat [eiser] onder zichzelf heeft doen leggen, op grond van artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vervallen wordt verklaard, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in conventie.
In reconventie
3.3. [
gedaagde] vordert – dat het Gerecht voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –:
[eiser] zal veroordelen om, op grond van wanprestatie, te betalen het bedrag van NAf 26.117,36, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom met ingang van 24 oktober 2016 tot en met de dag van algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten die op 15% worden gesteld;
[eiser] zal veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
3.4.
Het onder a. gevorderde bedrag van NAf 26.117,36 is als volgt door [gedaagde] berekend:
Het door [gedaagde] gelegde executoriale derdenbeslag onder Stichting Derdengelden Notariskantoor Chatlein ten laste van [eiser], heeft een bedrag van NAf 236.719,85 opgeleverd. Hiervan zijn de hiernavolgende onder i. tot en met vi. genoemde bedragen afgetrokken.
Een bedrag van NAf 182.000,- (zijnde het equivalent van US$ 100.000,-) uit hoofde van de schuldbekentenis;
Een bedrag van NAf 36.904,65 aan onderhoudskosten van het vaartuig;
Een bedrag van NAf 8.457,64 aan notariële kosten;
Een bedrag van NAf 477,- om een grosse van de notariële akte te krijgen;
Een bedrag van NAf 34.175,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Een bedrag van NAf 822,03 aan executiekosten.
3.5. [
eiser] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

Ad a. Notariskosten
4.1. [
eiser] heeft in zijn gewijzigde eis in conventie gevorderd dat het Gerecht voor recht verklaart dat hij niet gehouden is de notariskosten zoals vermeld op de factuur van 10 juni 2014 ten bedrage van NAf 8.457,64 te betalen, zoals door [gedaagde] in zijn eis in reconventie is gevorderd. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat de notaris door [gedaagde] is benaderd en dat de (inhoud van de) akte op verzoek van [gedaagde] is opgesteld. [eiser] heeft verder aangevoerd dat hij noch met [gedaagde], noch met de notaris afgesproken heeft dat hij de notariskosten voor zijn rekening zou nemen. Nadat hij per email de factuur van de notaris had ontvangen met het verzoek om deze te betalen, heeft hij getracht om telefonisch contact met de notaris te krijgen om hem te vragen waarom hij voor de notariskosten moet opdraaien. Hierop heeft hij tot op heden geen antwoord gekregen.
4.2. [
gedaagde] betwist hetgeen door [eiser] is gesteld. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij van meet af aan met [eiser] heeft afgesproken dat het verstrekken van de geldlening en het stellen van zekerheid voor die lening via een notariële akte zouden gaan en dat de daarmee gemoeide kosten voor rekening van [eiser] zouden komen. Dat dit zo was afgesproken blijkt volgens [gedaagde] in ieder geval uit het feit dat de factuur van de notaris van 10 juni 2014 op naam van [eiser] is gemaakt en dat de notaris daartoe niet had kunnen overgaan zonder instemming van [eiser].
4.3.
Het Gerecht oordeelt als volgt. [gedaagde] heeft de stelling van [eiser] gemotiveerd betwist. Het feit dat de notaris de factuur op naam van [eiser] heeft opgemaakt en de factuur naar [eiser] heeft gemaild ondersteunt het verweer van [gedaagde] dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] de notariskosten zou betalen. Het voorgaande strookt ook met de feiten en omstandigheden van algemene bekendheid en de algemene ervaringsregels dat de notariële kosten in principe altijd ten laste van de schuldenaar komen. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat partijen (anders dan in het dagelijks verkeer gebruikelijk is) zijn overeengekomen dat [gedaagde] de notariskosten zou betalen. De stelling van [eiser] wordt daarom verworpen en aan bewijslevering wordt niet toegekomen. [eiser] zal derhalve de notariskosten van NAf 8.457,64 zoals door [gedaagde] gevorderd, moeten betalen.
Ad b. Rente ad USD 100.000,- / NAf 182.000,-
4.4. [
eiser] heeft gesteld dat hij met spoed geld nodig had om een lopend project in Venezuela tot een goed einde te brengen en dat hij het benodigde bedrag van USD 250.000,- niet snel genoeg bij een bank kon lenen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] misbruik gemaakt van de situatie waarin hij verkeerde. [eiser] wijst erop dat die rente neerkomt op 40% over die periode van negentig dagen, oftewel 160% per jaar. Een dergelijke vergoeding zou volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof in strijd zijn met de openbare orde en/of de goede zeden en dus nietig zijn.
4.5.
Het Gerecht stelt voorop dat voor contractuele rente geen wettelijk maximum bestaat en dat partijen ten aanzien van het rentepercentage in beginsel vrij zijn overeen te komen wat zij wensen. Deze vrijheid is echter begrensd, in die zin dat de contractuele vergoeding niet in strijd mag zijn met de openbare orde en/of de goede zeden, zoals verwoord in artikel 3:40 lid 1 BW, in welk geval de overeenkomst nietig is.
Het standpunt van [eiser] dat het vaste rechtspraak is van het Gemeenschappelijk Hof om bij kredietverlening een rentepercentage van 18% op jaarbasis als maximaal toelaatbaar te oordelen, is achterhaald. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 24 juli 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:122, met name rechtsoverweging 2.8). Bovendien ging de jurisprudentie betreffende 18%, anders dan in deze zaak, over het lenen van microkrediet.
De toelaatbaarheid van het rentepercentage wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Waar de grens in het concrete geval ligt, is in zijn algemeenheid niet te zeggen. De omvang van het risico voor de geldverstrekker is een belangrijke factor ten gunste van de toelaatbaarheid van een hoge rente. Gelijkwaardigheid van partijen is een andere relevante factor.
4.6.
In de onderhavige zaak oordeelt het Gerecht als volgt. De overeengekomen rente kan als hoog worden aangemerkt, maar brengt in dit geval niet mee dat deze in strijd is met de goede zeden of de openbare orde en daarom nietig zou zijn. Diverse factoren spelen bij dit oordeel een rol. Zo is gesteld noch gebleken dat [eiser] gedwongen zou zijn door [gedaagde] om die bewuste geldleningsovereenkomst op de daarin bepaalde voorwaarden met hem aan te gaan. Integendeel, [eiser] heeft in zijn akte van 26 februari 2018 onder punt 4 gesteld dat hij urgent behoefte had aan een lening voor een project in Venezuela dat genoeg potentie had om de geldlening binnen drie maanden af te lossen. [eiser] is via een tussenpersoon in contact gebracht met [gedaagde], om op die manier zo snel mogelijk aan het benodigde geldbedrag te komen. In diezelfde akte van 26 februari 2018 heeft [eiser] zelfs gesteld dat de tussenpersoon een ‘succes fee’ van USD 40.000,- zou ontvangen indien het project in Venezuela gerealiseerd zou worden. Uit dit laatste blijkt dat [eiser] kennelijk zeker was van zijn zaakjes en er veel geld voor over had om snel geld te verkrijgen. Verder speelt bij dit oordeel mee dat zowel [eiser] als [gedaagde] ondernemers zijn en dat van ongelijkwaardigheid niet is gebleken. In die verhouding en onder de hier aan de orde zijnde omstandigheden, is de overeengekomen rente, die neerkomt op 160% op jaarbasis, niet als ontoelaatbare woekerrente aan te merken. Het Gerecht zal deze vordering derhalve afwijzen.
Ad c. Gebruiksvergoeding voor het vaartuig van USD 575.000,-
4.7. [
eiser] stelt (pas na de conclusie van antwoord, in afwijking van zijn inleidend verzoekschrift, waarin andere data werden genoemd) dat [gedaagde] het vaartuig in de periode van 26 juli 2014 tot 2 februari 2016 in strijd met de overeenkomst, voor privédoeleinden heeft gebruikt. Door een deskundige zou de gebruiksvergoeding voor het vaartuig vastgesteld zijn op USD 1.000,- per dag. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] 575 dagen gebruik gemaakt van het vaartuig, waardoor [gedaagde] hem een bedrag van USD 575.000,- aan gebruiksvergoeding verschuldigd is. [gedaagde] bestrijdt dit. Hij weerspreekt in de eerste plaats de feiten die [eiser] heeft gepresenteerd. Voorts werpt [gedaagde] onder meer tegen dat hij uit hoofde van de fiduciaire eigendom nimmer verplicht zou kunnen worden tot het betalen van een gebruiksvergoeding en overigens voert hij nog aan dat hij nimmer in gebreke is gesteld voor enige beweerdelijke vergoedingsverplichting.
4.8.
Het Gerecht oordeelt als volgt. Als al uitgegaan wordt van de door [eiser] pas in tweede instantie gepresenteerde feiten (die worden bestreden), geldt in de eerste plaats het volgende.
De vordering van [eiser] tot betaling van een gebruiksvergoeding door [gedaagde] is onverenigbaar met de aard van de overeenkomst. [gedaagde] is volgens de overeenkomst eigenaar geworden van het vaartuig. [eiser] is slechts bruiklener. Ingevolge artikel XII van de overeenkomst zal [eiser] van rechtswege (wederom) eigenaar van het vaartuig worden, als hij al hetgeen hij uit hoofde van de overeenkomst aan [gedaagde] verschuldigd is, heeft voldaan. Deze voorwaarde is echter niet in vervulling gegaan, waardoor [eiser de eigendom van het vaartuig niet meer heeft verkregen. [gedaagde] is dus vanaf de totstandkoming van de overeenkomst eigenaar van het vaartuig geworden en gebleven. Er is dus geen sprake van gezamenlijk eigendom / een gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 lid 1 BW, zodat de situatie van artikel 3:169 BW – de grondslag voor gebruiksvergoedingen – hier niet aan de orde is.
Voor het geval [eiser] aan dit onderdeel van de vordering ten grondslag heeft gelegd dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van een verbintenis, waardoor [eiser] recht heeft op schadevergoeding, geldt het volgende. De beweerdelijke tekortkoming is alleen relevant voor de periode van 27 juli 2014 tot 6 september 2014 zijnde de einddatum waarop de geldlening had moeten zijn terugbetaald. Op grond van artikelen 6:74 lid 2, 6:81 tot en met 6:83 BW is er slechts sprake van een verplichting tot schadevergoeding in het geval dat nakoming niet blijvend onmogelijk is, als er sprake is van verzuim. In de periode vanaf 27 juli 2014 was nakoming niet blijvend onmogelijk. Vanaf die datum had [eiser] kunnen verzoeken om nakoming van de overeenkomst. [eiser] heeft [gedaagde] evenwel pas per brief van 10 november 2016 op wanprestatie aangesproken. Niet is gebleken van een schriftelijke ingebrekestelling binnen de relevante periode. De vordering kan dus ook om die reden niet worden toegewezen.
Ad d. Schade toegebracht aan het vaartuig van USD 170.000,00
4.9. [
eiser] heeft gesteld dat volgens een taxatierapport van 1 mei 2014 de waarde van het vaartuig USD 420.000,- bedroeg. [eiser] heeft verder gesteld dat [gedaagde] in de periode waarin hij ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van het vaartuig, namelijk in de periode van 26 juli 2014 tot en met 2 februari 2016, schade aan het vaartuig heeft toegebracht. Ook zou er sprake zijn van achterstallig onderhoud aan het vaartuig. [eiser] heeft het vaartuig op 2 februari 2016 daardoor voor maar USD 250.000,- aan Ruitersport kunnen verkopen. Zijn schade is daarom (USD 420.000,- minus USD 250.000,- =) USD 170.000,-.
4.10.
Het Gerecht stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat [eiser] niet aan zijn betalingsverplichting zoals neergelegd in de overeenkomst van 6 juni 2014 heeft voldaan. Het gevolg daarvan is dat de door [gedaagde] aan [eiser] verstrekte geldlening van USD 250.000,- en de rente van USD 100.000,- op 6 september 2014 opeisbaar zijn geworden en dat het in fiduciaire eigendom overgedragen vaartuig conform artikel VIII van de overeenkomst terstond aan [gedaagde] ter beschikking moest worden gesteld.
De verkoop van het vaartuig ter voldoening van de schuld van [eiser] aan [gedaagde], heeft uiteindelijk ruim twee jaar nadat [eiser] in verzuim was met zijn betalingsverplichting, plaatsgevonden. Ter aflossing van zijn schuld zijn partijen overeengekomen dat [eiser] het vaartuig aan Ruitersport zou verkopen voor het bedrag van USD 250.000,-. Deze koopovereenkomst is op 2 februari 2016 aangegaan en is op 4 februari 2016 voor de notaris gelegaliseerd (zie 2.4. onder de feiten).
4.11.
De marktwaarde van USD 420.000,- voor het vaartuig, waar [eiser] zijn vordering op baseert, staat in een taxatierapport van 1 mei 2014. Die waarde zegt uiteraard weinig over de gedwongen verkoopwaarde van het vaartuig ruim twee jaar later. Het Gerecht is van oordeel dat [eiser], in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], onvoldoende heeft gesteld dat [gedaagde] schade aan het vaartuig heeft toegebracht en het vaartuig niet goed heeft onderhouden waardoor de waarde van het vaartuig zou zijn verminderd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om ter onderbouwing van zijn vordering, stukken in het geding te brengen ter staving van zijn stelling. Het Gerecht is tevens van oordeel dat van [eiser] verwacht had mogen worden dat hij op het moment van de verkoop van het vaartuig aan Ruitersport, het taxatierapport erbij zou betrekken en [gedaagde] toen zou aanspreken op de schade die hij aan het vaartuig zou hebben toegebracht. Bij het aangaan van de koopovereenkomst met Ruitersport had die gestelde schade dan in de verkoopprijs verdisconteerd kunnen worden. [eiser] is nu echter te laat met het instellen van deze vordering. Het Gerecht zal gelet op de overwegingen die hiervoor uiteen zijn gezet, ook deze vordering afwijzen.
Ad e. Restitutie onverschuldigde betaling via notaris Chatlein van NAf 236.719,85
4.12.
Het Gerecht heeft hiervoor geoordeeld dat de vorderingen a. tot en met d. van [eiser] afgewezen zullen worden. Dat betekent dat het door [gedaagde] op 21 december 2016 gelegde executoriale derdenbeslag onder Stichting Derdengelden Notariskantoor Chatlein ten laste van [eiser] niet onnodig was en dat er in principe geen sprake is van onverschuldigde betaling zijdens [eiser]. Vooruitlopend echter op de beslissing in de hierna te behandelen reconventionele vordering van [gedaagde], waarin het Gerecht zal concluderen dat het bedrag van NAf 236.719,85 dat het gelegde executoriale derdenbeslag heeft opgeleverd, NAf 44.963,18 meer is dan het bedrag dat [eiser] thans aan [gedaagde] verschuldigd is, zal [gedaagde] dat bedrag van NAf 44.963,18 aan [eiser] dienen te restitueren, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 26 februari 2018, zijnde de datum van de akte tot eiswijziging in conventie.
Het door [eiser] onder zichzelf gelegde beslag
4.13.
In zijn conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie heeft [gedaagde] met een beroep op artikel 700 lid 3 Rv verzocht om het beslag dat [eiser] op 24 januari 2017 onder zichzelf heeft doen leggen, vervallen te verklaren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] de eis in de hoofdzaak te laat heeft ingediend.
4.14.
Het Gerecht heeft [eiser] op 20 januari 2017 verlof verleend onder de voorwaarde dat het instellen van de eis in de hoofdzaak binnen vier weken na de beslaglegging moet geschieden. Ingevolge artikel 700 lid 3 Rv doet overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak, het beslag vervallen. In deze zaak heeft de beslaglegging op 24 januari 2017 plaatsgevonden en heeft [eiser] de eis in de hoofdzaak op 24 februari 2017 ingesteld. De termijn van vier weken is hiermee overschreden, waardoor het gevolg neergelegd in artikel 700 lid 3 Rv is ingetreden. Het Gerecht zal dan ook het door [eiser] onder zichzelf gelegde beslag vervallen verklaren.
Reconventionele vordering [gedaagde]
4.15. [
gedaagde] heeft in reconventie gevorderd dat [eiser] hem het bedrag van NAf 26.117,36 zal betalen, zijnde het saldo van het bedrag van NAf 236.719,85 dat het gelegde executoriale derdenbeslag heeft opgeleverd, minus de hiernavolgende onder i. tot en met vi. genoemde bedragen.
Een bedrag van NAf 182.000,- (zijnde het equivalent van US$ 100.000,-) uit hoofde van de schuldbekentenis;
Een bedrag van NAf 36.904,65 aan onderhoudskosten van het vaartuig;
Een bedrag van NAf 8.457,64 aan notariële kosten;
Een bedrag van NAf 477,- om een grosse van de notariële akte te krijgen;
Een bedrag van NAf 34.175,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
Een bedrag van NAf 822,03 aan executiekosten.
Het Gerecht heeft hiervoor reeds overwogen dat de genoemde bedragen onder i. en iii. voor rekening van [eiser] komen. Het Gerecht zal ook het bedrag van
NAf 477,- onder iv. en het bedrag van NAf 822,03 onder vi. toewijzen, omdat uit de door [gedaagde] overgelegde facturen blijkt dat deze kosten inderdaad zijn gemaakt en [eiser] die kosten niet heeft weersproken.
4.16. [
gedaagde] heeft ten aanzien van het gevorderde onder ii. gesteld dat hij aanzienlijke kosten ten behoeve van onderhoud van het vaartuig heeft moeten maken. [gedaagde] heeft deze kosten echter, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende onderbouwd en verwijst slechts naar een hoeveelheid producties die door [eiser] zijn overgelegd en die grotendeels betrekking hebben op de periode nadat het vaartuig in februari 2016 aan Ruitersport is verkocht. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om uit een onoverzichtelijk geheel aan facturen die door [eiser] in het geding zijn gebracht, een duidelijk overzicht te overleggen van de daadwerkelijke onderhoudskosten die hij voor het vaartuig heeft gemaakt, voordat het vaartuig aan Ruitersport was verkocht. Het Gerecht ziet gelet op het voorgaande geen reden tot toewijzing van het bedrag van NAf 36.904,65.
4.17.
Het Gerecht ziet tot slot ook geen grond voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten zoals gevorderd onder v., nu onvoldoende is gebleken van verrichtingen waarvoor de proceskosten niet reeds een vergoeding insluiten.
4.18.
Concluderend komen slechts de navolgende kosten voor vergoeding in aanmerking:
  • een bedrag van NAf 182.000,- (zijnde het equivalent van US$ 100.000,-) uit hoofde van de schuldbekentenis;
  • een bedrag van NAf 8.457,64 aan notariële kosten;
  • een bedrag van NAf 477,- om een grosse van de notariële akte te krijgen;
  • een bedrag van NAf 822,03 aan executiekosten,
voor een totaal bedrag van NAf 191.756,67.
Het bedrag van NAf 236.719,85 dat het gelegde executoriale derdenbeslag heeft opgeleverd, is derhalve (NAf 236.719,85 – NAf 191.756,67 =) NAf 44.963,18 meer dan het bedrag dat [eiser] thans aan [gedaagde] verschuldigd is. De reconventionele vordering van [gedaagde] zal daarom worden afgewezen.
Verzoek [eiser] tot voeging onderhavige zaak met zaak CUR201803388
4.19. [
eiser] heeft op 8 april 2019 verzocht dat de onderhavige zaak gevoegd zal worden behandeld met de zaak [eiser] vs Stichting Particulier Fonds Ruitersport (CUR201803388). [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat de zaken verknocht zijn en dat voeging zowel vanuit proceseconomisch oogpunt als ter bevordering van de rechtseenheid, gewenst is.
4.20.
Het Gerecht zal dit verzoek afwijzen, omdat voeging in de huidige stand waarin beide zaken zich bevinden, tot vertraging in de afdoening van de onderhavige zaak zal leiden, die reeds voor uitspraak gereed is.
Proceskosten in conventie
4.21. [
eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld aan de zijde van [gedaagde] gevallen. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op NAf 15.000,- aan gemachtigdensalaris (3 punten van tarief 10).
Proceskosten in reconventie
4.22. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld aan de zijde van [eiser] gevallen. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op NAf 1.875,- aan gemachtigdensalaris (1½ punt van tarief 5).

5.De beslissing

Het Gerecht,
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het bedrag van NAf 44.963,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart vervallen het door [eiser] gelegde conservatoir beslag onder zichzelf;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van [gedaagde] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 15.000,- aan gemachtigdensalaris;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.6.
wijst het door [gedaagde] gevorderde af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding in reconventie aan de zijde van [eiser] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op NAf 1.875,- aan gemachtigdensalaris;
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter, en op 24 juni 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
AB