ECLI:NL:OGEAC:2019:142

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
500.00163/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en zware mishandeling met vuurwapen in Curaçao

Op 28 juni 2019 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1949, die op 7 mei 2018 betrokken was bij een schietincident. De verdachte, werkzaam als beveiliger, hoorde het alarm van een bedrijf afgaan en ging samen met een collega kijken. Bij het bedrijf trof hij twee mannen aan, die zich onbevoegd op het terrein bevonden. De verdachte, die een geweer bij zich had, schoot vier keer in de richting van de mannen, waarbij beiden ernstig gewond raakten. Slachtoffer 1 liep een dwarslaesie op, terwijl slachtoffer 2 een schotwond aan zijn long opliep. De verdachte werd aangeklaagd voor poging tot doodslag, zware mishandeling en verboden wapenbezit. Tijdens de rechtszaak pleitte de officier van justitie voor een gevangenisstraf van vier jaar, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van noodweer. Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte onterecht had geschoten. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en zware mishandeling, en kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het Gerecht hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zijn leeftijd en het feit dat hij nog steeds als bewaker werkzaam is.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00163/18
Uitspraak: 28 juni 2019 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1949 op [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2019. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.S.M. Blonk, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. E.J. de Groot, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en subsidiair heeft zij bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1: poging doodslag
dat hij op of omstreeks 7 mei 2018 te Curaçao, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een of meerdere keren op die slachtoffers met een vuurwapen geschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2: zware mishandeling met een wapen
dat hij op of omstreeks 7 mei 2018, te Curaçao, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan twee personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
(ten aanzien van [slachtoffer 1])
beschadiging van zijn ruggenmerg, namelijk dwarslaesie,
(ten aanzien van [slachtoffer 2])
beschadiging van zijn long, namelijk pneumothorax links en contusie long links
heeft toegebracht, door deze opzettelijk
een of meerdere keren met een vuurwapen te schieten
;
Feit 3: voorhanden hebben van een vuurwapen
dat hij op of omstreeks 7 mei 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een geweer (van het merk [wapenmerk 1] [wapenmodel 1], serienummer: [serienummer 1], kaliber [wapennummer 1]), en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten tien munitie (van het merk [wapenmerk 2], kaliber [wapennummer 2]) voorhanden heeft gehad.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
Feit 1: poging doodslag
dat hij op
of omstreeks7 mei 2018 te Curaçao, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1][slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een of meerdere keren op die slachtoffers met een vuurwapen
heeftgeschoten, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem verdachte
, en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2: zware mishandeling met een wapen
dat hij op
of omstreeks7 mei 2018, te Curaçao,
tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,aan twee personen, te weten
[slachtoffer 1][slachtoffer 1]en [slachtoffer 2], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
(ten aanzien van[slachtoffer 1][slachtoffer 1])
beschadiging van zijn ruggenmerg, namelijk dwarslaesie,
(ten aanzien van [slachtoffer 2])
beschadiging van zijn long, namelijk pneumothorax links en contusie long links
heeft toegebracht, dooropdeze opzettelijk
een of meerdere keren met een vuurwapen te schieten
;
Feit 3: voorhanden hebben van een vuurwapen
dat hij op
of omstreeks7 mei 2018 in Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een
of meervuurwapen
(s), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten een geweer
(van het merk [wapenmerk 1] [wapenmodel 1], serienummer: [serienummer 1], kaliber [wapennummer 1]
), en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, te weten tien munitie
(van het merk [wapenmerk 2], kaliber [wapennummer 2]
)voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Daarbij wordt opgemerkt dat de bewijsmiddelen zoveel mogelijk per feit zijn gegroepeerd, maar waar deze blijkens de inhoud ervan ook betrekking hebben op een ander feit dan waaronder deze zijn opgenomen gelden ze ook voor dat andere feit. Voor zover een bewijsmiddel een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, wordt het telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
Met betrekking tot feit 1 en feit 2
1.getuige 2] deed op 7 mei 2018 aangifte van diefstal. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard:
“Ik ben de eigenaar van de [bedrijf 1] te [locatie 1]. Vannacht (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018) werd ik gebeld door de manager. Hij deelde mij mede dat er was ingebroken in de [bedrijf 1] en dat de bewaker (het Gerecht begrijpt: de verdachte) die dienst had, op de daders had geschoten. Aldaar aangekomen vertelde de bewaker dat het alarm systeem in werking was getreden. Toen één van de mannen vermoedelijk een voorwerp tevoorschijn haalde, schoot hij op de mannen. Ter plaatse zag ik dat de ruit vernield was. Ik zag ook dat één van de daders op de grond lag. Hij is gewond geraakt door een kogel. Ik zag dat de geldkas van de [bedrijf 1] vernield was. De bankbiljetten werden later achter het gebouw op de grond aangetroffen.” [2]
2.slachtoffer 1] deed op 9 november 2018 aangifte van zware mishandeling. Hij heeft bij die gelegenheid het volgende verklaard.
“In de nacht van 7 mei 2018 (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018) ben ik samen met mijn vriend [slachtoffer 2], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer 2], gaan vissen bij het strand van [locatie 1]. Op een gegeven moment betraden wij het terrein toebehorende aan [locatie 1] . Ik heb geen waarschuwing of zo gehoord. Het enige dat ik mij kan herinneren is dat ik op een gegeven moment het geluid hoorde van kogels die werden afgevuurd. Ik weet nog dat ik het gevoel in mijn benen verloor en dat ik op de grond viel. Ik raakte volgens mij op dat moment buiten bewustzijn. Toen ik weer bij bewustzijn kwam was ik in het ziekenhuis. Later kreeg ik te horen dat ook [bijnaam slachtoffer 2] door kogels werd geraakt. Ik begreep van de artsen dat de kogel door mijn wervelkolom heen is gegaan. Daarom kan ik niet meer lopen. De plek waar ik door de kogel werd geraakt was niet helemaal donker, maar heel veel verlichting was er ook niet.” [3]
3.De geneeskundige, Juliet, heeft geneeskundige hulp verleend aan [slachtoffer 1]. De volgende medische verklaring is door de geneeskundige opgesteld:
“A. omschrijving van het letsel: schotverwonding rug.
G. Duur behandeling/genezing. Is er sprake van blijvend letsel? Zo ja, beschrijving van blijvend letsel: Dwarslaesie ” [4]
4.Op 15 mei 2018 werd de verdachte [slachtoffer 2] door de politie verhoord. Hij heeft het volgende verklaard:
“Ik ben opgenomen in het ziekenhuis vanwege opgelopen schotwonden. Ik weet niet precies meer hoe ik die heb opgelopen. Het was toen rond een uur ’s nachts (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018). Het was heel erg donker op het terrein van [locatie 1]. Ik was op die dag samen met [slachtoffer 1]. Ik hoorde een harde knal en voelde meteen dat ik door iets werd geraakt. Ik voelde iets heets ter hoogte van mijn linkerschouder. Ik heb voor de schietpartij niets gezien of gehoord. Het enige wat ik gehoord had, was een schot.” [5]

5.De geneeskundige N. Snijdam, heeft geneeskundige hulp verleend aan

[slachtoffer 2]. De volgende medische verklaring is door de geneeskundige opgesteld.
“A. Omschrijving van het letsel: schotverwonding thorax, met hierbij een inschotverwonding lateraal ter hoogte van 3e rib, uitschotwond rug lateraal ter hoogte van 4e rib en bijkomend een pneumothorax (klaplong) links met pleurale verdikking en contusie (kneuzing) linker long.” [6]
6.Op 7 mei 2018 is [getuige 1] in verband met het schietincident te [locatie 1] in de nacht van 6 op 7 mei 2018 door de politie als getuige verhoord. Hij heeft het volgende verklaard:

Vannacht (het Gerecht begrijpt: in de nacht van 6 op 7 mei 2018) hadden [roepnaam verdachte] (het Gerecht begrijpt: de verdachte) en ik dienst. De verlichting was uit gedaan. Plotseling hoorden wij het alarm van de [bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: de [bedrijf 1]) afgaan. [roepnaam verdachte] pakte hierna zijn geweer en wij liepen richting de [bedrijf 1]. [verdachte] liep enkele stappen voor mij en hij liep verder om te kijken of er iemand achter de [bedrijf 1] was. Plotseling hoorde ik schoten. De politie is achter de [bedrijf 1] gaan kijken naar de ene verdachte en later is de politie in het bos gaan kijken naar de ander verdachte.” [7]
7.Op 11 juli 2018 is [getuige 1] in verband met het schietincident te [locatie 1] in de nacht van 6 op 7 mei 2018 door de politie als getuige verhoord. Hij heeft het volgende verklaard:
“Toen ik schoten hoorde stond [roepnaam verdachte] (het Gerecht begrijpt: de verdachte) net ietsjes verderop, schuins tegenover de [bedrijf 1]. In de nacht (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018) van het incident was het bij en achter de [bedrijf 1] donker.” [8]
8.getuige 2] is in verband met het schietincident te [locatie 1] in de nacht van 6 op 7 mei op 12 juli 2018 als getuige verhoord. Hij heeft het volgende verklaard.
“Er is geen verlichting achter de [bedrijf 1].” [9]
9.Op 7 mei 2018 is de verdachte in verband met het schietincident te [locatie 1] in de nacht van 6 op 7 mei 2018 door de politie verhoord
.Hij heeft het volgende verklaard:
“Ik hoor u zeggen dat ik ben aangehouden in verband met het schietincident op 7 mei 2018 (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018) bij de [locatie 1]. Daarbij werden twee personen door schoten gewond geraakt. U vraagt mij wat ik daarover kan verklaren. Ik antwoord u dat ik als beveiliger werk bij [locatie 1]. Ik werk altijd samen met mijn collega [getuige 1]. [roepnaam getuige 1] en ik waren in de omgeving van het strand. Op een gegeven moment hoorden wij het alarm van [naam bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: de [bedrijf 1]) afgaan. Wij besloten om te gaan kijken wat er gaande was. [roepnaam getuige 1] bleef iets achter mij. Bij de [bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: de [bedrijf 1]) trof ik twee manspersonen aan. Eén van hen richtte zijn armen in mijn richting. Ik kan niet zeggen wat die man in zijn hand had. Hij had wel iets lang in zijn hand. Toen de situatie niet meer te vertrouwen was, besloot ik direct met het geweer dat ik bij me had te schieten. Ik had tien patronen van het kaliber [wapennummer 2] in het geweer. Ik heb op een afstand van min of meer vijftien meters op voornoemde mannen geschoten. Toen ik op de mannen schoot, zag ik dat één van hen op de grond viel. De politie had de andere man aangetroffen en het bleek dat hij eveneens gewond was geraakt. De vuurwapenvergunning staat op naam van mijn zoon.” [10]
10.Op 11 juli 2018 is de verdachte in verband met het schietincident te [locatie 1] in de nacht van 6 op 7 mei 2018 door de politie verhoord
.Hij heeft het volgende verklaard:
“Die nacht (het Gerecht begrijpt: de nacht van 6 op 7 mei 2018) ging op een gegeven moment het alarm van de [bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: de [bedrijf 1]) af. [roepnaam getuige 1] en ik besloten een kijkje te gaan nemen. Ik liep van [roepnaam getuige 1] weg ([roepnaam getuige 1] liep achter mij, maar op een afstand) en nam de weg achter de [bedrijf 1]. Achter de [bedrijf 1] aangekomen zag ik twee mannen. Ik kan niet zeggen of zij door een raam of een deur naar buiten waren gekomen. De verlichting was niet het beste. Toen die mannen mij zagen, deed één van hen een rare beweging met zijn handen. Ik vertrouwde de situatie niet en begon te schieten. In de gang naast de [bedrijf 1] is er geen verlichting.” [11]
11.Op 7 mei 2018 omstreeks 2.00 uur, werden de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] naar aanleiding van een melding van een schietincident gedirigeerd naar [locatie 1] ([naam bedrijf 1]). Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Bij een ter plaatse ingesteld onderzoek zagen wij dat het houten raam van de [bedrijf 1] (het Gerecht begrijpt: de [bedrijf 1]) vernield was. Op de grond werden enkele bankbiljetten en een op bloedgelijkende substantie aangetroffen. Tijdens het onderzoek zagen wij dat het kasregister van de [bedrijf 1] geforceerd was. Tijdens een onderzoek aan de westelijke zijde van de [bedrijf 1] zagen wij op een wit steenslag een kapmes. Tijdens het onderzoek verricht aan de oostelijke zijde van de [bedrijf 1] op het wegdek richting de parkeerplaats, trof ik eerste verbalisant vier patroonhulzen van het kaliber [wapennummer 1] aan.
Inbeslagname:
Vier hulzen van het kaliber [wapennummer 1]
Een kapmes.
Verwonding slachtoffers:
Op 7 mei 2018 werd verbalisant [verbalisant 3] gedirigeerd naar de polikliniek van het Sint Elisabeth Hospitaal. Het slachtoffer [slachtoffer 1] had een schotverwonding aan de onderrug. Het slachtoffer [slachtoffer 2] had een schotverwonding aan zijn linker boven borst.
Inbeslagname vuurwapen:
Op 7 mei 2018 werden een kogelgeweer van het merk [wapenmerk 1], model ([wapenmodel 1]), kaliber [wapennummer 1] en voorzien van het serienummer [serienummer 1] en tien scherpe patronen van het kaliber [wapennummer 2] in beslag genomen.
Naar aanleiding van het gerelateerde kan worden geconcludeerd:
  • dat de slachtoffers waarschijnlijk hadden ingebroken in de [bedrijf 1];
  • dat een schietincident had plaatsgevonden bij de [bedrijf 1] te [locatie 1]. Door de beveiligingsbeambte werd geschoten met een kogelgeweer van het kaliber .[wapennummer 1];
  • dat het slachtoffer [slachtoffer 1] een schotwond opliep aan zijn onderrug en dat het slachtoffer [slachtoffer 2] een schotwond opliep aan de linkerkant van zijn long;
  • dat gezien het aantal op de plaats delict aangetroffen hulzen van het kaliber [wapennummer 1] ten minste vier schoten werden afgevuurd.” [12]

12.De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:

“U vraagt mij om aan te geven op welke afstand ik op de twee mannen heb geschoten. Ik antwoord u dat ik ongeveer op een afstand vanaf de katheder in de rechtszaal tot ver achter de muur van de rechtszaal op de twee mannen heb geschoten. U vraagt mij of ik de twee mannen in de [bedrijf 1] heb gezien of uit de [bedrijf 1] heb zien komen. Ik antwoord u dat ik de twee mannen niet in de [bedrijf 1] heb gezien en ook niet uit de [bedrijf 1] heb zien komen.” [13]
Met betrekking tot feit 3
13.Op 7 mei 2018 werd door de verbalisant [verbalisant 4], te [locatie 1], onder de verdachte [verdachte] een enkelloops geweer van het merk [wapenmerk 1]/[wapenmodel 1], serienummer [serienummer 1], kaliber [wapennummer 1] en munitie (aantal 10) van het kaliber [wapennummer 2] en bodemstempel [wapenmerk 2] in beslag genomen. [14]
14.De verbalisant [verbalisant 3] heeft het door brigadier [brigadier 1] op 8 mei 2018 op een vuurwapen gelijkend voorwerp en de munitie onderzocht. Hij heeft in verband met dat onderzoek het volgende gerelateerd:
 “
Het voor onderzoek aangeboden kogelgeweer is een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, zoals gewijzigd;

Het voor onderzoek aangeboden kogelgeweer is deugdelijk of tot schieten gereed;

De voor onderzoek aangeboden scherpe patronen zijn munitie in de zin van de Vuurwapenverordening.” [15]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van het Gerecht kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte heeft getracht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven. Het gaat hierbij om opzet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft, door in de nachtelijke uren, zonder goed zicht te hebben maar liefst vier schoten te lossen in de richting van de mannen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij dodelijk gewond konden raken.
Ten aanzien van feit 2
Naar het oordeel van het Gerecht kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Ook hierbij gaat het om voorwaardelijk opzet. Door onder voormelde omstandigheden te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij door een kogel zouden worden geraakt, met het blijkens de over de betrokkenen opgemaakte geneeskundige verklaring zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat hij vanwege het uitblijven van een met redenen omklede beschikking op zijn aanvraag van 12 mei 2016 – ingevolge artikel 3, tweede lid onder 5 juncto derde lid van de Vuurwapenverordening dient binnen een maand op de aanvraag te worden beschikt - ervan mocht uitgaan dat hem een vuurwapenvergunning was verleend.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid onder 5 van de Vuurwapenverordening komt de bevoegdheid om een vuurwapen voorhanden te hebben enkel toe aan hem die het wapen voorhanden heeft met algemene of bijzondere machtiging van het Plaatselijk Hoofd van Politie. Nu de verdachte op de dag van het schietincident niet in het bezit was van voormelde machtiging, heeft hij zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Het feit dat hij reeds op 12 mei 2016 een machtiging had aangevraagd en dat daarop niet binnen een maand is beschikt, maakt niet dat hem geen strafrechtelijk verwijt van verboden wapenbezit kan worden gemaakt. Het Gerecht heeft geen juridisch aanknopingspunt voor het door de raadsvrouw gestelde dat bij het uitblijven van een beschikking, uit mag worden gegaan van verlening van de vuurwapenvergunning. Dit zou overigens ook niet stroken met het doel van de machtiging, dat voorafgaande aan de beschikking een onderzoek plaatsvindt naar de noodzakelijkheid en geschiktheid van de aanvraag c.q. de aanvrager. Het tenlastegelegde vuurwapenbezit kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
Omkering van de bewijslast
Het Gerecht is van oordeel dat omkering van de bewijslast inhoudende dat de noodzaak van de verdediging verondersteld wordt, in casu niet aan de orde is.
Ter overweging dient het volgende.
Ingevolge artikel 1:114, tweede lid juncto artikel 2:65 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt de verdediging verondersteld noodzakelijk te zijn indien de aanrander het in artikel 2:65 Sr bedoelde misdrijf huis-, lokaal- of erfvredebreuk begaat, met dien verstande dat, ingeval daarbij sprake is van het betreden van een besloten erf door aanrander, die veronderstelling slechts geldt als dit misdrijf begaan is in de onmiddellijke nabijheid van de woning. Hierbij geldt dat het begrip ‘erf’ beperkt dient te worden uitgelegd. Wanneer het een erf betreft, geldt de uitbreiding slechts voor de onmiddellijke omgeving van een woning. [16]
In het onderhavig geval is er geen sprake van erfvredebreuk. De
vermeende aanranders bevonden zich ten tijde van het schietincident niet op een erf in de onmiddellijke nabijheid van een woning, maar van de lokaliteit [locatie 1]. Van lokaalvredebreuk is er evenmin sprake, nu de verdachte op het moment dat hij het alarm van de [bedrijf 1] hoorde afgaan en even later in de buurt van de [bedrijf 1] was, niet kon vaststellen dat de twee mannen wederrechtelijk vertoefden in een besloten lokaal, in dit geval de [bedrijf 1]. Blijkens zijn verklaring heeft hij de mannen niet in de [bedrijf 1] gezien en ook niet daaruit zien komen. Toen hij met de aanwezigheid van de mannen werd geconfronteerd was dat bij de [bedrijf 1]. Dat er in de [bedrijf 1] was ingebroken, is pas achteraf aannemelijk geworden.
Noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Aan dat verweer is – verkort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat er in casu sprake was van een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waardoor hij genoodzaakt was zichzelf te verdedigen door te schieten. Een overval gaat op ons eiland zelden niet gepaard met geweld. De verdachte mocht, na het constateren van een inbraak, er dan ook redelijkerwijs vanuit gaan dat de inbrekers gewapend waren, aldus de raadsvrouw.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat het Gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals daarvan blijkt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting.
  • De verdachte bevond zich in de nacht van 6 op 7 mei 2018 samen met zijn collega te [locatie 1];
  • De verdachte had een geweer bij zich;
  • Op een gegeven moment hoorden zij allebei het alarm van de [bedrijf 1] afgaan;
  • Na een aantal minuten liepen zij beiden richting de [bedrijf 1]. De verdachte nam zijn geweer mee. Zij vergaten allebei om een zaklantaarn mee te nemen;
  • In de buurt van/bij/achter de [bedrijf 1] was er niet of nauwelijks verlichting;
  • Op een gegeven moment liep de verdachte weg van zijn collega om achter de [bedrijf 1] te gaan kijken;
  • De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij achter de [bedrijf 1] twee mannen zag. Eén van die mannen hield zijn hand gestrekt en gericht in zijn richting. Die man had een langwerpig iets in zijn hand. De verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat toen hij de twee mannen achter de [bedrijf 1] zag, één van die mannen een rare beweging met zijn handen/armen deed. Hij is toen meteen gaan schieten in de richting van de twee mannen;
  • Het Gerecht gaat vanwege het feit dat er ter plekke vier hulzen werden aangetroffen, ervan uit dat er vier schoten werden gelost door de verdachte. Blijkens de opgemaakte geneeskundige verklaring over de betrokkenen waren drie van de vier geloste schoten raak. [slachtoffer 1] werd in zijn rug geraakt door een kogel, terwijl [slachtoffer 2] in zijn rug en zijn long werd geraakt door een kogel;
  • De verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat hij op een afstand van ongeveer 15 meter op de slachtoffers had geschoten. Ter terechtzitting had hij de afstand waarop hij had geschoten bij benadering aangegeven (vanaf de katheder in de rechtszaal tot ver achter de muur van de rechtszaal);
  • Na het schietincident werd een kapmes naast de [bedrijf 1] aangetroffen;
  • Het Gerecht gaat, gelet op de inhoud van het forensisch rapport - het raam van de [bedrijf 1] was vernield, uit de geldkas was geld weggenomen en achter de [bedrijf 1] werd een aantal bankbiljetten aangetroffen -, ervan uit dat er in de [bedrijf 1] was ingebroken en dat, gelet op de omstandigheid dat korte tijd nadat het alarm was gegaan verdachte twee mannen bij de [bedrijf 1] had aangetroffen, aannemelijk is dat deze mannen de inbraak hebben gepleegd.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden voor de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daaronder is onder omstandigheden mede begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Daarbij geldt dat uit objectieve omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat iemand daadwerkelijk op het punt staat om tot de aanval over te gaan. Naar het oordeel van het Gerecht is in het onderhavig geval geen sprake daarvan geweest. De twee mannen bevonden zich weliswaar in het holst van de nacht en onbevoegd op het terrein van [locatie 1], maar de verdachte wist op het moment dat hij met hun aanwezigheid achter de [bedrijf 1] werd geconfronteerd niet dat er in de [bedrijf 1] was ingebroken. Van de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding was er op dat moment dan ook geen sprake. Verder is van enige concrete dreigende agressie gericht tegen verdachte op het moment dat hij in de richting van de mannen schoot niet gebleken. De omstandigheid dat één van de mannen een rare beweging met zijn handen/armen deed is, mede gelet op de afstand van verdachte tot de mannen en de omstandigheid dat niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat de mannen in zijn richting zijn gekomen, niet voldoende om dreigende agressie aan te nemen. Dat achteraf een kapmes werd gevonden, welk mes één van de verdachten in handen kan hebben gehad, maakt vorenstaande evenmin anders nu verdachte geen kapmes heeft gezien en niet is gebleken dat er op een of andere wijze voorafgaand aan het schieten daarmee is gedreigd. Het Gerecht houdt het er dan ook voor dat beide mannen vrijwel direct nadat zij door de verdachte werden gezien op meters afstand werden beschoten door de verdachte, zonder dat er op dat moment gesproken kan worden van een ogenblikkelijke en wederrechtelijk (dreigende) aanranding. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
De raadsvrouw heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces, de verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Ook dit beroep wordt verworpen, nu naar het oordeel van het Gerecht niet aannemelijk is geworden dat er op enig moment voor verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of dreiging daarvan, zodat niet aan de aan een noodweersituatie te stellen eisen is voldaan.
Putatief noodweer
De raadsvrouw heeft tevens een beroep gedaan op putatief noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat de verdachte de situatie ter plekke toen verkeerd had ingeschat en naar aanleiding van die verkeerde inschatting in actie was gekomen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand komt, met andere woorden, een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient met een objectieve ex tunc toets te worden beoordeeld: “Zou de gemiddelde rechtsgenoot geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen?” Naar het oordeel van het Gerecht dient deze vraag in dit geval ontkennend te worden beantwoord. Bewakers dienen bij de uitoefening van bewakingsactiviteiten rekening te houden met het feit dat zij in een situatie zoals de onderhavige terecht kunnen komen. Van bewakers kan dan ook worden gevergd dat zij in precaire situaties in ieder geval in enige mate zelfbeheersing en inzicht tonen en niet meteen overgaan tot (gericht) schieten. Het namens verdachte gestelde dat indringers/overvallers regelmatig wapens bij zich dragen acht het Gerecht, onder de omstandigheden zoals voornoemd (slecht zicht, afstand tussen en positie van de twee mannen), onvoldoende reden voor verdachte om redelijkerwijs te mogen vermoeden dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Hoewel buiten twijfel staat dat het voor de verdachte een stressvolle situatie is geweest en hij ook heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde, is het Gerecht van oordeel dat van de verdachte in zijn hoedanigheid van bewaker redelijkerwijs kon worden gevergd dat hij eerst een beoordeling van de situatie had gemaakt en alvorens tot gericht schieten over te gaan bijvoorbeeld had geschreeuwd, een waarschuwingsschot had gelost en/of zijn collega om hulp had geroepen en/of zijn collega hulp had laten inroepen. Het beroep op putatief noodweer wordt derhalve eveneens verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 1:119 juncto artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Poging tot doodslag.
Dit feit is in eendaadse samenloop begaan met het onder 2 bewezenverklaarde, voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:275 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening. Het wordt als volgt gekwalificeerd.
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft na het aantreffen van twee mannen bij de [bedrijf 1], met een geweer waarvoor hij geen vergunning had, viermaal geschoten in de richting van de mannen waarbij zij ernstig gewond zijn geraakt en in ieder geval één van de mannen, in de vorm van een dwarslaesie, blijvend de gevolgen ervan ervaart.
Het Gerecht rekent de verdachte zwaar aan dat hij vrijwel direct na het aantreffen van de mannen meteen op hen is gaan schieten en geen alternatieven heeft aangewend.
Uit de ernst van het feit blijkt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de vrijheidsbeneming van de verdachte. In het onderhavige geval ziet het Gerecht evenwel reden om af te wijken van de duur van de vrijheidsstraf die gewoonlijk wordt opgelegd bij een poging tot doodslag waarbij gericht met een vuurwapen is geschoten en sprake is van blijvend ernstig lichamelijk letsel. In dit geval is sprake van een bewaker die in de uitoefening van zijn werk in een situatie terecht is gekomen waarin hij ten onrechte meende geen andere mogelijkheden te hebben dan te schieten op twee indringers. Deze bevonden zich diep in de nacht onbevoegd op het terrein van [locatie 1] en achteraf bleek dat zij hadden ingebroken in de [bedrijf 1]. Verdachte bevond zich in een angstige situatie, waarbij hij, zoals hij ter zitting verklaarde, moest denken aan een bewaker in een soortgelijke situatie die kort daarvoor tijdens de uitoefening van zijn werk was omgekomen. Het Gerecht heeft bij de hoogte van de straf voorts in aanmerking genomen de blanco strafkaart van de verdachte, zijn al hogere leeftijd, alsmede het feit dat dit incident inmiddels meer dan een jaar geleden plaats heeft gevonden en het ongetwijfeld ook voor de verdachte psychisch nadelige gevolgen heeft gehad.
Het Gerecht ziet voorts in de omstandigheid dat de verdachte nog steeds als bewaker werkzaam is bij [locatie 1] en de kans reëel is dat hij opnieuw geconfronteerd zal worden met een soortgelijke situatie, aanleiding om een groot deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en daaraan een proeftijd van twee jaren te verbinden. Hiermee wordt de verdachte ingescherpt zich gedurende de proeftijd niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te melden straf passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:133 en 1:136 van het wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
zesendertig (36) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
achttien (18) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
twee (2) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Edelenbos, bijgestaan door mr. M.D.M. Connor, (zittingsgriffier), en op 28 juni 2019 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die zijn opgenomen in het (eind)proces-verbaal van het Korps Politie Curaçao, geregistreerd onder het dossiernummer 201811190800.DOS en de onderzoeksnaam “[onderzoeksnaam 1]”.
2.Proces-verbaal d.d. 7 mei 2018, p. 1-3.
3.Proces-verbaal d.d. 9 november 2018, p. 8-10.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring, d.d. 20 juni 2018, p. 11-14.
5.Proces-verbaal d.d. 15 mei 2018, p. 98- 106.
6.Schriftelijk bescheid, te weten een medische verklaring, d.d. 15 november 2018, p. 14-I-14-IV.
7.Proces-verbaal d.d. 7 mei 2018, p. 15-17.
8.Proces-verbaal d.d. 11 juli 2018, 18-20.
9.Proces-verbaal d.d. 12 juli 2018, p. 4-7.
10.Proces-verbaal d.d. 7 mei 2018, p. 139-144.
11.Proces-verbaal d.d 11 juli 2018, p. 145-150.
12.Proces-verbaal d.d. 3 juli 2018.
13.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 7 juni 2019, zoals die eventueel later – indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld – in het proces-verbaal van die terechtzitting zal worden weergegeven.
14.Schriftelijk bescheid, te weten een aanbiedingsbrief, no. 000531/18, p. 132.
15.Proces-verbaal d.d. 7 maart 2019.