ECLI:NL:OGEAC:2019:124

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
CUR201901126
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsrelatie tussen een radioloog en een ziekenhuis met betrekking tot de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een radioloog, en de Stichting Sint Elisabeth Hospitaal (Sehos). [Verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot doorbetaling van zijn loon tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij hij stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en Sehos. Sehos betwist dit en stelt dat er enkel een overeenkomst van opdracht is gesloten.

De feiten van de zaak tonen aan dat [verzoeker] in het verleden als radioloog bij Sehos heeft gewerkt en dat er in 2017 en 2018 meerdere overeenkomsten van opdracht zijn gesloten. De laatste overeenkomst, die niet ondertekend is, was voor de duur van een jaar. [Verzoeker] heeft op 28 februari 2019 om duidelijkheid gevraagd over zijn arbeidsrelatie, maar Sehos heeft hier niet op gereageerd. Op 18 maart 2019 werd [verzoeker] arbeidsongeschikt verklaard.

Het Gerecht heeft beoordeeld of er sprake is van een arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7A:1613ca BW, dat een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst schept wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het Gerecht concludeert dat [verzoeker] gedurende de afgelopen 18 maanden werkzaamheden heeft verricht die voldoen aan de criteria voor een arbeidsovereenkomst. Sehos heeft niet voldoende bewijs geleverd om het rechtsvermoeden te weerleggen.

Het Gerecht oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat [verzoeker] recht heeft op loondoorbetaling gedurende maximaal drie maanden na zijn arbeidsongeschiktheid. Sehos wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op NAf 2.550,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201901126
Beschikking d.d. 28 mei 2019
inzake
[VERZOEKER],wonende te Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
tegen
STICHTING SINT ELISABETH HOSPITAAL,gevestigd te Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.C. van Oorsouw-Hofhuis,
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Sehos worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
verzoeker] heeft op 29 maart 2019 een verzoekschrift met producties ingediend. Verweerster heeft op 14 mei 2019 een verweerschrift met producties ingediend. Het verzoek is behandeld op 14 mei 2019. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde toelichtingen.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2. [
verzoeker] is in het verleden werkzaam geweest als radioloog bij het Sehos. De (niet op schrift gestelde) arbeidsovereenkomst is door [verzoeker] in 2013 geëindigd. In 2017 en in 2018 is het Sehos driemaal een korte overeenkomst aangegaan met [verzoeker], steeds getiteld “overeenkomst van opdracht”. Met ingang van 28 september 2018 is [verzoeker] opnieuw werkzaam geweest als radioloog voor het Sehos. Daartoe heeft Sehos wederom een “overeenkomst van opdracht” aan [verzoeker] aangeboden, dit keer voor de duur van een jaar. De overeenkomst is niet ondertekend.
2.3.
In genoemde versies van de “overeenkomst van opdracht” is steeds opgenomen dat partijen nadrukkelijk verklaren dat de overeenkomst geen arbeidsovereenkomst is.
2.4.
Op 28 februari 2019 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het Sehos verzocht duidelijkheid te verschaffen over de rechtsonzekerheid bij [verzoeker] wegens het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Het Sehos heeft hier niet op gereageerd.
2.5.
Op 18 maart 2019 is [verzoeker] arbeidsongeschikt verklaard door de bedrijfsarts van het Sehos.
2.6.
Op 19 maart 2019 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het Sehos aangeschreven en verzocht schriftelijk te bevestigen dat [verzoeker] conform het in artikel 7A:1614c BW bepaalde aanspraak heeft op loondoorbetaling. Sehos heeft op deze brief niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1. [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het Sehos te veroordelen om [verzoeker] gedurende de periode van zijn arbeidsongeschiktheid, althans een door het Gerecht in goede justitie vast te stellen redelijke periode, zijn loon te blijven doorbetalen.
3.2. [
verzoeker] legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. [verzoeker] stelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en dat hij op grond van het in artikel 7A:1614c lid 1 BW bepaalde recht heeft op loondoorbetaling voor een betrekkelijk korte tijd.
3.3.
Sehos heeft het volgende tot verweer gevoerd. Tussen partijen is geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst tot opdracht. Dit heeft als gevolg dat [verzoeker] geen recht heeft op loondoorbetaling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. [
verzoeker] vraagt doorbetaling van loon bij arbeidsongeschiktheid. Voorwaarde voor toewijzing hiervan is dat vast komt te staan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat.
4.2.
Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan is artikel 7A:1613ca BW, waarin is bepaald dat degene die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks tenminste acht uren dan wel gedurende tenminste vijfendertig uren per maand arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft gesteld dat hij de afgelopen 18 maanden diensten heeft gedraaid voor Sehos die neerkomen op een 5 daagse werkweek. Dit is door Sehos niet betwist. Ook aan het vereiste van beloning is voldaan. Vast staat immers dat [verzoeker] een beloning heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. Anders dan Sehos meent, doet hier niet aan af dat die beloning plaatsvond door middel van declaraties van de vennootschap van [verzoeker] en dat geen loonbelasting werd ingehouden. Op grond van artikel 7A:1613ca BW worden de door [verzoeker] verrichte werkzaamheden derhalve vermoed te zijn verricht krachtens arbeidsovereenkomst.
4.3.
Dit rechtsvermoeden is weerlegbaar. Beoordeeld dient te worden of Sehos het rechtsvermoeden voldoende heeft weerlegd. In dit verband dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, in hun onderling verband worden bezien (HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2495, NJ 1998/149 (Groen/Schoevers); HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3019 (Logidex/SNCU).
4.4.
Sehos heeft erop gewezen dat partijen blijkens de schriftelijke overeenkomsten steeds expliciet een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Dit wijst er in beginsel op dat partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding geen arbeidsovereenkomst voor ogen stond. Aan de andere kant blijkt uit de verklaring van partijen ter zitting dat de gekozen rechtsvorm, “overeenkomst van opdracht”, geen punt van onderhandeling is geweest. Sehos heeft geen feiten gesteld die de keuze voor een opdrachtovereenkomst in plaats van een arbeidsovereenkomst verklaren. Het enkele feit dat [verzoeker] in eerste instantie als waarnemer werd ingeschakeld, is daarvoor onvoldoende. Sehos heeft verklaard dat alle andere radiologen wel een arbeidsovereenkomst hebben, zoals [verzoeker] in het verleden ook had. Sehos heeft ook verklaard dat er een tekort is aan radiologen en dat het lastig is om een goede radioloog te vinden. Bij deze stand van zaken had het in de rede gelegen dat Sehos feiten zou hebben gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat partijen daadwerkelijk hebben beoogd een opdrachtovereenkomst te sluiten. Sehos heeft dat niet concreet onderbouwd. [verzoeker] heeft op zijn beurt verklaard dat hij er van uit ging dat hij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had afgesloten en dat de laatste overeenkomst voor onbepaalde tijd zou zijn, na driemaal een contract voor bepaalde tijd te hebben gehad. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij meermalen gevraagd heeft aan Sehos waar zijn contract bleef. Dit wijst er niet op dat [verzoeker] daadwerkelijk een opdrachtovereenkomst, en niet een arbeidsovereenkomst, heeft willen sluiten.
4.5.
De wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding wijst op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Vast staat dat [verzoeker] reguliere werkzaamheden verrichtte, die door collega-radiologen in dienstverband worden verricht. Hij deed dit niet op louter incidentele basis, maar werd net als de andere radiologen ingeroosterd. Uit de roosters die door [verzoeker] zijn overgelegd blijkt dat de verschillende werkzaamheden en diensten tussen de radiologen onderling verdeeld werden. Niet is gebleken dat [verzoeker] meer dan incidenteel ook voor andere opdrachtgevers werkte waardoor hij een aangepast, afwijkend rooster draaide en waardoor de keuze voor een overeenkomst van opdracht logisch zou zijn. De stelling van Sehos dat [verzoeker] eiste dat hij alleen ingezet werd voor interventie-radiologie, is door [verzoeker] betwist, blijkt niet uit de roosters en is niet nader onderbouwd. De omstandigheid dat Sehos bij het inroosteren rekening houdt met het specialisme van [verzoeker] en met eventuele afwezigheid, maakt niet dat niet van een gezagsrelatie kan worden gesproken. Dergelijke inspraak in roosters en werktijden is binnen een samenwerkingsverband van hoog opgeleide professionals immers niet ongebruikelijk. Tegenover de hier besproken omstandigheden, die wijzen op het bestaan van een gezagsrelatie, komt onvoldoende gewicht toe aan het gegeven dat [verzoeker] zijn beloning ontvangt op basis van een declaratie en zonder inhouding van loonbelasting.
4.6.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven, is het Gerecht van oordeel dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Het rechtsvermoeden dat [verzoeker] zijn werkzaamheden voor Sehos krachtens arbeidsovereenkomst heeft verricht, is derhalve door Sehos niet weerlegd.
4.7.
Op grond van het in artikel 7A:1614c bepaalde behoudt de werknemer bij arbeidsongeschiktheid zijn aanspraak op loon voor betrekkelijke korte tijd. Het Gerecht zal de betrekkelijk korte tijd bepalen op drie maanden.
4.8.
Sehos zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:
griffierecht NAf 50,-
salaris gemachtigde
NAf 2.500,- (zijnde 2 punten ad tarief 5) +
totaal: NAf 2.550,-.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt Sehos om [verzoeker] gedurende maximaal 3 maanden na aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid zijn loon te blijven doorbetalen;
5.2.
veroordeelt Sehos in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op NAf 2.550,-;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. Th. Veling, rechter, en op 28 mei 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.