ECLI:NL:OGEAC:2019:115

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
CUR201600589 en CUR201600590
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen omzetbelasting en verzuimboetes met betrekking tot terbeschikkingstelling van een hotelcomplex

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen X B.V. en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, X B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting die zijn opgelegd over de jaren 2012 en 2013, alsook tegen verzuimboetes die aan deze aanslagen zijn verbonden. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden over de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende. De Inspecteur heeft geconcludeerd dat de terbeschikkingstelling van een hotelcomplex aan een zustermaatschappij, HM BV, niet tegen een zakelijke vergoeding heeft plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de naheffingsaanslagen.

Tijdens de procedure heeft de Inspecteur aangegeven dat de boetes komen te vervallen, wat betekent dat het beroep tegen de boetes gegrond is. De kern van het geschil betreft de vraag of de betalingen door HM BV aan belanghebbende als een tegenprestatie voor de terbeschikkingstelling van het hotelcomplex kunnen worden aangemerkt. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de betalingen van HM BV als vergoeding voor de terbeschikkingstelling in de heffing van belanghebbende moeten worden betrokken, omdat er geen bewijs is dat de betalingen niet als tegenprestatie kunnen worden aangemerkt.

Het Gerecht heeft de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard, maar de verzuimboetes vernietigd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoed. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van belastingaanslagen en de voorwaarden waaronder terbeschikkingstelling van onroerend goed als belaste prestatie kan worden aangemerkt.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juni 2019
BBZ nrs. CUR201600589 en CUR201600590
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X B.V., gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 november 2015 over het jaar 2012 en 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd ten bedrage van NAf 132.303 voor ieder jaar. Daarbij is voor ieder jaar een verzuimboete (15%) opgelegd ten bedrage van NAf 19.845.
1.2
Belanghebbende heeft op 20 januari 2016 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 juli 2016 de bezwaren gedeeltelijk toegewezen en de naheffingsaanslagen zijn verminderd tot NAf 57.886 (2012) en NAf 36.652 (2013). De verzuimboetes zijn verminderd tot NAf. 8.682 (2012) en NAf 5.497 (2013).
1.4
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2016 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 23 juni 2017 verweerschriften ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Namens belanghebbende is verschenen A. Namens de Inspecteur is verschenen mr. B en mr. C.
1.7
Na de zitting heeft belanghebbende op verzoek van het Gerecht op 18 juli 2017 stukken overgelegd. De Inspecteur heeft op 18 december 2017 daarop gereageerd. Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een tweede mondelinge behandeling. Het Gerecht heeft hierna het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende maakt deel uit van de Y Groep die zich bezig houdt met de exploitatie van het Y Hotel in Curaçao. Y Holding BV houdt 100% van de aandelen in belanghebbende en haar zustermaatschappij Y Hotel Management BV (HM BV).
2.2
Belanghebbende is eigenaar van het hotel, aanhorige gebouwen en tuinen (hotelcomplex). De onroerende goederen worden door belanghebbende ter beschikking gesteld aan HM BV. Hiervoor wordt geen (huur)vergoeding in rekening gebracht aan HM BV. Dit is de enige activiteit van belanghebbende. Tussen partijen bestaat geen huurovereenkomst. Er bestaat geen vastlegging van de terbeschikking- stelling.
2.3
Het hotelcomplex is gefinancierd met een hypothecaire lening bij de RBC bank. HM BV staat mede garant voor de terugbetaling van de lening. HM BV lost de hypothecaire schuld af en betaalt de rente- en onderhoudskosten van het hotelcomplex (hierna: betalingen). De hiermee gemoeide bedragen worden door HM BV in rekening courant met belanghebbende verwerkt. Belanghebbende heeft ter zake hiervan dus een schuld aan HM BV. Belanghebbende heeft geen bron van inkomsten.
2.4
Namens de Inspecteur is voor de jaren 2010 tot en met 2013 bij belanghebbende een boekenonderzoek gedaan inzake de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is een rapport met bevindingen (17 augustus 2015) uitgebracht. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken. In het rapport is vermeld dat belanghebbende het hotelcomplex ter beschikking stelt aan HM BV, dat de bedongen vergoeding (tegenprestatie) niet zakelijk is, en dat de tegenprestatie (huuropbrengsten) gecorrigeerd moet worden uitgaande van de waarde in het economisch verkeer van de verleende diensten. Op basis van een theoretische jaaromzet van NAf 2.337.360 worden voor de jaren 2012 en 2013 omzetbelastingcorrecties voorgesteld van NAf 132.303 voor ieder jaar.
2.5
De Inspecteur heeft overeenkomstig dit correctievoorstel voor de onderhavige jaren naheffingsaanslagen opgelegd met daarbij verzuimboetes van 15%. In de bezwaarfase zijn de naheffingsaanslagen verminderd. Daarbij heeft de Inspecteur de heffingsgrondslag vastgesteld op het totaal bedrag van de betalingen door HM BV.

3.GESCHIL

3.1
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of sprake is van een belaste dienst voor de omzetbelasting.
3.2
In de beroepsfase heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat de boetes komen te vervallen. Het beroep tegen de boetes is dus gegrond. Indien sprake is van een belaste dienst zijn partijen het eens over de bedragen van de naheffingsaanslagen.
3.3
Belanghebbende stelt dat zij het hotelcomplex ter beschikking stelt aan HM BV, en dat daartegenover geen vergoeding staat. Ook is geen sprake van enige tegenprestatie die als vergoeding zou kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat geen sprake is van een belaste prestatie in de zin van de Landsverordening op de omzetbelasting 1999 (LvOB). Volgens belanghebbende kunnen de betaling van de rentekosten, de aflossing van de hypothecaire lening en de betaling van de onderhoudskosten door HM BV niet als een tegenprestatie worden aangemerkt omdat deze bedragen terugbetaald moeten worden aan HM BV. De Inspecteur heeft het tegenovergestelde standpunt. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de Inspecteur tot handhaving daarvan.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Ingevolge artikel 1, lid 1 onder b LvOB wordt onder diensten verstaan, alle prestaties niet zijnde leveringen van goederen die tegen vergoeding worden verricht. Ingevolge artikel 5, lid 1 LvOB wordt de belasting berekend over de vergoeding. Als vergoeding hebben volgens artikel 1, lid 1 onder f LvOB (met ingang van 1 mei 2013, artikel 5, lid 2 LvOB) te gelden de bedragen die ter zake van de prestatie in rekening worden gebracht of voldaan.
4.2
Om te bepalen of de terbeschikkingstelling van het hotelcomplex een belaste prestatie is, moet worden beoordeeld of de prestatie tegen een vergoeding wordt verricht. Partijen verschillen van mening of tegenover de terbeschikkingstelling van het hotelcomplex een vergoeding staat. Volgens de Inspecteur dienen de betalingen door HM BV te worden aangemerkt als vergoeding voor de terbeschikkingstelling. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de betalingen onder andere verband houden met het garant staan van HM BV voor de hypothecaire lening, en dat belanghebbende ter zake van deze betalingen een (rekening-courant) schuld heeft aan HM BV. Van de rekening-courant schuld heeft belanghebbende de grootboekrekening overgelegd. Daaruit blijkt dat de schuld aan HM BV begin 2012 NAf 442.583 bedroeg en ultimo 2013 NAf 1.380.896. Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende niet de bedoeling heeft om het geleende bedrag terug te betalen. De rekening-courantverhouding tussen HM BV en belanghebbende ontbeert daarom reële betekenis. Het ontbreken van de intentie tot terugbetaling leidt het Gerecht af uit de omstandigheid dat HM BV geen aflossing, geen rente en geen zekerheid heeft bedongen. Vast staat voorts dat belanghebbende geen bron van inkomsten heeft om de rekening-courant schuld te kunnen aflossen (vgl. HR 24 juni 1964, nr. 15225, BNB 1964/196, HR 1 mei 1978, nr. 18967, BNB 1978/311 en HR 11 februari 1998, nr. 32964, BNB 1998/98). Onder deze omstandigheden is het aannemelijk dat de betalingen van HM BV zijn gedaan als tegenprestatie ter zake van de terbeschikkingstelling van het hotelcomplex. De betalingen van HM BV zijn derhalve terecht als vergoeding voor de terbeschikkingstelling in de heffing betrokken. Het gelijk is aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de boetes gegrond en het beroep tegen de naheffingsaanslagen ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de verzuimboetes;
  • vernietigt de verzuimboetes;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500