Uitspraak
1.PROCESVERLOOP
2.FEITEN
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
4.BEOORDELING VAN HET BEROEP
Verhuisboedelvrijstelling
5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT
6.DE BESLISSING
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om vrijstelling van invoerrechten voor verhuisgoederen. De belanghebbende had op 24 september 2017 verzocht om deze vrijstelling in verband met zijn vestiging in Curaçao. Het verzoek werd op 20 oktober 2017 afgewezen, waarna de belanghebbende bezwaar aantekende. Het bezwaar werd deels gegrond verklaard op 23 november 2017, maar de belanghebbende ging op 20 december 2017 in beroep. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen heeft op 7 maart 2018 een verweerschrift ingediend, en de zitting vond plaats op 18 mei 2018.
De kern van het geschil was of de belanghebbende recht had op vrijstelling van invoerrechten voor goederen die na 24 februari 2017 in Nederland waren aangeschaft. Het Gerecht oordeelde dat de verhuisboedelvrijstelling, zoals vastgelegd in artikel 35, lid 2 van de Landsverordening tarief van invoerrechten, niet van toepassing was op deze goederen, omdat zij niet voldeden aan de vereiste termijn van zes maanden. De Inspecteur had bovendien een discretionaire bevoegdheid om in bijzondere gevallen af te wijken van deze termijn, maar het Gerecht oordeelde dat de weigering van de Inspecteur om de vrijstelling toe te passen niet onredelijk was.
Daarnaast verzocht de belanghebbende om schadevergoeding voor opslagkosten, maar het Gerecht oordeelde dat de belastingwetgeving in Curaçao geen mogelijkheid biedt voor het toekennen van schadevergoeding. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.