ECLI:NL:OGEAC:2018:95

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
CUR201703248
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verhuisboedelvrijstelling op basis van invoerrechten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 mei 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoek om vrijstelling van invoerrechten voor verhuisgoederen. De belanghebbende had op 24 september 2017 verzocht om deze vrijstelling in verband met zijn vestiging in Curaçao. Het verzoek werd op 20 oktober 2017 afgewezen, waarna de belanghebbende bezwaar aantekende. Het bezwaar werd deels gegrond verklaard op 23 november 2017, maar de belanghebbende ging op 20 december 2017 in beroep. De Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen heeft op 7 maart 2018 een verweerschrift ingediend, en de zitting vond plaats op 18 mei 2018.

De kern van het geschil was of de belanghebbende recht had op vrijstelling van invoerrechten voor goederen die na 24 februari 2017 in Nederland waren aangeschaft. Het Gerecht oordeelde dat de verhuisboedelvrijstelling, zoals vastgelegd in artikel 35, lid 2 van de Landsverordening tarief van invoerrechten, niet van toepassing was op deze goederen, omdat zij niet voldeden aan de vereiste termijn van zes maanden. De Inspecteur had bovendien een discretionaire bevoegdheid om in bijzondere gevallen af te wijken van deze termijn, maar het Gerecht oordeelde dat de weigering van de Inspecteur om de vrijstelling toe te passen niet onredelijk was.

Daarnaast verzocht de belanghebbende om schadevergoeding voor opslagkosten, maar het Gerecht oordeelde dat de belastingwetgeving in Curaçao geen mogelijkheid biedt voor het toekennen van schadevergoeding. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Uitspraak van 21 mei 2018
BBZ nr. CUR201703248
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende op Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 24 september 2017 verzocht om vrijstelling van invoerrecht voor zijn verhuisgoederen in verband met zijn vestiging in Curaçao.
1.2
Bij beschikking van 20 oktober 2017 is het verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende is daartegen op 7 november 2017 in bezwaar gekomen.
1.4
Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2017 is het bezwaar deels gegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 december 2017 beroep ingesteld. Daarbij is griffierecht geheven van Naf. 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 7 maart 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mw. A en mw. B.
1.8
De Inspecteur heeft ter zitting met instemming van de wederpartij een aan belanghebbende gerichte brief van 23 maart 2017 ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was werkzaam bij het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning.
2.2
Bij besluit van de Raad van Ministers van 4 januari 2017 is belanghebbende ter beschikking gesteld aan het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Curaçao in Nederland (mw. C), voor de duur van de zittingsperiode van deze Gevolmachtigde Minister.
2.3
Belanghebbende is op 12 januari 2017 vertrokken naar Nederland.
2.4
Door de gewijzigde politieke situatie is de Gevolmachtigde Minister eerder dan voorzien teruggekeerd naar Curaçao.
2.5
Bij besluit van de Raad van Ministers van 30 maart 2017 is belanghebbende ter beschikking gesteld aan het Kabinet van de nieuwe Gevolmachtigde Minister van Curaçao in Nederland, voor de duur van drie maanden.
2.6
Bij besluit van de Raad van Ministers van 31 mei 2017 is de terbeschikkingstelling beëindigd met ingang van 1 juni 2017. Daarbij is tevens besloten dat belanghebbende binnen één week na beëindiging dient terug te keren naar Curaçao.
2.7
Door ziekte en cursussen is belanghebbende pas op 10 augustus 2017 teruggekeerd naar Curaçao.
2.8
In verband met de terugkeer heeft belanghebbende verzocht om vrijstelling van invoerrecht voor zijn verhuisgoederen, bestaande uit meubels, kleding en een matras.
2.9
Na bezwaar is vrijstelling verleend voor de persoonlijke goederen die bij de heenreis naar Nederland zijn meegenomen, voor de persoonlijke goederen aangeschaft binnen een periode van zes weken na aankomst in Nederland (dus uiterlijk 23 februari 2017), en voor de aangeschafte matras.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van invoerrechten ter zake van zijn persoonlijke goederen die na 24 februari 2017 in Nederland zijn aangeschaft.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3
Daarbij is tussen partijen niet langer in geschil dat belanghebbende zijn normale verblijfplaats in Nederland had en dat hij deze op 10 augustus 2017 naar Curaçao heeft overgebracht.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Verhuisboedelvrijstelling

4.1
Voor de toepassing van de verhuisgoederenvrijstelling is ingevolge artikel 35, lid 2, Landsverordening tarief van invoerrechten (LvTI) onder meer vereist dat de persoonlijke goederen ten minste zes maanden vóór de datum waarop belanghebbende zijn normale verblijfplaats in Nederland heeft opgegeven, in zijn bezit zijn geweest en zijn gebruikt.
4.2
Vaststaat dat belanghebbende op 10 augustus 2017 zijn normale verblijfplaats in Nederland heeft opgegeven. Voor de toepassing van de verhuisgoederenvrijstelling moeten de persoonlijke goederen dus uiterlijk op 10 februari 2017 in het bezit van belanghebbende zijn geweest. De goederen die na 24 februari 2017 in Nederland zijn aangeschaft voldoen per definitie niet aan deze voorwaarde. De verhuisboedelvrijstelling kan derhalve niet voor die goederen worden toegepast.
4.3
In artikel 36, lid 2, LvTI is bepaald dat in bijzondere gevallen de douaneautoriteiten kunnen afwijken van de termijn genoemd in artikel 35, lid 4, letter b, LvTI (binnen zes maanden na binnenkomst de goederen ten invoer aangeven) en in artikel 35, lid 5, LvTI (personenvoertuigen moeten ten minste een jaar in bezit en in gebruik zijn geweest). Deze bepaling biedt echter niet de mogelijkheid om af te wijken van de termijn van zes maanden zoals genoemd in artikel 35, lid 2, LvTI.
4.4
Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat door de inspectie – naar aanleiding van de parlementaire toelichting – het begunstigende beleid wordt gevoerd dat in bijzondere gevallen ook kan worden afgeweken van de termijn van zes maanden zoals genoemd in artikel 35, lid 2, LvTI.
4.5
Volgens de Inspecteur is de voortijdige beëindiging van de terbeschikkingstelling aan het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister in Nederland, aan te merken als een bijzonder geval. Niettemin ziet de Inspecteur geen aanleiding de verhuisboedelvrijstelling toe te passen. Redengevend daarvoor is dat gezien de omstandigheden en de politieke situatie belanghebbende met elke aanschaf na 12 februari 2017 – de dag waarop het kabinet zijn ontslag aanbood – een risico heeft genomen dat hij te zijner tijd niet aan de voorwaarde voor de vrijstelling zou voldoen.
4.6
Met betrekking tot het gevoerde beleid heeft de Inspecteur een discretionaire bevoegdheid. Het Gerecht dient zich derhalve te beperken tot de marginale toets of de Inspecteur in redelijkheid de toepassing van de verhuisboedelvrijstelling heeft kunnen weigeren. Het door de Inspecteur aangevoerde argument om de vrijstelling te weigeren (zie 4.5), acht het Gerecht niet onredelijk. De Inspecteur mocht mitsdien de toepassing van de verhuisgoederenvrijstelling weigeren.
Schadevergoeding
4.7
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de opslagkosten die worden gemaakt. De belastingwetgeving in Curaçao voorziet echter niet in de mogelijkheid van het toekennen van een schadevergoeding (vgl. GEA Curaçao 6 februari 2017, nr. CUR201500818, ECLI:NL:OGEAC:2017:17). Reeds daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
Slotsom
4.8
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.