ECLI:NL:OGEAC:2018:90

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
CUR201000001
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. dr. A.J.H. van Suilen
  • mr. J. Sap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten in relatie tot ontvangen studiebeurzen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 21 mei 2018 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de aftrekbaarheid van studiekosten door een belanghebbende werd betwist. De belanghebbende, die twee kinderen heeft die studeren in Nederland, had in zijn aangifte inkomstenbelasting een bedrag van Naf. 10.157 aan studiekosten opgevoerd. De Inspecteur der Belastingen had echter slechts een deel van deze kosten, namelijk de kosten van het vliegticket, in aftrek toegestaan. De belanghebbende was van mening dat hij recht had op een volledige aftrek van de door hem betaalde schoolgelden, studieboeken en een deel van de terugbetaling van de studieschuld van zijn kinderen.

Het Gerecht oordeelde dat studiekosten alleen aftrekbaar zijn voor zover deze daadwerkelijk op de belastingplichtige drukken. Aangezien de kinderen van de belanghebbende een studiebeurs ontvingen, die een deel van de studiekosten dekte, konden de kosten die door de beurs waren gedekt niet als aftrekbaar worden beschouwd. Het Gerecht volgde de redenering van de Inspecteur dat de studiekosten slechts deels aftrekbaar zijn, en dat de terugbetaling van de studieschuld geen aftrekbare kostenpost vormt. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van Naf. 199.875.

De uitspraak benadrukt het belang van de relatie tussen ontvangen studiebeurzen en de aftrekbaarheid van studiekosten, en bevestigt dat alleen die kosten die daadwerkelijk door de belastingplichtige zijn betaald en niet door een beurs zijn gedekt, in aanmerking komen voor aftrek.

Uitspraak

Uitspraak van 21 mei 2018
BBZ nr. CUR201000001
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 9 mei 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Naf. 206.040.
1.2
Belanghebbende is op 2 juni 2008 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2009 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is op 22 oktober 2009 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 3 november 2009 zijn in Willemstad ter zitting van de Raad van Beroep voor Belastingzaken belanghebbende en namens de Inspecteur [ A ] verschenen. Na afloop van de zitting heeft de Raad een uitspraak aangezegd.
1.6
Omdat de zaak intern niet was afgeboekt zijn partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 30 augustus 2016 te Willemstad verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur [ A ]. Laatstgenoemde heeft aldaar te kennen gegeven dat zij meende dat er reeds uitspraak gedaan was, welke zij na de comparitie zou opzoeken en toezenden. Belanghebbende was niet op de hoogte van een uitspraak. De Inspecteur heeft geen uitspraak kunnen vinden.
1.7
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben twee kinderen, [ E ] en [ F ], die studeren in Nederland en daarnaast een kind, [ G ], dat in Nederland gestudeerd heeft. Blijkens tot het dossier behorende stukken heeft belanghebbende in 2006 de volgende bedragen aan of voor hen betaald (omgerekend in Naf):
Telegrafisch overgemaakt aan [ E ] (6.779,70) en [ F ] (7.017,74) 13.798
Collegegelden: 2.296 euro 2,32 (gemiddelde koers) 5.326
Studieboeken [ E ] (427) en [ F ] (981) 1.408
Vliegticket [ F ] 1.955
Terugbetaling studieschuld [ F ] (41.087) en
[ G ] (18.971) aan Informatie Beheer Groep (IBG) 60.058
2.3 [
E ] en [ F ] hebben daarnaast in 2006 ieder Naf. 6.846 aan basisbeurs ontvangen, dus samen een bedrag van Naf. 13.414. De volledige beurs bedraagt in 2006 Naf. 20.388 per student.
2.4
In de aangifte inkomstenbelasting heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 10.157 als studiekosten in mindering op het inkomen gebracht. Bij aanslagregeling heeft de Inspecteur slechts de kosten van het vliegticket (Naf. 1.955) in aftrek toegelaten en het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 206.040.
2.5
In de beroepsfase heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd. Hij heeft daarbij naast de reeds eerder geaccepteerde ticketkosten van Naf. 1.965 een bedrag van Naf. 5.915 aan studiekosten in aftrek toegestaan. Het belastbaar inkomen is daarbij vastgesteld op Naf. 200.125.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil welk bedrag aan aftrekbare studiekosten in aanmerking genomen kan worden. Belanghebbende is van mening dat de volledig door hem betaalde schoolgelden, studieboeken en de kosten van het vliegticket aftrekbare studiekosten vormen. Daarnaast dient volgens belanghebbende 25% van de terugbetaling aan IBG van de studieschuld van [ G ] en 20% van de terugbetaling van de studieschuld van [ F ] als aftrekbare studiekosten in aanmerking genomen te worden. De Inspecteur is van mening dat de studiekosten slechts deels aftrekbaar zijn, omdat ze voor een deel betaald konden worden uit de beurs. De terugbetaling van de studieschulden vormt volgens de Inspecteur geen aftrekbare kostenpost.
3.2
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Ingevolge artikel 16A, eerste lid, onderdeel e van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) komen als buitengewone lasten in aanmerking de op de belastingplichtige drukkende uitgaven van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen tot 27 jaar tot ten hoogste Naf. 10.000. Op grond van het vijfde lid van artikel 16A LIB wordt dit bedrag bij gehuwden verdubbeld tot Naf. 20.000.
4.2
Artikel 16A, derde lid LIB bepaalt dat tot de buitengewone lasten ter zake van studiekosten niet worden gerekend, andere kosten dan school- of collegegeld, kosten van boeken en ander verplicht lesmateriaal, niet zijnde voorwerpen als omschreven in artikel 9C, tweede lid, onderdeel a, LIB en dat met betrekking tot interinsulair of internationaal vervoer ten hoogste aftrekbaar is de met één reis per jaar per kind gemoeide kosten.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat studiekosten aftrekbaar zijn in het jaar waarin ze daadwerkelijk betaald worden, ook in het geval voor die betaling geput wordt uit een daarvoor aangegane lening. Hiervan uitgaande vormen de door belanghebbende aan IBG verrichte terugbetalingen van de studielening geen aftrekbare studiekosten (zie Hoge Raad, 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6372). Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt verworpen.
4.4
De Inspecteur heeft de studiekosten die op grond van artikel 16A, derde lid LIB voor aftrek in aanmerking kunnen komen op grond van zijn beleid gesteld op 25% van de volledige beurs van Naf. 20.388 = Naf. 5.097 per student (afgezien van de ticketkosten). Belanghebbende heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat die kosten hoger zijn. Het Gerecht zal dan ook de door de Inspecteur gehanteerde bedragen tot uitgangspunt nemen.
4.5
De hiervoor vermelde studiekosten zijn slechts aftrekbaar voor zover ze op belanghebbende drukken. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de door hem genoemde studiekosten zelf betaald heeft en dat daarom sprake is van op hem drukkende aftrekbare uitgaven. Dat standpunt is niet juist. De kinderen van belanghebbende hebben een studiebeurs ontvangen. Die studiebeurs vormt een bijdrage in alle kosten die een student moet maken en heeft dus, zonder dat dat nader is gespecificeerd, voor een gedeelte betrekking op de studiekosten en voor een deel op de kosten van hun levensonderhoud. Voor zover de studiebeurs betrekking heeft op studiekosten, moeten die kosten geacht worden daaruit te zijn voldaan en drukken ze niet op de ouders van de student, ook al hebben zij die kosten voor hun rekening genomen (zie Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBNAAL2008:BR5377). Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.6
De Inspecteur heeft de totale kosten van de kinderen berekend op Naf. 32.707. Dat is niet juist. De kosten bedragen Naf. 20.532 (door belanghebbende betaald, zie 2.2) +/+ Naf. 13.414 (basisbeurs, zie 2.3) = Naf. 33.946. Hierin is een bedrag van Naf. 10.194 (zie 4.4) aan studiekosten in de zin van artikel 16A, derde lid LIB begrepen. Die studiekosten kunnen naar rato van de respectievelijke bijdragen aan de beurs en belanghebbende worden toegerekend. Dat betekent dat belanghebbende 20.532/33.946 x Naf. 10.194 = Naf. 6.165 aan aftrekbare studiekosten in aanmerking kan nemen (naast de ticketkosten van Naf. 1.955). Dat is Naf. 250 meer dan door de Inspecteur bij de ambtshalve vermindering in aanmerking is genomen. Het verschil vloeit voort uit de door de Inspecteur onjuist berekende totale kosten van de kinderen.
4.7
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient de aanslag te worden verminderd, onder vaststelling van het belastbaar inkomen op Naf. 200.125 -/- Naf. 250 = Naf. 199.875.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van Naf. 199.875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. dr. A.J.H. van Suilen en mr. J. Sap, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift zijn per post/per e-mail op …………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).