ECLI:NL:OGEAC:2018:8

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
CUR201500630
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten bij vergissing bij invoer van chemicaliën

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van invoerrechten. De belanghebbende, een importeur, had op 15 augustus 2014 aangifte gedaan voor de invoer van twaalf pallets chemicaliën, waarvoor invoerrechten van Naf. 4.995,50 waren betaald. De belanghebbende verzocht op 18 september 2014 om teruggaaf van deze invoerrechten, omdat de goederen volgens haar onder een vrijstellingsregeling vielen. De Inspecteur wees dit verzoek af, waarna de belanghebbende bezwaar maakte en uiteindelijk in beroep ging. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet aan de voorwaarden voor teruggaaf voldeed, omdat zij niet onverwijld melding had gemaakt van de vergissing. De rechtbank stelde vast dat de goederen op 21 augustus 2014 waren ontvangen en dat de belanghebbende pas op 23 september 2014 om teruggaaf vroeg. Dit was niet tijdig genoeg om aan het vereiste van 'onverwijldheid' te voldoen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond, omdat de invoerrechten terecht waren geheven en er geen recht op teruggaaf bestond.

Uitspraak

Uitspraak van 31 januari 2018
BBZ nr. CUR201500630
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 15 augustus 2014 aangifte (C- 0000) ten invoer gedaan van “twaalf pallets andere afval van chemische en aanverwante industrieën, bevattende chemicaliën”. Ter zake van de aangifte is een bedrag aan invoerrechten betaald van Naf. 4.995,50.
1.2
Bij brief van 18 september 2014, bij de Inspecteur binnengekomen op 23 september 2014, heeft belanghebbende teruggaaf verzocht van betaalde invoerrechten. De Inspecteur heeft het door belanghebbende ingediende verzoek op 30 september 2014 afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft bij brief van 9 oktober 2014, bij de Inspecteur binnengekomen op 10 november 2014, bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beschikking.
1.4
Op 24 februari 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.5
Bij uitspraak op bezwaar van 30 maart 2015 is het bezwaar afgewezen.
1.6
Belanghebbende is op 4 november 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.7
De Inspecteur heeft op 22 november 2016 een verweerschrift ingediend.
1.8
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen op 30 november 2016, 22 februari 2017 en 28 juni 2017 in Willemstad. Op 30 november 2016 is namens belanghebbende, hoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, niemand verschenen en namens de Inspecteur zijn verschenen [ A ] en [ B ]. Op 22 februari 2017 is namens de Inspecteur, hoewel daartoe op juiste wijze opgeroepen, niemand verschenen en namens de belanghebbende is verschenen [ C ]. Op 28 juni 2017 is namens belanghebbende, met bericht van verhindering, niemand verschenen en namens de Inspecteur zijn verschenen [ A ], en [ D ]. Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende heeft namens importeur [ Z ] (hierna: de importeur), op 15 augustus 2014 aangifte ten invoer gedaan van de invoer van “12 pallets chemicaliën”. De aangifte is geregistreerd op Enig document IM-4, nummer C-0000/A-0000. Belanghebbende was op dat moment niet op de hoogte van de belastingvrijstelling die de importeur [ Z ] ingevolge artikel 75, eerste lid, letter t van de Landsverordening tarief van invoerrechten, hierna: LVTI (P.B. 2007-11) geniet. Zij heeft de “12 pallets chemicaliën” aangegeven onder de normale invoerregeling en in het vrije verkeer gebracht nadat daarvoor in totaal Naf. 4.955,50 aan invoerrechten is betaald.
2.3
De importeur heeft, conform de ‘delivery note’ de goederen op 21 augustus 2014 ontvangen.
2.4
Bij brief van 18 september 2014 heeft belanghebbende aan de douane kenbaar gemaakt dat de ingevoerde goederen niet bestemd waren om met betaling van rechten te worden ingevoerd en verzocht om teruggaaf van de betaalde invoerrechten. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van door haar op aangifte betaalde invoerrechten. Belanghebbende stelt dat de goederen dienen te worden aangemerkt als chemicaliën die op grond van artikel 75, letter t LVTI met vrijstelling van invoerrechten kunnen worden ingevoerd omdat zij bestemd waren voor de importeur [ Z ]. Door het van toepassing zijn van de vrijstelling van artikel 75, letter t LVTI) is in het geheel geen verschuldigdheid van invoerrechten ontstaan. In dat geval is artikel 152, lid 1, letter a LVTI van toepassing waarin staat dat teruggaaf van invoerrechten wordt verleend voor zover deze zijn geheven voor goederen waarvoor geen enkele verschuldigdheid is ontstaan. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende geen recht heef op teruggaaf van invoerrechten. Volgens hem betreft het hier bij vergissing aangegeven goederen en daarop is artikel 153 LVTI van toepassing. Ingevolge artikel 153, lid 1, letter e LVTI had belanghebbende, om teruggaaf te kunnen krijgen, onverwijld melding moeten maken van de vergissing en dat heeft zij niet gedaan.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 128b, lid 5 van de Algemene verordening I.U. en D. 1908 (hierna AVIUD) is bepaald dat binnen zes weken na bekendmaking aan belanghebbende van de uitspraak op bezwaar, beroep openstaat bij de belastingrechter. Bekendmaking geschiedt blijkens artikel 128b, lid 4 AVIUD door de beslissing op het bezwaarschrift in afschrift ter kennis van de belanghebbende te brengen bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs. Op het voorblad van de uitspraak op bezwaar is een aantekening geplaatst, waaruit blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende, de heer [ C ], de uitspraak op bezwaar op 24 september 2015 in ontvangst heeft genomen. In navolging van de Inspecteur zal het Gerecht deze aantekening als gedagtekend ontvangstbewijs aanmerken. De datum van bekendmaking is aldus 24 september 2015. Gelet hierop is het beroep tijdig ingediend en dus ontvankelijk.
Inhoudelijk
4.2
Op grond van artikel 75, lid 1, letter t LVTI wordt vrijstelling van invoerrechten verleend voor de invoer van (onder meer) chemicaliën voor zover bestemd om in een petroleumraffinaderij te worden verwerkt of te worden gebruikt in het verwerkingsproces van aardolie en aardolieproducten. Tussen partijen is niet in geschil dat de ingevoerde goederen tot deze vrijstellingscategorie behoren.
4.3
In artikel 152, lid 1, letter a LVTI is bepaald dat teruggaaf van invoerrechten wordt verleend voor zover het vastgestelde bedrag van deze rechten betrekking heeft op goederen waarvoor geen enkele verschuldigdheid is ontstaan of waarvoor de verschuldigdheid geeft opgehouden te bestaan op een andere wijze dan door betaling van het bedrag. Belanghebbende stelt dat deze bepaling, gelet op het bepaalde in artikel 75, lid 1, letter t LVTI, op de door haar ingevoerde goederen van toepassing is en dat om die reden recht bestaat op teruggaaf. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.4
Ingevolge artikel 30, lid 1 LVTI is voor de invoer met vrijstelling, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, een vergunning vereist. Een vergunning kan eenmalig of doorlopend zijn. Voor de in artikel 75 LVTI opgenomen goederen is geen uitzondering op het vergunningsvereiste gemaakt. Dat betekent dat de in het onderhavige geval ingevoerde chemicaliën slechts de vrijstelling deelachtig worden, indien daarvoor een vergunning is afgegeven. De Inspecteur heeft onbetwist verklaard dat aan de importeur geen doorlopende vergunning is verleend en dat voor invoer van de onderhavige goederen evenmin een eenmalige vergunning is verleend. Dat betekent dat ter zake van de invoer van de betreffende goederen, anders dan belanghebbende heeft gesteld, wel verschuldigdheid is ontstaan. Artikel 152, lid 1, letter a LVTI is derhalve niet van toepassing zodat geen recht op teruggaaf bestaat op grond van die bepaling.
4.5
Ingevolge artikel 153 LVTI kan ook teruggaaf worden verleend in de gevallen dat goederen bij vergissing in het vrije verkeer zijn gebracht in plaats van onder een andere douaneregeling te zijn geplaatst. In de Memorie van Toelichting bij deze bepaling is hierover opgemerkt:
“de importeurs (zijn, toevoeging van het Gerecht) normaliter in staat om met kennis van zaken tot het in het vrije verkeer brengen van de goederen over te gaan. Dergelijke handelingen moeten derhalve in principe onherroepelijk zijn. Het kan evenwel voorkomen, met name wanneer de aangever niet de werkelijk geadresseerde van de goederen is, dat deze bij vergissing ten invoer worden aangegeven, terwijl zij bestemd waren om onder een andere douaneregeling te worden geplaatst waarvoor geen enkel invoerrecht zou worden geheven, zoals bijvoorbeeld bij doorvoer of invoer met vrijstelling van invoerrechten.” (MvT bij LVTI, Staten Nederlandse Antillen zitting 2001-2002, No. 3).
Naar het oordeel van het Gerecht doet de in de Memorie van Toelichting laatst genoemde situatie zich hier voor. In dat geval kan teruggaaf slechts plaatsvinden als cumulatief aan de in artikel 153, lid 1 letter a tot en met e LVTI gestelde voorwaarden is voldaan. In artikel 153, lid 1 letter e LVTI is de voorwaarde gesteld dat de betreffende goederen onverwijld worden aangegeven voor de douaneregeling waarvoor zij zijn bestemd. De Inspecteur heeft betoogd dat niet aan het vereiste van “onverwijldheid” is voldaan zodat ook geen recht bestaat op teruggaaf ex artikel 153 LVTI. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.6
Het onverwijldheidsvereiste houdt in dat de belanghebbende onverwijld na ontdekking van de vergissing de goederen aangeeft voor de douaneregeling waarvoor zij zijn bestemd. De Raad van Beroep voor Belastingzaken heeft in zijn beslissing van 21 februari 2008 (RvBB 2006/0598, zie bijlage) nadere invulling gegeven aan deze bepaling. Het Gerecht ziet geen reden om daarvan in het onderhavige geval af te wijken. Ter bepaling van het moment van ontdekking dient, aldus de Raad van Beroep, een objectieve maatstaf te worden aangelegd. Beslissend is het moment waarop de betrokkene geacht mag worden bekend te zijn met de vergissing en dat is over het algemeen uiterlijk bij aflevering van de goederen bij de importeur dan wel bij eerdere uitreiking van de factuur. De Inspecteur heeft onbetwist gesteld dat de importeur de goederen conform de ’delivery note’ op 21 augustus 2014 heeft ontvangen. Het moet er dan voor worden gehouden dat, behoudens bijzondere omstandigheden die hier niet zijn gesteld noch zijn gebleken, belanghebbende op dat moment de vergissing heeft kunnen ontdekken. Daarna had zij onverwijld, dat is overeenkomstig de Raad van Beroep in de hierboven vermelde uitspraak binnen 2 werkdagen, de vergissing moeten melden. Belanghebbende heeft eerst op 23 september 2014 een verzoek tot teruggaaf ingediend, dat is niet onverwijld na 24 augustus 2014. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende dan ook niet aan het onverwijldheidsvereiste voldaan, zodat geen recht bestaat op teruggaaf.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is buitenstaat om de uitspraak
te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).