ECLI:NL:OGEAC:2018:61

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500721 t/m CUR201500723
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. dr. A.J.H. van Suilen
  • mr. J. Sap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 5 april 2018 uitspraak gedaan over een beroep van een stichting tegen naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ voor het jaar 2011. De stichting, belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die op 15 juli 2013 waren opgelegd. De Inspecteur der Belastingen had de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, waarop belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 9 februari 2018 werd het geschil beperkt tot de vraag of er daadwerkelijk inhoudingen op de beloning van de heer [F] hadden plaatsgevonden en of de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat er geen inhoudingen hadden plaatsgevonden, ondanks de vermelding in de verzamelloonstaat. De Inspecteur had gesteld dat de inhoudingen wel degelijk waren gedaan, maar het Gerecht vond de verklaring van belanghebbende geloofwaardig. De uitspraak van de Hoge Raad werd aangehaald, waarin werd gesteld dat een inhoudingsplichtige verplicht is tot afdracht van ingehouden loonheffingen, ook als deze ten onrechte zijn ingehouden. Het Gerecht concludeerde dat de naheffingsaanslagen niet terecht waren opgelegd en vernietigde deze.

De uitspraak bevatte ook een overweging over de proceskostenvergoeding, waarbij belanghebbende had verzocht om af te zien van een vergoeding, wat het Gerecht accordeerde. De beslissing van het Gerecht was dat het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag premies AOV/AWW ongegrond werd verklaard, terwijl het beroep voor het overige gegrond werd verklaard en de naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AVBZ werden vernietigd.

Uitspraak

Uitspraak van 5 april 2018
BBZ nrs. CUR201500721 t/m CUR201500723
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 15 juli 2013 voor het jaar 2011 naheffingsaanslagen in de loonbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 26 juli 2013 (loonbelasting en AVBZ) respectievelijk 18 november 2013 (AOV/AWW) tegen de naheffingsaanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 31 augustus 2015 zijn de bezwaren niet- ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 27 oktober 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 1 december 2016 en 9 februari 2018 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen [ A ] en namens belanghebbende [ B ]. In de tussenliggende periode hebben partijen standpunten uitgewisseld.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2.
Belanghebbende is een stichting met vijf bestuursleden. De bestuursleden ontvangen voor hun bestuurswerkzaamheden jaarlijks een vergoeding van 7.000 euro (Naf.17.780) bruto. Alleen de voorzitter krijgt een hogere vergoeding. Belanghebbende houdt op de bruto vergoeding bedragen aan loonbelasting, AOV/AWW en AVBZ in en draagt die vervolgens af.
2.3
In 2011 hebben er bestuurswisselingen plaatsgevonden. De heer [ V ] (hierna: [V]) was tot 10 mei 2011 bestuurder (geen voorzitter). Hij werd per die datum opgevolgd door de heer [ F ] (hierna: [F]). Die overleed op 19 september 2011, waarna [ V ] zijn positie weer overnam. Beide heren waren in 2011 woonachtig in Nederland.
2.4
Belanghebbende heeft op 27 maart 2012 de verzamelloonstaat (VZL) over het jaar 2011 ingediend. De volgens die verzamelloonstaat verschuldigde belasting en premies en de daadwerkelijk afgedragen bedragen luiden als volgt (bedragen in Naf.):
Loon Tijdvak AOV/AWW AVBZ Loonbelasting
VZL
(…) (…) (…) (…) (…) (…)
[ F ] 11.496 1/1-19/9 899 356 2.161
[ V ]
6.2841/1-31/12
0 0 0
Totaal 96.520 9.938 1.932 11.731
Afgedragen9.039 1.575 9.569
Verschil 899 357 2.162
2.5
De Inspecteur heeft voor de verschillen naheffingsaanslagen loonbelasting en premies opgelegd.
2.6
Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende aan de [ Bank ] verstrekte opdracht van 13 december 2011 tot overboeking van een “bestuursvergoeding 2011” van 2.569,86 euro aan mevrouw [ YFM ] en een bankafschrift waaruit die overboeking (per 15 december 2011) blijkt.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
Partijen hebben ter zitting van 9 februari 2018 verklaard dat het geschil beperkt kan blijven tot de vraag of op de aan [ F ] toegekende beloning daadwerkelijk loonbelasting en premies zijn ingehouden en zo ja, of dat betekent dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, ook al zijn de inhoudingen onjuist. Indien beide vragen bevestigend beantwoord worden dan zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. Indien een van beide vragen ontkennend beantwoord wordt dat dienen volgens partijen de naheffingsaanslagen vernietigd te worden.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat terecht is nageheven omdat de betreffende bedragen op het loon van de heer [ F ] zijn ingehouden, hetgeen blijkt uit de VZL. Ingehouden bedragen zijn volgens de Inspecteur altijd verschuldigd, zelfs al heeft de inhouding ten onrechte plaatsgevonden. Onterechte inhoudingen moeten volgens de Inspecteur in de inkomstenbelastingsfeer bij de werknemer worden “rechtgetrokken”.
Belanghebbende stelt dat er fouten zijn gemaakt bij het opstellen van de VZL en dat er in werkelijkheid op de aan (de weduwe van de heer [ F ]) uitbetaalde vergoeding geen bedragen zijn ingehouden. Gelet hierop dienen de naheffingsaanslagen volgens belanghebbende te worden vernietigd.
Belanghebbende is tevens van mening dat zij, ondanks het verzoek daartoe, ten onrechte niet is gehoord.
3.3
Voor de overige standpunten van partijen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar
4.1.1
In artikel 29, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is geregeld dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.1.2
De naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AVBZ over 2011 hebben als dagtekening 15 juli 2013. Belanghebbende heeft daartegen op 26 juli 2013, dus tijdig, bezwaar ingediend. Het bezwaar is dan ook ontvankelijk. Omdat de Inspecteur het bezwaar tegen de betreffende naheffingsaanslagen niet-ontvankelijk verklaard heeft, is in zoverre het beroep reeds gegrond.
4.1.3
De naheffingsaanslag premies AOV/AWW over 2011 heeft als dagtekening 15 juli 2013. Het bezwaar is ingediend op 18 november 2013, dat is buiten de wettelijke termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 29, lid 1, van de ALL. Belanghebbende heeft onbetwist aangevoerd dat zij de aanslagen pas op 18 september 2013 heeft ontvangen. Als bewijs daarvoor heeft zij een kopie van de aanslag overgelegd met daarop de gestempelde tekst ”ontvangen 18 september 2013”. Belanghebbende heeft de tijdige verzending van de aanslag niet betwist. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien zij zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk, na het bekend worden met de aanslagen, bezwaar heeft ingediend. In beginsel kan in dit verband een termijn van één maand als “zo spoedig mogelijk” worden aangemerkt (zie Raad van Beroep voor Belastingzaken, 23 juli 2012, ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4934). Belanghebbende heeft na die termijn, dus te laat, bezwaar ingediend, zodat de Inspecteur het bezwaar terecht niet- ontvankelijk heeft geacht. Het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag premies AOV/AWW is ongegrond.
Inhoudelijk: loonbelasting en premie AVBZ
4.2
In het arrest van 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0194, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een inhoudingsplichtige verplicht is tot afdracht van ingehouden loonheffingen, ook indien die inhouding ten onrechte of tot een te hoog bedrag heeft plaatsgevonden. Voor zover deze afdracht achterwege is gebleven, kan de Inspecteur naheffen. Gelet op dit arrest is van doorslaggevend belang of op de beloning van [ F ], al dan niet terecht, inhoudingen hebben plaatsgevonden. Indien dat het geval is, dan zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
4.3
Van inhouding is sprake indien een deel van het loon door de inhoudingsplichtige wordt afgezonderd met als doel het afgezonderde bedrag als loonbelasting of premies af te dragen (zie Hoge Raad, 22 juli 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9782).
4.4
De Inspecteur stelt dat er op de aan [ F ] toegekende beloning inhoudingen hebben plaatsgevonden. Hij verwijst daartoe naar de VZL waarin de inhoudingen zijn opgenomen. Naar het oordeel van het Gerecht ligt het op de weg van belanghebbende om het bewijs te leveren dat de VZL niet juist is en dat in werkelijkheid geen inhoudingen hebben plaatsgevonden. Het Gerecht acht belanghebbende in dat bewijs geslaagd. Vaststaat dat [ F ] en [ V ] in 2011 beiden recht hadden op een bestuurdersbeloning van 7.000 euro op jaarbasis en dat [ V ] 232 dagen (van 1 januari tot 10 mei en van 19 september tot 31 december 2011) en [ F ] 133 dagen (van 10 mei tot 19 september 2011) bestuurder is geweest. Gelet daarop is het naar het oordeel van het Gerecht niet aannemelijk dat [ F ], zoals in de verzamelloonstaat is vermeld, een aanzienlijk hogere vergoeding zou hebben ontvangen dan [ V ]. Het Gerecht acht de verklaring van belanghebbende dat zij bij het opstellen van de verzamelloonstaat door een vergissing ten onrechte geen rekening gehouden heeft met het overlijden van [ F ], dan ook geloofwaardig. De omstandigheid dat de VZL pas in 2012 is ingeleverd doet daar niet aan af. Op basis van een tijdsevenredige toerekening van het jaarloon van 7.000 euro zou [ F ] recht hebben op bruto 133/365 x 7.000 euro = 2.550,69. Uit de bankoverschrijving van 16 december 2011, met als omschrijving “bestuursvergoeding 2011”, blijkt dat belanghebbende nagenoeg ditzelfde bedrag, in afwijking van hetgeen vermeld is in de VZL, heeft uitbetaald aan (de erven van) [ F ]. Nu aan [ F ] het bruto bedrag is uitbetaald is tevens aannemelijk dat geen bedragen van het loon afgezonderd zijn met als doel om die als inhoudingen af te dragen. Naar het oordeel van het Gerecht hebben aldus geen inhoudingen op de aan [ F ] toegekende beloning plaatsgevonden. Het gelijk is aan belanghebbende en de naheffingsaanslagen worden vernietigd. De vraag of het hoorrecht geschonden is behoeft dan geen beantwoording meer.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Belanghebbende heeft verzocht om af te zien van een proceskostenvergoeding. Het Gerecht zal haar hierin volgen en geen proceskostenvergoeding toekennen.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag premies AOV/AWW ongegrond;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen loonbelasting en premie AVBZ;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen loonbelasting en premie AVBZ.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. dr. A.J.H. van Suilen en mr. J. Sap, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).