ECLI:NL:OGEAC:2018:41

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
CUR201601519 (voorheen AR 79668/2016)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een overeenkomst en wanprestatie in een huurovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de ontbinding van een overeenkomst tussen eiseres en gedaagde centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door de advocaten mr. S.A. Hortencia en mr. A.J.C. Anthonio, vorderde schadevergoeding van gedaagde, die werd bijgestaan door mr. Q.D.A. Carrega. De overeenkomst betrof de exploitatie van een restaurant, waarbij eiseres de toegang tot het restaurant was ontzegd door gedaagde. Eiseres stelde dat gedaagde wanprestatie had gepleegd door haar de toegang te ontzeggen, terwijl gedaagde aanvoerde dat eiseres in verzuim was met haar betalingsverplichtingen. Het Gerecht oordeelde dat de overeenkomst zowel elementen van een koopovereenkomst als een huurovereenkomst bevatte. Het Gerecht concludeerde dat gedaagde gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden vanwege de wanprestatie van eiseres, die een aanzienlijke betalingsachterstand had laten ontstaan. De ontbinding van de overeenkomst bevrijdde gedaagde van zijn verplichtingen om het gehuurde ter beschikking te stellen aan eiseres. Eiseres werd veroordeeld tot teruggave van goederen die zich nog in het restaurant bevonden en werd in de proceskosten veroordeeld. In reconventie werd de ontbinding van de overeenkomst bevestigd en werd eiseres aansprakelijk gesteld voor de door gedaagde geleden schade, met een veroordeling tot betaling van een bedrag aan gedaagde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES]
wonende in Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. S.A. Hortencia en mr. A.J.C. Anthonio,
tegen
[GEDAAGDE]
wonende in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. Q.D.A. Carrega.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 september 2017 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De verdere beoordeling

In conventie

2.1. [
Eiseres] legt aan haar vordering het volgende betoog ten grondslag. [gedaagde] heeft wanprestatie gepleegd door haar vanaf 19 oktober 2016 de toegang tot het restaurant te ontzeggen. De tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert voor wat betreft de terbeschikkingstelling van het pand tegen betaling van (aanvankelijk) NAf 1.000 per maand als huurovereenkomst. Op grond van artikel 7:203 BW was [gedaagde] verplicht om het gehuurde ter beschikking van [eiseres] te stellen en te laten. [Gedaagde] heeft in strijd met die verplichting gehandeld. [eiseres] heeft daardoor schade geleden die [gedaagde] dient te vergoeden.
2.2.
Als verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] vanaf oktober 2014 in verzuim is met haar betalingsverplichtingen. Daarbij geldt dat er geen sprake is van huur. Partijen hebben slechts één overeenkomst gesloten, namelijk een overeenkomst tot exploitatie van het restaurant. [Eiseres] heeft een achterstand laten ontstaan en laten voortbestaan in haar betalingsverplichtingen, en zij kan zich niet op het standpunt stellen dat zij met betrekking tot de huur van het pand niet in verzuim is omdat zij steeds een gedeelte van het door haar verschuldigde bedrag is blijven betalen dat overeenkwam met de ‘huursom’. De betalingsachterstand was substantieel en dus voldoende om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. Vanwege de ontbinding van de overeenkomst was [gedaagde] gerechtigd [eiseres] de toegang tot het restaurant te ontzeggen. Subsidiair geldt dat [gedaagde] zijn verplichting om het gebouw aan [eiseres] ter beschikking te stellen rechtsgeldig heeft opgeschort vanwege de wanprestatie van [eiseres]. Ten slotte betwist [gedaagde] de hoogte van de schade.
2.3.
Naar het oordeel van het Gerecht voldoet de tussen [gedaagde] en [eiseres] gesloten overeenkomst aan de omschrijving van zowel een koopovereenkomst (artikel 7:1 BW) als een huurovereenkomst (artikel 7:201 BW). Volgens de overeenkomst koopt [eiseres] van [gedaagde] de activiteiten van de onderneming en betaalt zij voor de inventaris, de machines en de eventuele goodwill een prijs van NAf. 120.000. Daarnaast betaalt [eiseres] voor de “hür di e lokalidat” een bedrag van NAf 1000 per maand. Voor zover [gedaagde] heeft willen bestrijden dat de overeenkomst mede de elementen van huur in zich heeft, geldt dat dit betoog, gelet op de inhoud en de gekozen bewoordingen van de overeenkomst, onvoldoende is onderbouwd.
2.4.
Dit betekent dat op de overeenkomst zowel de regels van de koopovereenkomst als die van de huurovereenkomst van toepassing zijn, tenzij deze bepalingen niet goed verenigbaar zijn of de strekking in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet (artikel 6:215 BW). Het Gerecht zal dit bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt nemen.
2.5.
Niet ter discussie staat dat sprake was van een betalingsachterstand van [eiseres] op het moment dat zij laatstelijk door [gedaagde] in gebreke werd gesteld en werd gesommeerd tot betaling over te gaan. Ook staat niet ter discussie dat zij haar betalingsachterstand niet binnen de door [gedaagde] gestelde termijn had ingelopen. Aldus is [eiseres] in verzuim komen te verkeren (artikel 6:82 BW). Daarvoor is niet van belang dat, zoals [eiseres] meent, de huurbetalingen wel steeds volledig en tijdig zijn voldaan. Zij was onder de overeenkomst verplicht een maandelijks bedrag aan koopsom en huursom te voldoen, en met die verplichting is zij in gebreke gebleven.
2.6.
Hieruit volgt dat [gedaagde] in beginsel bevoegd was de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Op grond van artikel 6:265 BW geeft immers iedere tekortkoming van een partij, mits deze in verzuim is, haar wederpartij het recht de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dat op de onderhavige overeenkomst mede de bepalingen van het huurrecht van toepassing zijn, maakt dit niet anders. Ook een huurovereenkomst kan immers buitengerechtelijk worden ontbonden (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0592).
2.7. [
Eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat de ernst van haar tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. Het Gerecht verwerpt dat standpunt. Uitgangspunt is dat iedere tekortkoming de bevoegdheid tot ontbinding geeft. Volgens [eiseres] zelf had zij op het moment van de ontbinding een betalingsachterstand van NAf 7.326,46 (conclusie van dupliek in reconventie onder 7). Van dat bedrag kan op zichzelf al niet worden gezegd dat dit verwaarloosbaar is. Daarbij komt dat [eiseres] in haar berekening kennelijk geen rekening heeft gehouden met haar verplichtingen ter zake de kosten voor vergunningen en water en elektra, terwijl die kosten volgens de overeenkomst (artikelen 5 en 6) voor haar rekening kwamen. Aangenomen moet dus worden dat de achterstand hoger is dan het door [eiseres] berekende bedrag. Ten slotte is van belang dat [eiseres] al vanaf medio 2014 een achterstand had laten ontstaan en [gedaagde] sindsdien doende was [eiseres] tot betaling aan te sporen. Ook dat draagt bij aan de betekenis van de tekortkoming van [eiseres]. Geen sprake is dus van de situatie waarin de tekortkoming zo gering is dat deze ontbinding niet rechtvaardigt.
2.8.
De slotsom van het voorgaande is dat de overeenkomst rechtsgeldig door [gedaagde] is ontbonden.
2.9.
De ontbinding van de overeenkomst bevrijdt de partijen van de door die ontbinding getroffen verbintenissen (artikel 6:271 BW). Dat betekent dat [gedaagde] vanaf de datum van ontbinding (21 september 2015) niet langer gehouden was het gehuurde aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Door haar de toegang tot het restaurant te ontzeggen heeft hij dus niet gehandeld in strijd met zijn contractuele verplichtingen. Nu de vorderingen onder 1 tot en met 4 zijn gebaseerd op het standpunt dat [gedaagde] op hier bedoelde punt wanprestatie heeft gepleegd, komen deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
2.10.
Onder 5 vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot teruggave van aan haar toebehorende zaken die zich nog in het restaurant bevinden. Deze vordering heeft [gedaagde] niet betwist. Het Gerecht zal deze vordering daarom toewijzen.
2.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie
2.12. [
gedaagde] vordert een verklaring voor recht dat, onder andere, de overeenkomst per 21 september 2015 is ontbonden. Uit de beoordeling in conventie volgt dat die vordering toewijsbaar is.
2.13.
Aan de ontbinding ligt wanprestatie van [eiseres] ten grondslag. Die wanprestatie maakt haar jegens [gedaagde] schadeplichtig (artikel 6:74 BW). [eiseres] is ook schadeplichtig voor wat betreft de door [gedaagde] geleden schade die het gevolg is van de omstandigheid dat hij aanleiding heeft gezien de overeenkomst te ontbinden (artikel 6:277 BW). [gedaagde] vordert in dit verband verwijzing naar de schadestaatprocedure. Voor toewijzing van die vordering is de mogelijkheid van schade voldoende. [gedaagde] heeft gesteld dat hij schade lijdt. Naar het oordeel van het gerecht is aannemelijk dat [gedaagde] enige schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie van [eiseres]. De vordering is in zoverre toewijsbaar. In de eventuele schadestaatprocedure kan [eiseres] desgewenst haar tegenvordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking inbrengen. Noch de schadevordering van [gedaagde], noch die van [eiseres] zijn in deze procedure becijferd, zodat de (per saldo resterende) schade niet nu al kan worden begroot.
2.14. [
gedaagde] vordert voorts veroordeling van [eiseres] tot betaling van NAf 17.158,88. Volgens [gedaagde] is dit de achterstand die [eiseres] tot de datum van ontbinding heeft laten ontstaan. Met betrekking tot deze vordering overweegt het gerecht als volgt.
2.15.
Zoals hierboven al overwogen, bevrijdt de ontbinding van de overeenkomt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover die verbintenissen al zijn nagekomen, ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking van de geleverde prestaties (artikel 6:271 BW). Kunnen de geleverde prestaties niet ongedaan gemaakt worden, dan treedt voor die ongedaanmakingsverbintenis een waardevergoeding in de plaats (artikel 6:272 BW).
2.16.
Tegen deze achtergrond is van belang dat het maandelijks door [eiseres] verschuldigde bedrag betrekking heeft op van elkaar te onderscheiden prestaties. Uit de door partijen gesloten overeenkomst blijkt immers dat [eiseres] elke maand een bedrag verschuldigd was ter zake de koop van inventaris, machines en goodwill, voorts een bedrag ter zake de “hür di e lokalidat” en ten slotte vergoedingen voor water, elektra en vergunningen. De tot aan de ontbinding van de overeenkomst door [gedaagde] ter beschikking gestelde bedrijfsruimte alsmede het gebruik van water, elektra en vergunningen kunnen naar hun aard niet ongedaan gemaakt worden. [eiseres] is daarvoor dus een waardevergoeding verschuldigd, die geacht kan worden overeen te komen met het bedrag dat [eiseres] op grond van de overeenkomst daarvoor was verschuldigd. [eiseres] heeft concreet en onderbouwd met stukken dat zij in elk geval de huursom steeds heeft betaald. [gedaagde] heeft deze stelling niet betwist. Voor wat betreft de inventaris en de machines geldt dat [gedaagde] daarover weer de beschikking heeft gekregen als gevolg van de ontbinding. Voor zover het bedrag van de gestelde betalingsachterstand op de voor die goederen verschuldigde koopsom betrekking heeft, kan hij dus geen aanspraak maken op enigerlei betaling door [eiseres]. Met het ‘teruggeven’ van de gekochte goederen vervalt immers ook de verplichting van [eiseres] om de koopsom te betalen.
2.17.
Nu [eiseres] op dit punt concreet verweer heeft gevoerd, had van [gedaagde] verwacht mogen worden concreet in te gaan op de samenstelling van het gevorderde bedrag. Gelet op het voorgaande geldt immers dat [gedaagde] als gevolg van de ontbinding in elk geval niet op het volledige bedrag aanspraak kan maken. [gedaagde] heeft zijn stellingen in dit verband echter niet onderbouwd en gespecificeerd. Zijn vordering komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
2.18. [
Gedaagde] vordert een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft gesteld dat zijn advocaat op verschillende momenten heeft geprobeerd om tot incasso buiten rechte te komen. Die stelling, die [eiseres] niet heeft betwist, wordt ondersteund door de overgelegde correspondentie. Aldus is genoegzaam gebleken van buitengerechtelijke inspanningen. Het gerecht zal het door [eiseres] te vergoeden bedrag begroten op 1,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief (tarief 5). De wettelijke rente hierover is toewijsbaar vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, nu een eerdere datum niet kan worden afgeleid uit de stellingen van [gedaagde].
2.19.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

3.De beslissing

Het Gerecht:

In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave aan [eiseres] van de goederen die ten tijde van de afsluiting van het gehuurde nog in het gehuurde aanwezig waren: twee kookboeken, een houten driewielerfiets, een Android muziekcomputer, een stereo set met twee speakers, een wc-pomp, twee ijskoelers en een zonnescherm;
3.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde], begroot op NAf 3.000 aan salaris;
In reconventie
3.4.
verklaart voor recht dat de overeenkomst is ontbonden per 21 september 2015;
3.5.
verklaart voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.6.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van NAf 1.875, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 juli 2016 tot aan de dag van voldoening;
3.7.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde], tot op heden begroot op NAf 1.250 aan salaris;
3.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.