ECLI:NL:OGEAC:2018:322

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
21 juni 2019
Zaaknummer
500.00480/17
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens medeplegen van moord en doodslag met vuurwapens

Op 2 november 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van moord en doodslag. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in Curaçao, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. E.F. Sulvaran en mr. P.C. Janssen. De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, eiste een levenslange gevangenisstraf en toewijzing van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk doden van slachtoffers op 24 juli 2016 en het voorhanden hebben van vuurwapens.

Tijdens de rechtszittingen werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Gerecht bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een vermeend vormverzuim, maar het Gerecht oordeelde dat de verdediging onvoldoende onderbouwd was. Het Gerecht kwam tot de conclusie dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten.

De vrijspraak werd onderbouwd door de onbetrouwbaarheid van anonieme getuigenverklaringen en het gebrek aan directe getuigen. De verklaringen van getuigen die niet uit eigen wetenschap spraken, werden als onvoldoende beschouwd om de betrokkenheid van de verdachte bij de moorden te bevestigen. De benadeelde partijen, die zich hadden gevoegd in het strafproces, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, nu de verdachte was vrijgesproken. Het Gerecht besloot ook het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

Parketnummer: 500.00480/17

Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Curaçao.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek heeft ter openbare terechtzitting plaatsgevonden. De verdachte is telkens verschenen, op 3 januari 2018 en 9 februari 2018 bijgestaan door mr. P.C. Janssen en op de overige terechtzittingen door zijn raadsman mr. E.F. Sulvaran, advocaat in Curaçao.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf.
Zijn vordering behelst voorts de toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen.
De raadsman heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Curaçao, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk( en met voorbedachten rade) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meer vuurwapens (van/op zeer korte afstand) een aanzienlijke hoeveelheid, in elk geval een of meer, kogels afgevuurd op/in /door en/of in de richting van het hoofd en/of de nek, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1], waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 1] door een of meer van die kogel(s) in het lichaam werd(en) getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [benadeelde 1] zijn overleden;
(artikel 2:262/259 j° 1:123 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Curaçao, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s), in de zin van de Vuurwapenverordening 1930,
en/of munitie, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930, voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Hij heeft daartoe – kort gezegd - aangevoerd dat er een parallelonderzoek heeft plaatsgevonden door een andere officier van justitie dan de zaaksofficier, terwijl de verdediging daarvan niet op de hoogte was. Voor zover de verdediging van oordeel is dat er daardoor sprake is van een vormverzuim, overweegt het Gerecht als volgt.
Een inhoudelijke beoordeling van een dergelijk verweer zal slechts kunnen plaatsvinden als de verdediging duidelijk en gemotiveerd aangeeft waarom het gestelde verzuim, mede in het licht van de in artikel 413 lid 7 Sv genoemde factoren, te weten het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond, moet leiden tot het door de verdediging beoogde rechtsgevolg. Aan dit vereiste is niet voldaan. De stellingen van de verdediging zijn beslist onvoldoende onderbouwd inzake de vraag waarom het gestelde verzuim, gelegd langs de lat van de in voormeld artikellid genoemde overige factoren, moet leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Het verweer faalt al om die reden.
Vrijspraak
Het Gerecht heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht overweegt hieromtrent het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 385 en het derde lid van artikel 387 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de verklaring van een getuige wiens identiteit niet blijkt niet meewerken tot het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, tenzij deze getuige met toepassing van het vierde lid van artikel 261 Sv is gehoord. Dit geldt ook voor de anonieme verklaring neergelegd in het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] (p. 36-38 van het dossier). [1] Het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat het in deze niet gaat om een anonieme verklaring, wordt niet gevolgd, nu de door de officier van justitie in dat verband aangehaalde jurisprudentie ziet op andere gevallen.
Ten aanzien van de zich in het dossier bevindende verklaringen van anonieme getuigen is alleen de getuige H41 (hierna: H41) met toepassing van het vierde lid van artikel 261 Sv gehoord. De overige zich in het dossier bevindende anonieme verklaringen kunnen derhalve niet meewerken aan het bewijs.
Ten aanzien van de verklaringen van H41 geldt dat volgens het vierde lid van artikel 385 Sv deze alleen dan als bewijsmateriaal worden gebezigd, indien belangrijke steun aan ander gebezigd bewijsmateriaal kan worden ontleend.
Het Gerecht onderkent dat, nu de verdediging onbekend is met de identiteit van de getuige H41, het voor haar onmogelijk is om te achterhalen of deze persoon wellicht redenen heeft om in strijd met de waarheid belastend te verklaren. Bij de waardering van de bewijskracht van de verklaring van H41, op zichzelf beschouwd, is naar het oordeel van het Gerecht voorts van belang dat H41 niet verklaart uit eigen wetenschap: H41 was geen directe getuige van de feiten en omstandigheden waarover hij/zij verklaart. Voor wat betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de liquidaties te Campo (hierna: de liquidaties) heeft de getuige H41 verklaard dit te hebben gehoord van medeverdachte [medeverdachte], bijgenaamd [medeverdachte] (hierna [medeverdachte]).
De hiervoor door het Gerecht geconstateerde zwakke punten met betrekking tot de bewijskracht van de verklaring van H41 zouden gecompenseerd kunnen worden doordat de verklaring, zoals ook wettelijk is vereist, belangrijke steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van het Gerecht is dit niet het geval.
De verklaring van H41 ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte wordt slechts ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]). Echter ook [getuige 1] verklaart niet uit eigen wetenschap. Evenals H41 was [getuige 1] geen directe getuige van de feiten en omstandigheden waarover hij verklaart en heeft ook hij voor wat betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de liquidaties verklaard dit te hebben gehoord van [medeverdachte].
Het Gerecht trekt hiernaast de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaringen van [getuige 1] in twijfel. Het Gerecht neemt hierbij in aanmerking dat [medeverdachte] zelf ontkent dat hij met [getuige 1] over deze zaak heeft gesproken. Voorts zou [medeverdachte] volgens H41 hebben gezegd dat de liquidaties zijn uitgevoerd door vier personen, terwijl [medeverdachte] tegen [getuige 1] gezegd zou hebben dat er drie personen bij betrokken waren waarvan er twee, waaronder de verdachte, uit de auto zouden zijn gestapt. Hiernaast zou [medeverdachte] tegen H41 hebben gezegd dat hij NAf 12.500, - voor zijn betrokkenheid bij de liquidaties hebben gekregen terwijl hij tegen [getuige 1] gezegd zou hebben dat hij hiervoor NAf 15.000, - heeft ontvangen.
Naar het oordeel van het Gerecht kan uit de vele verklaringen die zijn afgelegd over de conflicten die het slachtoffer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) had met diverse mensen en groepen, niet worden gedestilleerd welk conflict de aanleiding is geweest voor de moord op [slachtoffer 2] en zijn twee vrienden. Anders dan het Openbaar Ministerie, ziet het Gerecht op het gebied van de mogelijke aanleiding tot de moorden dan ook geen positieve ondersteuning voor de stelling dat de verdachte betrokken zouden zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 2].
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 2.390,-.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting van 12 oktober 2018 heeft zij de vordering verminderd tot het bedrag van NAf 2.390,50.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering. Desgewenst kunnen zij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.T. Paulides en op 2 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.

Voetnoten

1.HR 2 november 2010 ECLI:NL:HR:2010:BM9774.