ECLI:NL:OGEAC:2018:308

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
CUR201701851; CUR2017I00017; CUR201300074
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en geschillen over eigendom en gebruik van grond in Curaçao

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, draait het om een huurovereenkomst die in 1983 tot stand kwam tussen vruchtgebruikers van een plantage en een huurder. De zaak betreft de beëindiging van deze huurovereenkomst na het overlijden van de vruchtgebruikers in 2003. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben de eigendom van de plantage verkregen en vorderen ontruiming van de door de gedaagden gebruikte gronden. De gedaagden, waaronder Seascape N.V. en Scuberdiwan N.V., voeren verweer en stellen dat de huurovereenkomst nog steeds van kracht is. De rechtbank oordeelt dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat de gedaagden onrechtmatig gebruik maken van de grond. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers toe, met uitzondering van de vordering tot ontruiming van de grond die eigendom is van het Land Curaçao. De rechtbank oordeelt ook over de vorderingen in reconventie en de vrijwaringszaak, waarbij de gedaagden zich beroepen op eerdere afspraken en overeenkomsten. Uiteindelijk wordt de vordering tot ontruiming toegewezen, met een dwangsom voor de gedaagden, en worden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak met zaaknummer CUR201701851 (
hoofdzaak):
[EISER 1],
[EISERES 2],
wonende in Curaçao,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
tegen
[GEDAAGDE],
de naamloze vennootschap
SEASCAPE N.V.,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
de naamloze vennootschap
SCUBERDIWAN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
in welk geding is tussengekomen:
de stichting particulier fonds
SPF SAN MIGUEL,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in de tussenkomst,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
in de zaak met zaaknummer CUR2017I00017 (
vrijwaringszaak):
de naamloze vennootschap
SCUBERDIWAN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
tegen
[GEDAAGDE],
de naamloze vennootschap
SEASCAPE N.V.,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao,
verweerders,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof,
in de zaak met zaaknummer CUR201300074 (
gevoegde zaak):
de naamloze vennootschap
SCUBERDIWAN N.V.,
gevestigd in Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie;
gemachtigde: mr. E. Bokkes,
tegen
[EISER 1],
[EISERES 2],
de stichting particulier fonds
SPF SAN MIGUEL,
wonende respectievelijk gevestigd in Curaçao,
verweerders in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson,
in welke zaak als belanghebbende is opgeroepen
de openbare rechtspersoon
LAND CURAÇAO,
gevestigd in Curaçao,
belanghebbende,
gemachtigde: mr. H.H. van Rossum.
Partijen zullen hierna als volgt worden genoemd:
- [ eiser 1] c.s. dan wel afzonderlijk [eiser 1] en [eiseres 2];
- [ gedaagde];
- Seascape;
- Scuberdiwan;
- SPF;
- het Land.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop in blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 augustus 2018 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van dupliek in de vrijwaringszaak.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De feiten

2.1.
In 1957 is de Stichting voor verzorging van lichaamsgebrekkige kinderen Monseigneur P.I. Verriet (hierna: de stichting) eigenaar geworden van de gronden behorende tot de plantage Raphael of Rafael (hierna: de plantage).
2.2.
Bij gelegenheid van deze eigendomsverwerving hebben [vruchtgebruiker 1] en M.C.L. [vruchtgebruiker 2] een levenslang recht van vruchtgebruik van de plantage verkregen.
2.3.
In 1983 is tussen de vruchtgebruikers en [huurder] een huurovereenkomst tot stand gekomen ten aanzien van de huur van een stuk grond op de plantage ten behoeve van het daarop hebben van een woning. [huurder] heeft op deze grond een woning doen bouwen.
2.4. [
huurder] was bij leven gehuwd met [gedaagde]. Ook was hij bestuurder van Seascape.
2.5.
In 1989 heeft heeft [huurder] toestemming van de vruchtgebruikers gekregen om een terrein grenzend aan het open water van de Piscadera Baai in gebruik te nemen. Een handgeschreven stuk, ondertekend door de vruchtgebruiker [vruchtgebruiker 1] en [huurder], van 9 augustus 1989 luidt als volgt, weergegeven voor zover van belang:
Overeengekomen met Hr. A.M. [vruchtgebruiker 1]
Maandelijks f 200 (extra)
te betalen voor terrein
waterkant
Betaald aan A.M. [vruchtgebruiker 1]
Huur terrein zeekant
waarop werkplaats
G. K. [huurder]
f 200,-
2.6.
Op het hier bedoelde terrein is vervolgens de “Marina di Ben” gerealiseerd (vernoemd naar de roepnaam van [huurder]: Ben). In dat kader zijn aanlegsteigers gebouwd. Sindsdien heeft Seascape aldaar de marina geëxploiteerd.
2.7.
In 1995 hebben [eiser 1] c.s. de eigendom verkregen van de plantage.
2.8.
In 2003 is de laatst levende van de vruchtgebruikers overleden.
2.9.
Tot en met oktober 2003 heeft [huurder] de met de vruchtgebruikers afgesproken huursom betaald voor zowel de huur van de grond met de woning als de huur van de marina.
2.10.
Bij brief van 23 november 2003 hebben [eiser 1] c.s. aan [huurder] laten weten dat het vruchtgebruik als gevolg van het overlijden van de vruchtgebruikers is geëindigd en dat daarmee ook de huur is geëindigd.
2.11.
In september 2008 is een overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan Seascape de onderneming met betrekking tot de exploitatie van de marina aan Scuberdiwan heeft verkocht. De overeenkomst vermeldt dat tot het verkochte onder andere behoort “het recht op eigendom van die delen van het land die door demping en opvulling van het water werden verkregen.” De overeenkomst bevat ook een exoneratiebeding op grond waarvan iedere aansprakelijkheid van [huurder] en Seascape is uitgesloten.
2.12.
In 2011 heeft [eiser 1] zijn aandeel in de eigendom van de plantage overgedragen aan SPF. SPF is eigenaar geworden op 13 mei 2011.
2.13.
Op 6 maart 2014 is tussen Seascape, [huurder] en Scuberdiwan een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, waarin partijen onder andere hebben verklaard, behoudens correcte nakoming van de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken betalingsregeling, niets meer van elkaar te vorderen hebben “uit welke hoofde dan ook.”

3.Het geschil

In de hoofdzaak in conventie

3.1. [
eiser 1] c.s. en SPF vorderen, na wijziging van eis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, het volgende:
veroordeling van gedaagden tot ontruiming van de door hen gebruikte gronden op de plantage en tot het ter beschikking stellen aan [eiser 1] c.s. en SPF van die gronden in dezelfde staat als die waarin zij in het verleden aan de vruchtgebruikers ter beschikking zijn gesteld, onder verbeurte van een dwangsom;
voorwaardelijk, namelijk voor het geval zal blijken dat sprake is geweest van demping van een deel van de Piscadera Baai: veroordeling van gedaagden de opvulling van de zeebodem ongedaan te maken en de verwijderde grond af te voeren van de plantage, onder verbeurte van een dwangsom;
veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 2] en SPF van NAf 20.800, te vermeerderen met NAf 200 voor iedere maand dat het gehuurde niet is ontruimd na juni 2012, vermeerderd met de wettelijke rente en met 15% incassokosten;
veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2. [
gedaagde] en Seascape voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
3.3.
Scuberdiwan voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
In de hoofdzaak in reconventie
3.4. [
gedaagde] en Seascape vorderen in de hoofdzaak, samengevat, een verklaring voor recht (1) dat [huurder] sinds november 1983 huurder is van het perceel waarop hij zijn woning heeft opgetrokken, (2) dat [gedaagde] niet gehouden is aan [eiser 1] c.s. de huurprijs te voldoen en (3) dat bij het einde van de huurovereenkomst de aan [gedaagde] verschuldigde vergoeding voor de stichtingskosten van de woning zal worden gefixeerd op de huur vanaf oktober 2003, met veroordeling van [eiser 1] c.s. in de proceskosten.
3.5. [
eiser 1] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
In de vrijwaringszaak
3.6.
In de vrijwaringszaak vordert Scuberdiwan dat [gedaagde] en Seascape worden veroordeeld om al datgene te betalen waartoe Scuberdiwan in de hoofdzaak veroordeeld mocht worden, alsmede dat [gedaagde] en Seascape worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding in geval van gedwongen bedrijfsbeëindiging, met veroordeling van [gedaagde] en Seascape in de proceskosten.
3.7. [
gedaagde] en Seascape voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Scuberdiwan in de proceskosten.
In de gevoegde zaak in conventie
3.8.
In de gevoegde zaak vordert Scuberdiwan bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, bepaling van de grenslijn tussen de plantage Raphael en de drooggelegde grond van de Piscadera Baai ter plaatse van de “Marina di Ben”, met veroordeling van [eiser 1] c.s. en SPF in de proceskosten.
3.9. [
eiser 1] c.s. en SPF voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Scuberdiwan in de proceskosten.
In de gevoegde zaak in reconventie
3.10. [
eiser 1] c.s. en SPF vorderen in de gevoegde zaak het volgende:
in, voorwaardelijke reconventie, voor zover het gerecht zal bevinden dat in casu sprake is geweest van opvulling van de bodem van de Piscaderabaai bij de grenslijn tussen de gronden van Plantage Rafael en het water van de Piscaderabaai:
(i) bij vonnis, dat, zoveel als mogelijk is, uitvoerbaar bij voorraad zal zijn verklaard, voor recht te verklaren dat de opgevulde grond door natrekking bestanddeel van de gronden van Plantage Rafael en het eigendom van de eigenaren van de gronden van Plantage Rafael, te weten [eiser 1]-[eiseres 2] en SPF Rafael, is geworden, althans;
(ii) Scuberdiwan te veroordelen om op eerste vordering van [eiser 1]-[eiseres 2] en/of SPF San Miguel en/of hun rechtsopvolgers in de eigendom van de gronden van Plantage Rafael, onder verbeurte van een dwangsom van NAF 500.000 ten gunste van [eiser 1]-[eiseres 2] en/of SPF San Miguel en/of hun rechtsopvolgers in de eigendom van de gronden van Plantage Rafael, medewerking te verlenen bij de vestiging van een of meer erfdienstbaarheden ten laste van de hiervoor bedoelde opgevulde grond, op grond waarvan de eigenaren van Plantage Rafael het recht zullen hebben om steeds, over de gehele lengte van de oeverlijn van die opgevulde grond, over het water van de Piscaderabaai heen varende, te komen naar en te gaan van hun plantagegronden en om in en bij dat water hun van oudsher daar gebruikte boothuizen, pieren, steigers en dergelijke te plaatsen en te hebben.
(iii) met veroordeling van Scuberdiwan in de aan de zijde van gedaagden, althans van [eiser 1]-[eiseres 2] en SPF San Miguel, gevallen proceskosten.
3.11.
Scuberdiwan voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser 1] c.s. en SPF in de proceskosten.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak in conventie

4.1.
Bij conclusie van antwoord hebben [gedaagde] en Seascape “ten exceptieve” aangevoerd dat de in dit geding betrokken [huurder] niet dezelfde is als de [huurder] die als bestuurder van Seascape wordt genoemd op een door [eiser 1] c.s. overgelegd uittreksel. Nu [gedaagde] en Seascape aan dit betoog geen consequenties verbinden, laat het gerecht dit verder onbesproken.
4.2.
Aan de vordering van [eiser 1] c.s. ligt het volgende betoog ten grondslag. De verhuur door de vruchtgebruikers aan [huurder] is niet bevoegdelijk geschied, nu de vruchtgebruikers daarvoor geen toestemming hebben gekregen van de stichting en die bevoegdheid ook niet is verleend bij gelegenheid van de vestiging van het vruchtgebruik (artikel 3:217 lid 2 BW). [eiser 1] c.s. waren daarom niet verplicht de huurovereenkomst gestand te doen na het einde van het vruchtgebruik als gevolg van het overlijden van de vruchtgebruikers (artikel 3:217 lid 3 BW). Daarbij komt dat de huur was aangegaan onder bezwarende voorwaarden voor [eiser 1] c.s. als bedoeld in artikel 3:217 lid 3 BW. [eiser 1] c.s. hebben [huurder] laten weten de huurovereenkomst niet gestand te zullen doen. [gedaagde] verblijft dus zonder recht of titel op het gehuurde en zij dient tot ontruiming over te gaan. Die verplichtingen rusten ook op Seascape en Scuberdiwan die kennelijk op enig moment een gebruiksrecht van [huurder] hebben verkregen. [gedaagde] is voorts verplicht een gebruiksvergoeding te betalen overeenkomend met de huursom die met de vruchtgebruikers was afgesproken. De verplichtingen jegens [eiser 1] moeten worden nagekomen jegens SPF, nu deze voor zover hier van belang de rechtsopvolger is van [eiser 1].
de vordering ter zake de grond waarop de woning is gebouwd
4.3.
De huurovereenkomst met betrekking tot de grond waarop de woning is gebouwd is aangegaan in 1983. De vraag of de vruchtgebruikers tot het aangaan van die huurovereenkomst bevoegd waren, moet worden beantwoord naar het destijds geldende recht. Op grond van artikel 799 oud-BW beantwoordt het gerecht de onderhavige vraag bevestigend. Uit die bepaling volgt dat de vruchtgebruiker tot het verhuren van het goed bevoegd is. In het midden kan dus blijven of de vruchtgebruiker destijds toestemming had gekregen van de eigenaar.
4.4.
Met de dood van de laatst levende vruchtgebruiker is het vruchtgebruik geëindigd. Nu zich dit in 2003 heeft voorgedaan, moeten de gevolgen hiervan voor het voortbestaan van de huurovereenkomst worden beoordeeld naar het thans geldende recht.
4.5.
Op grond van artikel 3:217 lid 3 BW is de eigenaar verplicht om de huurovereenkomst gestand te doen, tenzij de tijdsduur van de huur langer is dan met het plaatselijk gebruik overeenkomt dan wel de verhuur is geschied op ongewone en voor de eigenaar bezwarende voorwaarden.
4.6.
Naar het oordeel van het gerecht doet zich in dit geval geen van deze omstandigheden voor. Het gaat hier om verhuur van grond teneinde de huurder in de gelegenheid te stellen daarop een woning te bouwen. Dit was van meet af aan de bedoeling, zo volgt ook uit het inleidend verzoekschrift (sub 2). Niet ongebruikelijk is dat dergelijke grondhuur voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, zodat niet gesproken kan worden van een huur die voor langere tijd dan gebruikelijk is aangegaan. Verder geldt dat de overeengekomen huur (NAf 200 per maand) weliswaar laag is, maar niet zodanig laag dat gesproken kan worden van ongewone en bezwarende omstandigheden. Bedacht moet worden dat het hier louter de verhuur van grond betreft waarop [huurder] voor eigen rekening een woning heeft gebouwd en voorts dat het een perceel grond betreft dat zich destijds bevond en nog steeds bevindt in een afgelegen gebied waarin tot dusverre geen of nauwelijks ontwikkeling plaatsvindt.
4.7.
Dit betekent dat de vordering niet toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op de ontruiming van de grond waarop de woning is gebouwd. Dat wil niet zeggen dat de huurovereenkomst niet beëindigd kan worden. Voor zover [eiser 1] c.s. en SPF die beëindiging door opzegging zouden willen realiseren, is daarvoor echter toestemming van de huurcommissie nodig (artikel 7:248 jo. 7:231 lid 2 BW).
4.8.
De vordering onder 3 strekt tot betaling van een bedrag overeenkomend met de afgesproken huur vanaf november 2003. Het gerecht leest deze vordering aldus dat nakoming door [gedaagde] van haar verplichtingen onder de huurovereenkomst wordt gevorderd, voor zover komt vast te staan dat de huurovereenkomst nog bestaat, dan wel betaling van een gebruiksvergoeding voor de tijd dat [huurder] en [gedaagde] zonder recht of titel op het gehuurde hebben verbleven, voor zover komt vast te staan dat de huurovereenkomst eerder is geëindigd. Uit het voorgaande volgt dat de eerste situatie zich hier voordoet.
4.9.
Als verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat na het overlijden van de laatst levende vruchtgebruiker overleg heeft plaatsgevonden tussen [huurder] en [eiser 1] c.s., vertegenwoordigd door [vader] sr., en dat dit overleg ertoe heeft geleid dat de huur werd verhoogd, maar dat die niet opeisbaar was op voorwaarde dat [huurder] bij beëindiging van de huurovereenkomst geen aanspraak zou maken op vergoeding voor de door hem gebouwde woning.
4.10.
In reactie op dit betoog hebben [eiser 1] c.s. en SPF aangevoerd dat [vader] sr. niet bevoegd was de eigenaars te vertegenwoordigen. [gedaagde] heeft deze onbevoegdheid niet (gemotiveerd) weersproken, maar betoogd dat [huurder] erop heeft mogen vertrouwen dat [vader] sr. bevoegd was de eigenaars te vertegenwoordigen. Het gerecht verwerpt dit betoog.
4.11.
Voor toerekening van de schijn van volmachtverlening op de voet van artikel 3:61 lid 2 BW kan plaats zijn als [huurder] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [vader] sr. op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [eiser 1] c.s. komen, en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. [gedaagde] heeft gewezen op de omstandigheid dat [vader] sr. de ‘pater familias’ is van de familie [eiser 1], maar dat kan op zichzelf niet worden beschouwd als een omstandigheid waaruit naar verkeersopvattingen vertegenwoordigingsbevoegdheid voortvloeit. Andere omstandigheden ten tijde van het beweerdelijk tot stand komen van de nieuwe afspraken zijn niet gesteld of gebleken. Het enkele feit dat [eiser 1] c.s. tot 2011 geen aanspraak hebben gemaakt op betaling van de huurpenningen en dat [eiser 1] c.s. zich tijdens de comparitie van 12 april 2012 hebben laten vertegenwoordigen door een ander familielid, is onvoldoende voor de conclusie dat [huurder] reeds in 2003 erop heeft mogen vertrouwen dat [vader] sr. bevoegd was om namens de eigenaars afspraken te maken.
4.12.
De door [gedaagde] gestelde afspraak is dus niet komen vast te staan. Zij is daarom onverminderd de huurpenningen verschuldigd. Vast staat dat [huurder] en [gedaagde] met ingang van oktober 2003 de huurpenningen onbetaald hebben gelaten. [gedaagde] heeft zich nog verweerd met een beroep op verjaring. Dit verweer slaagt ter zake een deel van de vordering. Het gerecht licht dit als volgt toe.
4.13. [
eiser 1] c.s. en SPF hebben onbetwist gesteld dat zij [huurder] bij brief van 22 februari 2011 onder andere hebben gesommeerd om tot betaling van de huurpenningen over te gaan. De lopende verjaring van de huurpenningen is hiermee gestuit. Dit betekent dat de huurtermijnen die tot en met 1 februari 2006 opeisbaar zijn geworden zijn verjaard. De vordering is toewijsbaar voor wat betreft de huurtermijnen vanaf 1 maart 2006. Hiermee is tot 1 juli 2012 (zie de conclusie van repliek in conventie (etc.) van 11 juni 2012, sub 11) een bedrag gemoeid van NAf 15.400. Daarbij gaat het gerecht uit, als door [eiser 1] c.s. en SPF voldoende onderbouwd en niet voldoende geconcretiseerd weersproken, van een huursom van NAf 200 per maand. Tot betaling van genoemd bedrag zal [gedaagde] worden veroordeeld. Ook zal [gedaagde], zoals gevorderd, worden veroordeeld tot betaling van NAf 200 voor iedere maand dat zij het gehuurde vanaf 1 juli 2012 in gebruik heeft.
4.14.
De wettelijke rente over het bedrag van NAf 15.400 zal worden toegewezen vanaf 1 juli 2012, gelet op de formulering van de oorspronkelijke vordering in het verzoekschrift en het gegeven dat [eiser 1] c.s. en SPF niet de rente per vervaltermijn hebben gevorderd.
de vordering ter zake de grond waarop de marina is gebouwd
4.15.
De vordering onder 1 tot ontruiming is jegens [gedaagde] en Seascape niet toewijsbaar. Geen van beiden maakt immers gebruik van het gehuurde en zij zijn ook geen van beide bevoegd om van het gehuurde gebruik te maken. Ontruiming is in hun geval dus niet aan de orde. Hierbij is dus niet van belang of [huurder] en/of Seascape in hun verhouding tot de vruchtgebruikers dan wel de eigenaars bevoegd waren om gebruiksrechten aan Scuberdiwan te verlenen.
4.16.
Voor wat betreft de jegens [gedaagde] ingestelde vordering tot betaling van de huurpenningen dan wel de gebruiksvergoeding geldt dat [eiser 1] c.s. en SPF één totaalbedrag hebben gevorderd zonder onderscheid te maken tussen de grond waarop de woning is gebouwd en de grond waarop de marina is gerealiseerd. Hierboven (onder 4.13) is deze vordering deels toewijsbaar geoordeeld. Volledigheidshalve overweegt het gerecht dat de huurovereenkomsten geacht moeten worden te zijn aangegaan door [huurder] en niet door Seascape. De in 2.5 weergegeven tekst uit 1989 wijst daarop en [gedaagde] en Seascape hebben geen enkel feit gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat laatstgenoemde huurder is geworden. Nu gesteld noch gebleken is dat de onderhavige huurovereenkomst is geëindigd, is [huurder] (inmiddels [gedaagde]) de huurpenningen verschuldigd gebleven.
4.17.
Voor wat betreft de tegen Scuberdiwan ingestelde vordering 1 (ontruiming) geldt het volgende.
4.18.
Scuberdiwan heeft bij wijze van verweer aangevoerd dat zij geen grond van [eiser 1] c.s. en SPF onder zich heeft, omdat de grond waarop zij haar bedrijf uitoefent door demping van het desbetreffende deel van de Piscadera Baai tot stand is gebracht en daarmee niet behoort tot de grond die [eiser 1] c.s. en SPF in eigendom hebben. De grond is volgens haar gecreëerd door [huurder] en in 2008 door Seascape in eigendom overgedragen aan Scuberdiwan dan wel door verjaring eigendom geworden van Scuberdiwan.
4.19.
In het navolgende zal het gerecht deze vordering en het verweer van Scuberdiwan beoordelen. Daarbij stelt het gerecht voorop dat bij deze beoordeling tevens zullen worden betrokken de stellingen van partijen in de gevoegde zaak, voor zover die voor de beoordeling van de onderhavige vordering van belang zullen zijn. Dit sluit aan bij het gegeven dat de processtukken van partijen vanaf het pleidooi van 13 december 2016 steeds in beide procedures zijn gehanteerd. Om dezelfde reden zal het gerecht in het navolgende, voor zover van belang, ook de stellingen van het Land als derde partij betrekken.
4.20.
Het gerecht verwerpt het (kennelijk primaire) standpunt van Scuberdiwan dat zij de onderhavige grond in eigendom heeft verkregen als gevolg van overdracht door Seascape. Aan de in artikel 3:89 BW genoemde voorwaarden voor rechtsgeldige levering van een onroerende zaak is immers niet voldaan. Dat Seascape en Scuberdiwan in hun overeenkomst uit 2008 wel van eigendomsoverdracht spreken kan daar niet aan afdoen.
4.21.
Het gerecht verwerpt ook het beroep van Scuberdiwan op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:105 BW. Dat geldt zowel als zou moeten worden aangenomen dat de marina is gebouwd op grond die behoort bij de plantage als wanneer aangenomen moet worden dat de marina is gebouwd op grond die door drooglegging van (dat deel van) de Piscadera Baai is ontstaan, alsook wanneer sprake is van een combinatie van deze gevallen. Het gerecht overweegt het volgende.
4.22.
In het eerste scenario (de marina is gebouwd op grond van de plantage) is in de eerste plaats van belang dat [huurder] de grond vanaf 1989 – toen de huurovereenkomst met betrekking tot de onderhavige grond tot stand kwam (zie 2.5) – als huurder voor de eigenaars is gaan houden. Zolang de grond bij [huurder] in gebruik was, kan hij geen bezitter zijn geworden (artikel 3:111 BW; voor het voorheen geldende recht gold hetzelfde). [huurder] is dus nooit bezitter geworden.
4.23.
Het gerecht verwerpt in de tweede plaats het kennelijke standpunt van Scuberdiwan dat Seascape op enig moment bezitter van de grond is geworden. Seascape kan alleen door inbezitneming het bezit van de grond hebben verkregen. Daarvoor is vereist dat de machtsuitoefening door Seascape zodanig is geweest dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijk bezitter wordt tenietgedaan. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen zijn in dit verband ontoereikend (artikel 3:113 BW). Scuberdiwan heeft geen concrete omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat daadwerkelijk van inbezitneming door Seascape en dus van bezitsverlies door [eiser 1] c.s. (dan wel de stichting) sprake is geweest. Het enkele feit dat de onderneming van de marina vanaf enig moment is uitgeoefend onder de vlag van Seascape is daarvoor onvoldoende. Dat geldt te meer nu [huurder], tevens bestuurder van Seascape, tot oktober 2003 de huur voor de grond van de marina aan de verhuurder is blijven betalen. Die gedraging valt niet te rijmen met een inbezitneming door Seascape. Ook Seascape is dus nooit bezitter geworden.
4.24.
Voor wat betreft de positie van Scuberdiwan geldt, in de derde plaats, het volgende. Van het verschaffen van bezit aan Scuberdiwan door de rechthebbende is geen sprake geweest. Scuberdiwan kan dus alleen het bezit hebben verkregen door inbezitneming. Gesteld dat daarvan vanaf 2008 sprake is geweest, dan heeft zij daarmee onrechtmatig jegens de eigenaars van de plantage gehandeld. Die eigenaars konden daartegen gedurende twintig jaar optreden (artikel 3:306 BW). Pas als die termijn van twintig jaar verstreken is, zou Scuberdiwan de eigendom op grond van verjaring verkrijgen (artikel 3:105 BW). Duidelijk is dat die termijn van twintig jaar sinds 2008 nog niet is verstreken. Scuberdiwan is dus geen eigenaar geworden van de grond, daargelaten of zij in 2008 de grond in bezit heeft genomen. Ook van een andere grondslag om op de grond te mogen verblijven is niet gebleken. Met name is niet gebleken dat [eiser 1] c.s. ermee hebben ingestemd dat Scuberdiwan de positie van huurder van [huurder] zou overnemen.
4.25.
In het tweede scenario (de marina is gebouwd op grond die door demping van dat deel van de Piscadera Baai is gecreëerd) geldt het volgende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het Land de eigenaar is van de grond onder de Piscadera Baai. Het dempen van een deel van die baai door [huurder] in de jaren ‘80 komt er dus op neer dat hij overheidsgrond in gebruik heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof (zie bijvoorbeeld zijn vonnis van 2 februari 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:31) geldt een zodanige ingebruikname in de regel als houderschap voor de overheid, zodat geen sprake is van inbezitneming. Niet gebleken is van omstandigheden die maken dat dit in dit geval anders is. Het enkele gegeven dat (eerst) [huurder] en (later) Scuberdiwan exclusief gebruik hebben gemaakt van de desbetreffende grond is daarvoor in elk geval onvoldoende. Waar geen sprake is van bezit, kan ook geen sprake zijn van verkrijgende verjaring op grond van artikel 3:105 BW.
4.26.
De conclusie moet zijn dat Scuberdiwan geen eigenaar is geworden van enig deel van de grond waarop de marina is gebouwd.
4.27.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is voor zover deze betrekking heeft op grond waarvan [eiser 1] c.s. en SPF eigenaar zijn. Van enige rechtsgrond voor het gebruik van de grond door Scuberdiwan is immers niet gebleken.
4.28.
Voor zover sprake is van grond die eigendom is van het Land ligt dit anders. Het is dan immers niet de eigendom van [eiser 1] c.s. en SPF waarop inbreuk wordt gemaakt, zodat aan [eiser 1] c.s. en SPF geen vordering tot ontruiming van die grond toekomt. Het is aan het Land om een dergelijke vordering in te stellen.
4.29.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van dit vonnis en mede gelet op het zojuist overwogene, is het van belang om in te gaan op de grens tussen het perceel van [eiser 1] c.s. en dat van het Land ter plaatse van de marina. Hieromtrent overweegt het gerecht het volgende.
4.30.
Ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden van [huurder] ter plaatse van de huidige marina werd de grens tussen de plantage en de Piscadera Baai (dus de grens tussen de eigendom van de stichting en de eigendom van de rechtsvoorganger van het Land) bepaald door de oeverlijn (artikel 5:29 BW), dat wil zeggen de normale hoogwaterstand (artikel 5:34 BW). Scuberdiwan meent dat de oorspronkelijke hoogwaterlijn ten noorden van de oude Shellweg ligt (dat wil zeggen ‘boven’ de marina). Consequentie van die stelling zou zijn dat het gehele gebied waar de marina is gevestigd is gelegen op grond die door demping van de baai is ontstaan en dus eigendom is van het Land. [eiser 1] c.s. en SPF menen dat niet of nauwelijks land is gewonnen en dat het huidige land in zijn geheel behoort tot de plantage en dus hun eigendom is.
4.31.
De stelplicht en eventuele bewijslast ten aanzien van de loop van de oorspronkelijke hoogwaterlijn rusten op [eiser 1] c.s. en SPF. Zij verbinden aan hun stellingen immers het rechtsgevolg dat Scuberdiwan gehouden is de marina te ontruimen omdat [eiser 1] c.s. en SPF eigenaar zijn van het gehele terrein.
4.32.
Partijen hebben drie luchtfoto’s van het terrein in het geding gebracht (productie 2 antwoord Scuberdiwan; producties 14 en 18 repliek). Deze worden hieronder weergegeven, waarbij de foto van de meest recente situatie (een slechte kopie van een foto uit Google Maps) omwille van de duidelijkheid is vervangen door een foto uit Google Maps zoals die thans (december 2018) wordt getoond.
jaren ’60 jaren ’80 2018
4.33.
Op basis van deze foto’s en de bevindingen tijdens de descente van 5 september 2017 kunnen met voldoende mate van zekerheid verschillende conclusies worden getrokken.
4.34.
In de eerste plaats tonen de eerste twee foto’s, genomen toen de marina nog niet was gerealiseerd, droog land in de hoek waar zich thans de marina bevindt. Ook toont de foto uit de jaren ’60 een ononderbroken lint mangrove. Beide omstandigheden wijzen er in beginsel op dat de hoogwaterlijn ongeveer ter plaatse van dat mangrovelint liep en dus niet – zoals Scuberdiwan heeft betoogd – helemaal tot aan de weg die boven de huidige marina zichtbaar is. Deze initiële conclusie wordt ondersteund door de overgelegde kaart van 18 januari 2011 met hoogtelijnen in het gebied (productie 7 dupliek). Uit die kaart blijkt dat het terrein direct rechts van de huidige marina en grenzend aan het water hoogtes heeft die variëren van 0,6 m tot 0,9 m. Langs de Shellweg ter hoogte van de huidige marina heeft het terrein hoogtes van 1,2 m en 1,6m. Als onbetwist staat vast dat het water bij hoogwater een hoogte bereikt van 0,6 m. Daaruit volgt dus dat niet kan worden aangenomen dat de hoogwaterlijn liep tot aan (of zelfs voorbij) de Shellweg. Voor zover Scuberdiwan anders heeft betoogd, heeft zij dat verweer, gelet op het voorgaande, onvoldoende onderbouwd. Het gerecht wijst erop dat het hier uitsluitend gaat om de hoogwaterlijn ter plaatse van de marina. Dat laat onverlet dat de hoogwaterlijn elders – bijvoorbeeld naar rechts op de foto’s, waar de Shellweg dichter langs de kust loopt – wel tot (voorbij) die weg kwam.
4.35.
In de tweede plaats blijkt uit de foto’s dat de grond voor de marina aanzienlijk is uitgebreid in de richting van de baai. Waar de mangrove tot en met de hoek met het schiereiland (linksonder op de foto’s) in de jaren ’60 ononderbroken doorloopt, wordt die mangrove op de foto uit de jaren ’80 onderbroken door een (op de foto) wit stuk grond. Deze onderbreking van de mangrove wordt bevestigd op de perspectieffoto uit diezelfde jaren die door [gedaagde] en Seascape is overgelegd (productie 2 antwoord). Het stuk ‘witte’ grond op de luchtfoto uit de jaren ’80 maakt deel uit van een rechthoek die klaarblijkelijk is ontdaan van mondi, ongeveer ter grootte van de huidige marina. [eiser 1] c.s. en SPF hebben onbetwist gesteld dat dit het gevolg is van werkzaamheden van [huurder] ter voorbereiding op de bouw van de marina. Op de foto van de huidige situatie is zichtbaar dat de grond nog aanzienlijk is uitgebreid in de richting van het water. Het gerecht wijst erop dat het mangrovelint in de huidige situatie veel breder is dan in de jaren ’60, maar de grond van de marina strekt zich nog aanzienlijk uit voorbij dat (veel bredere) lint. Het gerecht ziet zich in deze interpretatie gesteund door de foto’s van de omgeving die zijn gemaakt tijdens de descente. Ook de resultaten van de grondboringen die tijdens de descente zijn besproken bieden steun voor deze interpretatie. Uit die grondboringen is immers gebleken dat de grond ter plaatse bestaat uit materialen die daar niet van nature thuishoren en waarvan aannemelijk is dat zij aldaar tijdens het ophogen en aanvullen zijn gestort. Gelet op een en ander hebben [eiser 1] c.s. en SPF hun stelling dat geen grond is gewonnen ten koste van de Piscadera Baai onvoldoende onderbouwd.
4.36.
Op grond van het voorgaande en mede gelet op de onafhankelijke positie van het kadaster, ziet het gerecht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het kadaster gemaakte ‘situatieplot’ van 22 september 2011 (productie 3 antwoord van Scuberdiwan). Het kadaster heeft bij die gelegenheid de hoogwaterlijn gemarkeerd zoals die in meetbrief 1152/1995 was vastgesteld en vervolgens de “huidige waterlijn” (waar de huidige marina grenst aan het water) ingetekend. Het relevante deel van die situatieplot wordt hiernaast afgebeeld. De door het kadaster getekende hoogwaterlijn uit de eerdere meetbrief (de zwarte lijn) komt op het oog overeen met de grens tussen water en land zoals zichtbaar op de foto uit de jaren ’60. De huidige waterlijn (de blauwe lijn) met in het groen de steigers van de marina komt overeen met de grens tussen water en land op de foto uit de huidige situatie.
4.37.
Het gerecht neemt gelet op al het voorgaande als vaststaand aan dat het terrein tussen de zwarte en de blauwe lijn is ontstaan als gevolg van de demping van dat deel van de Piscadera Baai. Dat terrein is eigendom van het Land. Het terrein boven de zwarte lijn behoort tot de plantage en is eigendom van [eiser 1] c.s. en SPF. Het gerecht tekent hierbij aan dat de zwarte lijn door het kadaster met ijzeren pennen in het terrein zichtbaar is gemaakt, zoals bij de descente is gebleken.
4.38.
Onder 2 vorderen [eiser 1] c.s. en SPF voorwaardelijk veroordeling van gedaagden tot verwijdering van de grond die door demping is ontstaan. De vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat een deel van de Piscadera Baai ten behoeve van de marina is gedempt. Uit het voorgaande volgt dat die voorwaarde is vervuld.
4.39.
Aan deze vordering leggen [eiser 1] c.s. en SPF ten grondslag het standpunt dat het onrechtmatig is dat hun perceel door het dempen van het aangrenzende stuk van de Piscadera Baai niet langer grenst aan open water. Bij wijze van schadevergoeding in natura, zo begrijpt het gerecht het betoog van [eiser 1] c.s. en SPF, dienen gedaagden het aangewonnen land te verwijderen.
4.40.
De vordering is naar het oordeel van het gerecht niet toewijsbaar.
4.41.
Uit de stellingen van [gedaagde] en Seascape moet worden afgeleid dat de grondwinning destijds (medio jaren ’80) heeft plaatsgevonden met instemming van de vruchtgebruikers. Met hen had [huurder] destijds van doen, nu zij (bevoegdelijk) optraden als de verhuurders. [gedaagde] en Seascape hebben onbetwist gesteld dat de vruchtgebruikers blij waren met de activiteiten van [huurder] aan de zeekant, omdat dit ten goede kwam aan de veiligheid in het gebied. Verder acht het gerecht van belang dat de door [huurder] gebouwde marina plaatselijk bekend is geworden als de “Marina di Ben” (zie ook het inleidend verzoekschrift sub 2), waaruit moet worden afgeleid dat de aanleg van de marina in bredere kring bekend is geworden, terwijl de vruchtgebruikers daartegen kennelijk niet zijn opgetreden. Dit bevestigt de instemming van de vruchtgebruikers met de aanleg van de marina en het daartoe dempen van een deel van de baai. Die instemming staat eraan in de weg de handelingen van [huurder] achteraf als onrechtmatig te beschouwen. Dat laat onverlet dat het desbetreffende handelen van [huurder] onrechtmatig jegens het Land kan zijn, maar dat is niet relevant in de verhouding met de eigenaars van de plantage.
4.42.
Met betrekking tot Scuberdiwan geldt dat zij niet degene is die de demping van de baai heeft gerealiseerd. Zij is immers pas op het toneel verschenen toen de marina al was gerealiseerd. Het is dus niet Scuberdiwan die de aan de vordering ten grondslag gelegde gedraging heeft verricht, althans dat is gesteld noch gebleken. In zoverre heeft zij dus niet onrechtmatig gehandeld en bestaat geen grond voor toewijzing van schadevergoeding bestaande uit het ongedaan maken van die gedraging.
4.43.
Bij de huidige stand van zaken is dus in beginsel toewijsbaar de vordering tot ontruiming door Scuberdiwan van het gebied ‘boven’ de in 4.37 bedoelde grenslijn (de zwarte lijn op de foto van de situatieplot), terwijl die vordering niet toewijsbaar is met betrekking tot het ‘onder’ die lijn gelegen gebied. Om de in 4.42 genoemde redenen is niet toewijsbaar de vordering om de grond ter beschikking te stellen in dezelfde staat als waarin die destijds aan de vruchtgebruikers ter beschikking is gesteld.
4.44.
Scuberdiwan heeft met een beroep op de eisen van redelijkheid en billijkheid subsidiair betoogd dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen, omdat een belangenafweging daartoe noopt. Zij stelt dat zij haar bedrijf ter plaatse al lange tijd uitoefent, dat tenminste vier personen financieel afhankelijk zijn van het bedrijf, dat zij slechts een relatief klein deel van de plantage in gebruik heeft en dat de plantage ter plaatse van het water wordt afgesloten door de grond die eigendom is van het Land. Het gerecht overweegt in dit verband het volgende.
4.45.
Het betoog van Scuberdiwan komt in feite neer op een toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Als eigenaars zijn [eiser 1] c.s. en SPF immers bevoegd op te treden tegen derden die zonder recht of titel gebruik maken van hun grond. Scuberdiwan meent echter dat [eiser 1] c.s. en SPF niet van die bevoegdheid gebruik mogen maken. Om dat betoog te honoreren moet het gebruiken van die bevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
4.46.
Dat is naar het oordeel van het gerecht niet het geval. Van belang is vooral dat Scuberdiwan niet geacht kan worden te goeder trouw te zijn geweest toen zij de grond in gebruik nam. Zij heeft daartoe een overeenkomst met Seascape gesloten, waarin wordt gesproken van de “eigendom” van de grond, maar zij wist althans behoorde te weten dat Seascape niet in de positie verkeerde om eigendom over te dragen. Ook heeft Scuberdiwan kennelijk geen moeite gedaan om de instemming van de eigenaars met het gebruik van de grond te verkrijgen (bijvoorbeeld op de voet van artikel 6:159 BW). Het jarenlang niet te goeder trouw gebruik maken van de grond van een ander maakt dat het niet snel onaanvaardbaar zal zijn dat de rechthebbende op die grond tegen dat gebruik optreedt. Dat Scuberdiwan hier nadeel van zal ondervinden, ligt in de gegeven omstandigheden in haar risicosfeer. [eiser 1] c.s. en SPF hebben overigens gesteld dat zij met het oog op een mogelijke herontwikkeling van het gebied afscheid willen nemen van de andere gebruikers van de plantage. Niet gezegd kan worden dat dit een te verwaarlozen belang is. Dat dit doel niet volledig gerealiseerd zal worden door middel van de ontruiming van Scuberdiwan (omdat de ontruiming van de woning van [gedaagde] immers afgewezen zal worden), maakt dit niet anders.
4.47.
De slotsom is dat de gevorderde ontruiming door Scuberdiwan zal worden toegewezen. Scuberdiwan zal een termijn van één maand gegeven worden om de ontruiming te realiseren. Aan de veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden gematigd op de bij eindvonnis in het dictum omschreven wijze.
4.48.
In het voorgaande heeft het gerecht steeds gesproken van [eiser 1] c.s. en SPF als eisers. SPF is tussengekomen op de grond dat zij na de aanvang van de procedure de positie van [eiser 1] als mede-eigenaar heeft overgenomen. Gedaagden hebben dit op zichzelf niet betwist. Dat betekent dat grond bestaat om de vorderingen toe te wijzen jegens [eiseres 2] en SPF. De vorderingen van [eiser 1], voor zover niet ingetrokken, zullen worden afgewezen. Van strijd met de eisen van een goede procesorde is, anders dan [gedaagde] en Seascape hebben betoogd, naar het oordeel van het gerecht geen sprake.
4.49.
Onder 3 vorderen [eiser 1] c.s. en SPF tevens veroordeling van [gedaagde] tot betaling van 15% buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat meer werkzaamheden zijn verricht dan waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden.
4.50.
In de zaak tegen [gedaagde] zullen de proceskosten worden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld. In de zaak tegen Scuberdiwan moet zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 750 aan griffierecht en NAf 7.500 aan salaris (6 punten, tarief 5; verzoekschrift, conclusie van repliek, akte uitlating, comparitie, 2 descentes, pleidooi, akte na descente) . De kosten gemoeid met de tussenkomst worden gecompenseerd, nu het niet voor rekening van Scuberdiwan komt dat [eiser 1] de eigendom na het begin van de procedure heeft overdragen aan SPF.
In de hoofdzaak in reconventie
4.51.
De vorderingen strekken grotendeels tot bevestiging van de afspraken die volgens de stellingen van [gedaagde] en Seascape in 2003 zijn gemaakt ten aanzien van de (voortzetting van de) huurovereenkomsten. Uit het overwogene in 4.12 volgt echter dat die afspraak niet is komen vast te staan. Dit betekent dat de vorderingen in zoverre niet toewijsbaar zijn. Wel toewijsbaar is de vordering tot het geven van een verklaring voor recht dat [huurder] sinds 1983 huurder is van het perceel waarop hij zijn woning heeft gebouwd. Het gerecht verwijst in dat verband naar het overwogene in 4.3 en volgende.
4.52.
De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld.
In de vrijwaringszaak
4.53.
De vordering is gebaseerd op het standpunt van Scuberdiwan dat [huurder] en Seascape in 2008 de eigendom van de marina hebben verkocht, terwijl zij daartoe helemaal niet in staat waren omdat zij geen eigenaar waren. Zij hebben daarom wanprestatie gepleegd, aldus Scuberdiwan, en zij zijn aansprakelijk voor de nadelige gevolgen daarvan. Die nadelige gevolgen bestaan uit de verplichting tot ontruiming van de marina en de beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten die van de ontruiming het gevolg zal zijn.
4.54.
Bij wijze van verweer hebben [gedaagde] en Seascape zich onder andere beroepen op de vaststellingsovereenkomst die op 6 maart 2014 tussen Seascape, [huurder] en Scuberdiwan tot stand is gekomen (zie 2.13). Dit verweer slaagt. Het gerecht overweegt het volgende.
4.55.
Een vaststellingsovereenkomst strekt ertoe dat een einde wordt gemaakt aan onzekerheid over wat tussen partijen rechtens geldt. De daarmee vastgestelde rechtsverhouding geldt ook als later mocht blijken dat de verhouding toch anders is. [gedaagde] en Seascape hebben onbetwist gesteld dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten, omdat partijen verschil van mening hadden over wat tussen hen ingevolge de koopovereenkomst uit 2008 gold. Met de vaststellingsovereenkomst hebben partijen beoogd dat meningsverschil op te lossen. Het onderhavige geschil – namelijk de vraag of [gedaagde] en Seascape aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van een verplichte ontruiming door Scuberdiwan van de marina – vloeit op zichzelf ook voort uit de koopovereenkomst die partijen hebben gesloten. In beginsel ligt dus voor de hand dat de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken finale kwijting ook op dit geschil ziet. Dat wordt bevestigd door het moment waarop de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, namelijk toen de onderhavige procedure al geruime tijd gaande was en Scuberdiwan dus wist dat de eigenaren van de grond tot ontruiming wilden overgaan. Partijen hebben met het oog daarop zelfs een voorziening in de vaststellingsovereenkomst getroffen: Suberdiwan zou worden bevrijd van haar betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] en Seascape indien zij op last van de rechter tot ontruiming van de marina zou moeten overgaan.
4.56.
Tegen deze achtergrond is het gerecht van oordeel dat het kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst in de weg staat aan de vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.57.
Scuberdiwan zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 2.500 aan salaris (2 punten, tarief 5; conclusie van antwoord, conclusie van dupliek).
In de gevoegde zaak in conventie
4.58.
Met haar vordering beoogt Scuberdiwan te komen tot vaststelling door het gerecht van de grens tussen de plantage (eigendom van [eiser 1] c.s. en SPF) en het gedempte gedeelte van de Piscadera Baai (waarvan hierboven is geoordeeld dat dit eigendom is van het Land).
4.59.
De onderhavige vordering moet niet worden beoordeeld op basis van artikel 5:32 BW. Dat artikel heeft betrekking heeft op de grens tussen water en land. Sinds de drooglegging van een deel van de Piscadera Baai grenst het perceel van [eiser 1] c.s. en SPF ter plaatse niet langer aan water. De erfgrens loopt nu over land.
4.60.
Op grond van artikel 5:47 BW kan ieder der eigenaars vorderen dat de rechter een dergelijke grens bepaalt indien de loop van de grens tussen twee erven onzeker is. Het betreft hier dus een vordering die een eigenaar kan instellen. Uit de beoordeling van de hoofdzaak volgt echter dat Scuberdiwan geen eigenaar is. Aan haar komt de onderhavige vordering dan ook niet toe. Hierop stuit haar vordering af.
4.61.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Scuberdiwan worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [eiser 1] c.s. en SPF worden deze begroot op
NAf 7.500 voor salaris (6 punt, tarief 5; conclusie van antwoord, conclusie van dupliek, comparitie, antwoordakte, pleidooi, descente, akte na descente). Aan de zijde van het Land worden de kosten begroot op NAf 4.375 voor salaris (3,5 punt, tarief 5; akte uitlating, pleidooi, descente, akte na descente).
In de gevoegde zaak in voorwaardelijke reconventie
4.62.
De vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat sprake is geweest van gewonnen land uit de Piscadera Baai. Uit de beoordeling in de hoofdzaak volgt dat aan die voorwaarde is voldaan.
4.63. [
eiser 1] c.s. en SPF vorderen allereerst een verklaring voor recht dat de hier bedoelde grond door natrekking hun eigendom is geworden. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. De nieuwe grond is gecreëerd op de bodem van de Piscadera Baai, die eigendom is van het Land. De eigendom van de grond omvat zowel de bovengrond als de daaronder zich bevindende aardlagen (artikel 5:20 BW). Het Land is dus eigenaar gebleven van de grond, ook nadat een deel van die grond door ophoging boven water is uitgekomen.
4.64.
Met de vordering onder 2 beogen [eiser 1] c.s. en SPF een recht van erfdienstbaarheid te verkrijgen teneinde over de droog gelegde grond te gaan van en naar de Piscadera Baai. Deze vordering is niet toewijsbaar, nu Scuberdiwan niet de eigenaar is van het (beoogde) dienende erf noch op grond van enige andere titel op het perceel aanwezig is. Een erfdienstbaarheid kan zo nodig verleend worden door het Land.
4.65. [
eiser 1] c.s. en SPF zullen worden veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 3.125 voor salaris aan de zijde van Scuberdiwan (2,5 punten, tarief 5; conclusie van antwoord, comparitie, conclusie van dupliek, pleidooi, descente; zaak vloeit voort uit reconventie).

5.De beslissing

Het Gerecht:

In de hoofdzaak in conventie
5.1.
veroordeelt Scuberdiwan binnen één maand na betekening van dit vonnis over te gaan tot ontruiming van de door haar gebruikte grond behorende bij plantage Raphael, dat wil zeggen de grond boven de door het Kadaster getekende zwarte lijn in de situatieplot van 22 september 2011 (zie 4.36 en 4.37 van dit vonnis), en deze grond ter beschikking te stellen aan [eiseres 2] en SPF en ontruimd te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van NAf 50.000 per dag dat Scuberdiwan hiermee in gebreke blijft tot een maximum van NAf 500.000;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 2] en SPF van NAf 15.400, alsmede tot betaling van NAf 200 voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde vanaf 1 juli 2012 niet heeft ontruimd, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van NAf 15.400 met ingang van 1 juli 2012 tot aan de dag van voldoening;
5.3.
compenseert de proceskosten in het geschil tussen [eiser 1] c.s. en SPF enerzijds en [gedaagde] anderzijds, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt Scuberdiwan in de proceskosten van [eiser 1] c.s., tot op heden begroot op NAf 8.250;
5.5.
compenseert de proceskosten in het geschil tussen SPF en Scuberdiwan, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In de hoofdzaak in reconventie
5.8.
verklaart voor recht dat [huurder] bij leven sinds 1983 huurder was van het perceel waarop hij zijn woning heeft opgetrokken;
5.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In de vrijwaringszaak
5.11.
wijst de vordering af;
5.12.
veroordeelt Scuberdiwan in de proceskosten van [gedaagde] en Seascape, begroot op NAf 2.500;
5.13.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de gevoegde zaak in conventie
5.14.
wijst de vorderingen af;
5.15.
veroordeelt Scuberdiwan in de proceskosten, begroot op NAf 7.500 aan de zijde van [eiser 1] c.s. en SPF en op NAf 4.375 aan de zijde van het Land;
In de gevoegde zaak in reconventie
5.16.
wijst de vorderingen af;
5.17.
veroordeelt [eiser 1] c.s. en SPF in de proceskosten van Suberdiwan, begroot op NAf 3.125.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.