ECLI:NL:OGEAC:2018:303

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
24 december 2018
Zaaknummer
CUR201703034
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke gevolgen na overlijden en vermissing, benoeming bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een complexe erfrechtelijke kwestie. Verzoekster, de dochter van verweerder, heeft verzocht om benoeming tot bewindvoerder over de goederen van haar vermiste vader, verweerder, die sinds de dood van zijn vrouw, {overleden vrouw}, op 4 januari 2015 vermist is. De moeder van {overleden vrouw} heeft verweer gevoerd en verzocht om de onwaardigheid van verweerder als erfgenaam te verklaren, gezien de beschuldigingen dat hij zijn vrouw om het leven heeft gebracht. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er een noodzaak bestaat voor bewindvoering over de goederen van verweerder, aangezien hij zijn woonplaats heeft verlaten zonder orde op het bestuur van zijn goederen te hebben gesteld. De verzoeken van verzoekster zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij zij als bewindvoerder is benoemd. Het verzoek om machtiging tot uitoefening van het recht van erfgenaam is afgewezen, omdat het bestaan van verweerder niet onzeker is op het moment dat het erfdeel opkwam. De verzoeken van {moeder overleden vrouw} zijn afgewezen, omdat er geen onvoorwaardelijke veroordeling is van verweerder voor de dood van {overleden vrouw}. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Beschikking in de zaak van:
{Verzoekster},
wonende in Curaçao,
hierna ook te noemen: verzoekster (dochter van verweerder),
gemachtigde: mr. C.S.F. Marshall,
tegen
{Verweerder},
laatstelijk wonende te {adres}, verder zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Curaçao of elders,
hierna ook te noemen: verweerder (vader van verzoekster),
niet in rechte verschenen.
en de belanghebbenden:
{Moeder overleden vrouw},
wonende in Curaçao,
hierna ook te noemen: {moeder overleden vrouw},
gemachtigde: mr. A.V.G. Rooijer,
Stichting Stichting Afwikkeling Nalatenschappen (SAN),in de hoedanigheid van vereffenaar ter afwikkeling van de nalatenschap van {overleden vrouw},
gevestigd in Curaçao,
hierna ook te noemen: SAN,
gemachtigde: mr. L. Davelaar.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor de volledigheid wordt deels herhaald en deels aangevuld wat al in de tussenbeschikking van 16 augustus 2018 (verder: de tussenbeschikking) is verwoord betreffende het procesverloop.
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 2 augustus 2017 ter griffie ingediend;
- het tweede inleidend verzoekschrift met producties, op 4 december 2017 ter griffie ingediend;
- de beschikking van dit Gerecht van 9 maart 2018, waarin is bepaald dat verweerder voor de behandeling van deze zaak door middel van publicatie dient te worden opgeroepen;
- het exploot van de oproeping van verweerder d.d. 21 maart 2018, met bijlagen;
- de mondelinge behandeling op 28 juni 2018, alwaar verschenen zijn verzoekster in persoon bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en mr. Davelaar, namens SAN. Verweerder is niet verschenen;
- de brief met producties van {moeder overleden vrouw} van 16 juli 2018, ingediend ter griffie op 15 augustus 2018;
- de tussenbeschikking van 16 augustus 2018 (verder: de tussenbeschikking);
- de op voorhand door mr. Marshall namens verzoekster toegezonden producties 6 tot en met 14;
- het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling op 27 september 2018;
- de akte uitlating producties van de zijde van {moeder overleden vrouw}.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Voor de volledigheid worden de feiten zoals verwoord in de tussenbeschikking deels herhaald, deels gecorrigeerd en aangevuld.
2.2.
Verweerder is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met wijlen {overleden vrouw} (verder: {overleden vrouw}). Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Verzoekster is de dochter van verweerder.
2.3. {
Overleden vrouw} is overleden doordat zij op 4 januari 2015 om het leven is gebracht. Sinds diezelfde datum is verweerder vermist. {Moeder overleden vrouw} is de moeder van {overleden vrouw}.
2.4.
Op 7 januari 2015 verschenen berichten in de media, waaronder op de site van Dolfijn FM, over dat de politie op zoek is naar verweerder die er van wordt verdacht zijn vrouw {overleden vrouw} te hebben doodgestoken.
2.5. {
Moeder overleden vrouw} heeft in een andere procedure op 18 mei 2016 een verzoekschrift ingediend tegen verweerder met het verzoek SAN te benoemen als vereffenaar van de nalatenschap van {overleden vrouw}. Daarop heeft het Gerecht op 28 augustus 2017 een vonnis gewezen onder registratienummer AR 78936/2016. In dat vonnis is de SAN benoemd tot vereffenaar ter afwikkeling van de nalatenschap van {overleden vrouw} alsmede tot onzijdig persoon ter vertegenwoordiging van verweerder.
2.6.
De vereffening van de nalatenschap van {overleden vrouw} is tot op heden niet afgerond.
2.7.
Na de dood van {overleden vrouw}en de vermissing van verweerder hebben verzoekster enerzijds en familieleden van {overleden vrouw} anderzijds ruzie met elkaar over onder meer de echtelijke woning van verweerder en {overleden vrouw}.

3.Het geschil

3.1.
Verzoekster verzoekt, na akte eisverandering ter zitting van 27 september 2018 het volgende (samengevat):
-a- dat verzoekster als bewindvoerder wordt benoemd teneinde het bewind over het geheel van de goederen van verweerder te voeren en zijn overige belangen waar te nemen;
-b- dat verzoekster machtiging wordt verleend tot uitoefening van het recht van erfgenaam van het erfdeel of legaat die aan verweerder opkomt.
3.2.
Verzoekster legt aan het verzoek onder -a- ten grondslag dat verweerder zijn woonplaats heeft verlaten zonder dat hij orde op het bestuur van zijn goederen heeft gesteld, zodat het noodzakelijk is om daarin te voorzien (artikel 1:409 BW). Verzoekster legt aan het verzoek onder -b- ten grondslag dat verweerder de enige erfgenaam is van {overleden vrouw} en dat verzoekster op haar beurt de wettelijk erfgenaam van verweerder is, zodat haar een beroep toekomt om het recht van de erfgenaam uit te oefenen (artikel 1:412 BW).
3.3. {
Moeder overleden vrouw} voert verweer tegen het verzochte en concludeert tot afwijzing. {Moeder overleden vrouw}verzoekt, zoals mede blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 27 september 2018 alsmede de door haar ingediende brief van 16 juli 2018:
-c- dat verweerder onwaardig wordt verklaard als erfgenaam van {overleden vrouw};
-d- dat SAN behouden blijft als vereffenaar tot afwikkeling van de nalatenschap van {overleden vrouw}.
3.4. {
Moeder overleden vrouw} heeft aan de tegenverzoeken / het verweer ten grondslag gelegd dat het onrechtvaardig is dat verzoekster profijt wil trekken uit de onrechtmatige daad die haar vader, verweerder, heeft begaan door {overleden vrouw} om het leven te brengen. Om die reden dient verweerder ook onwaardig te worden verklaard om van {overleden vrouw} te erven (artikel 4:3 BW). Voorts is van belang dat SAN, die een onafhankelijke positie heeft, voort kan gaan met haar werkzaamheden.
3.5.
SAN heeft ter zitting laten weten dat haar positie neutraal is. Zij refereert zich aan het oordeel van het Gerecht.

4.De beoordeling

4.1.
Ter inleiding wordt voorop gesteld dat zich hier een in alle opzichten gecompliceerde situatie voordoet doordat verweerder er door de familieleden van {overleden vrouw}van wordt verdacht dat hij (verweerder) haar ({overleden vrouw}) om het leven heeft gebracht, voordat hij verdween/vermist raakte. Ook in de pers en op sociale media zijn er berichten verschenen over dit beweerdelijk misdrijf. De familie van {overleden vrouw}vermoedt dat verweerder nog in leven is en dat hij momenteel in Nederland verblijft, terwijl verzoekster er zeker van is dat verweerder is overleden omdat hij anders zeker contact met haar zou hebben gezocht. Uit de akte uitlating van {moeder overleden vrouw} maakt het Gerecht op dat de familie van {overleden vrouw} onlangs bij het Openbaar Ministerie navraag heeft gedaan over vervolging en opsporing van verweerder. Verzoekster en de familie van {overleden vrouw}zijn aldus in een pijnlijke patstelling verzeild geraakt. Onder meer heeft dit betrekking op de voormalige echtelijke woning van verweerder en wijlen {overleden vrouw} en de nalatenschap van {overleden vrouw}.
4.2.
Juridisch heeft deze patstelling zich vertaald in de hierboven weergegeven verzoeken, die hierna worden besproken.
4.3.
Voor wat betreft het verzoek onder -a- geldt het volgende. In artikel 1:409 lid 1 BW is bepaald:
Indien iemand die zijn woonplaats heeft verlaten niet voldoende orde op het bestuur van zijn goederen heeft gesteld, en er noodzakelijkheid bestaat om daarin geheel of gedeeltelijk te voorzien of de afwezige te doen vertegenwoordigen, benoemt de rechter in eerste aanleg, op verzoek van belanghebbenden (…) een bewindvoerder, ten einde het bewind over het geheel of een gedeelte van de goederen van de afwezige te voeren en diens overige belangen waar te nemen.
Het verzoek onder -a- van verzoekster kan op basis van dit artikel worden toegewezen. Terecht heeft verzoekster er op gewezen dat benoeming van Stichting SAN tot vereffenaar ter afwikkeling van de nalatenschap van {overleden vrouw} onverlet laat dat er noodzakelijkheid als bedoeld in artikel 1:409 lid 1 BW bestaat aangezien door die benoeming nog geen voorziening is getroffen over de goederen van verweerder. De bewindvoering heeft overigens ingevolge artikel 1:410 lid 1 BW tot gevolg dat de bepalingen die zien op het bewind van een voogd over de goederen van een minderjarige van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op het afwezigenbewind. Dit betekent onder andere dat een bewindvoerder handelingen mag verrichten die hij/zij noodzakelijk, wenselijk en nuttig acht in het belang van de vermiste, maar de bewindvoerder heeft dus geen vrije beschikkingsmacht en zal voor bijvoorbeeld machtiging moeten vragen aan de rechter voor het aangaan van overeenkomsten of het doen van giften, zie artikel 1:345 lid 1 onder a en b BW. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat verzoekster geen profijt kan trekken uit het beweerdelijke misdrijf, zoals door {moeder overleden vrouw} is betoogd.
4.4.
Voor wat betreft het verzoek onder -b- geldt het volgende. In artikel 1:412 lid 1 BW is bepaald:
Wanneer aan een persoon wiens bestaan onzeker is een erfdeel of legaat opkomt, waartoe, indien hij niet in leven mocht zijn, anderen zouden gerechtigd zijn, verleent de rechter in eerste aanleg aan die anderen op hun verzoek machtiging tot de uitoefening van het recht van erfgenaam of legataris.
Dit artikel is niet bedoeld voor onderhavige situatie. Tussen partijen is niet in geschil dat àls verweerder is overleden, dit moet zijn gebeurd
nadat{overleden vrouw} is overleden. In die zin was het bestaan van verweerder niet onzeker op het moment dat het erfdeel opkwam. Verweerder heeft in beginsel recht op de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap en hij heeft in beginsel, behoudens onwaardigheid, ook geërfd van {overleden vrouw}. Zijn dochter/verzoekster is, zo begrijpt het Gerecht althans, de enige erfgenaam van verweerder als verweerder daadwerkelijk is overleden of nadat een verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat ingevolge artikel 1:413 BW is uitgesproken. Zij kan pas vanaf genoemde momenten aanspraak maken op die erfenis. Het verzoek onder -b- wordt daarom afgewezen.
4.5.
Over de verzoeken van {moeder overleden vrouw} (-c- en -d-) wordt opgemerkt dat geen griffierecht is voldaan. Het is door het ongebruikelijke procesverloop ook niet duidelijk of {moeder overleden vrouw} daadwerkelijk verzoeken heeft willen indienen, of dat het verzochte moet worden opgevat als een verweer tegen het door verzoekster onder -b- gevorderde. Er van uitgaande dat {moeder overleden vrouw} daadwerkelijk heeft willen verzoeken om voor recht te verklaren dat verweerder onwaardig is om te erven geldt dat dat bij deze stand van zaken niet kan worden toegewezen. Artikel 4:3 lid 1 onder a BW bepaalt dat er sprake moet zijn van een onvoorwaardelijke veroordeling van het ombrengen van de overledene en daarvan is geen sprake nu verweerder vermist is. Dat wil niet zeggen dat dat in de toekomst niet alsnog zou kunnen gebeuren. Volgens {moeder overleden vrouw} is verweerder immers nog in leven en zij heeft bij het Openbaar Ministerie bij brief van 24 oktober 2018 verzocht om informatie betreffende zijn opsporing en vervolging. Over het onder -d- verzochte, namelijk dat SAN behouden blijft als vereffenaar tot afwikkeling van de nalatenschap van {overleden vrouw} behoeft evenmin een afzonderlijke beslissing te worden genomen. SAN is immers benoemd tot vereffenaar en deze beslissing blijft in stand en wordt niet gewijzigd door onderhavige beschikking. In die zin heeft {moeder overleden vrouw} geen belang bij een afzonderlijke beslissing hierover.
4.6.
Bovenstaande heeft niet tot gevolg dat op dit moment kan worden bepaald, hetgeen partijen verdeeld houdt, althans zoals het Gerecht dit heeft begrepen, aan wie de voormalige echtelijke woning nu eigenlijk toekomt. Het Gerecht stelt het zich aldus voor dat SAN voort dient te gaan met de vereffening van de nalatenschap van {overleden vrouw}. Hiertoe zal de reeds ingeslagen weg om de woning te verkopen doorgang vinden, zodat de schulden betaald kunnen worden, in overeenstemming met artikel 4:215 BW. SAN kan als vereffenaar overwegen om een verzoek ingevolge artikel 4:213 BW in te dienen, zodat SAN tevens als vereffenaar van de ontbonden huwelijksgemeenschap kan worden benoemd. Mocht er een positief saldo resteren dan dient dit in afwachting van een definitieve verdeling te worden veilig gesteld, bijvoorbeeld door storting op een derdenrekening van een notaris. De verdeling kan definitief geschieden ofwel na een beschikking waarbij het rechtsvermoeden van overlijden is uitgesproken (zie ook artikel 1: 418 BW) of na het op andere wijze komen vaststaan van het overlijden van verweerder of nadat verweerder onherroepelijk is veroordeeld voor de dood van {overleden vrouw}.
4.7.
De proceskosten worden gecompenseerd.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
5.1.
staat toe dat {verzoekster} kosteloos procedeert;
5.2.
benoemt {verzoekster} tot bewindvoerder teneinde het bewind over het geheel of een gedeelte van de goederen van haar vader, de afwezige {verweerder} te voeren en diens belangen waar te nemen;
5.3.
wijst af het overige door partijen verzochte;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.