Uitspraak
1.1. Het verdere procesverloop
2.De verdere beoordeling
kandat aanleiding vormen om laatstgenoemde een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen (Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156). De redelijkheid en de billijkheid die de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten beheersen dienen bij de beoordeling met betrekking tot de gebruiksvergoeding tot maatstaf op grond van artikel 3:166 lid 3 BW. Het Gerecht neemt de volgende omstandigheden in aanmerking:
- Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] op een eerder moment dan in het onderhavige verzoekschrift van 23 februari 2015 heeft verzocht om een gebruiksvergoeding. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] pas sinds het verzoekschrift van 21 januari 2015 geconfronteerd is met een claim die zich uitstrekt over inmiddels al 13 jaar. Als algemeen uitgangspunt in het civiele recht kan worden beschouwd dat - gelet op de verjaringstermijn (artikel 3:307 BW) - na verloop van vijf jaar men niet meer behoeft te rekenen op een dergelijke vordering.
- Uit de door [eiseres] zelf overgelegde uittreksels van het bevolkingsregister van de kinderen van partijen volgt dat thans nog twee kinderen op het adres van de woning zijn ingeschreven en alle kinderen eerder (rond 2012, 2015) aldaar ingeschreven stonden. Dit rijmt met de verklaring van de man dat de kinderen (ook) de woning gebruikten.
- De belastingschuld en eventuele andere lasten die zijn gerelateerd aan de woning (productie 6 van de conclusie van repliek lijkt een lijst te betreffen van achterstallige erfpacht) zullen in het geheel ten laste van [gedaagde] komen (zie verder daarover r.o. 2.5.). Dit betekent dat de netto-opbrengst na verkoop van de woning voor [eiseres] hoger zal zijn, aangezien zij niet zal zijn gehouden tot betaling van de helft van genoemde schulden.