ECLI:NL:OGEAC:2018:274

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
CUR201500974 (voorheen AR 7192/2015)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de echtelijke woning en gebruiksvergoeding in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao is behandeld, betreft het de verdeling van de voormalige echtelijke woning tussen partijen, [eiseres] en [gedaagde]. De procedure is gestart met een verzoekschrift van [eiseres] op 23 februari 2015, waarin zij aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding van [gedaagde] voor het gebruik van de woning. Het Gerecht heeft in een tussenvonnis van 24 juli 2017 de opties voor de verdeling van de woning besproken, waarbij de mogelijkheid van verkoop aan een derde partij werd overwogen. In het huidige vonnis is besloten dat de woning zal worden verkocht en dat de netto-opbrengst gelijkelijk tussen beide partijen zal worden verdeeld. De minimale verkoopprijs is vastgesteld op NAf 150.000,-, rekening houdend met de slechte onderhoudstoestand van de woning en de huidige huizenmarkt op Curaçao.

Daarnaast heeft het Gerecht de vordering van [eiseres] betreffende de gebruiksvergoeding beoordeeld. [eiseres] claimde een bedrag van NAf 63.799,56, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat dit bedrag gehalveerd moet worden, resulterend in een gebruiksvergoeding van NAf 5.000,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de lasten verbonden aan de woning, die aan [gedaagde] zijn toegedeeld. Het Gerecht heeft ook bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 29 oktober 2018 door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
[EISERES],
wonende in Curaçao,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.I. da Costa Gomez,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.W.P. Eustatius.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.1. Het verdere procesverloop

1.1.
Voor het procesverloop tot 24 juli 2017 wordt verwezen naar het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Nadien is een deskundigenrapport ingediend ter griffie op 19 oktober 2017 en in het geding gebracht bij akte van [eiseres] van 8 januari 2018. Voorts heeft [gedaagde] een akte uitlating genomen op 9 april 2018 waarna [eiseres] een antwoordakte met producties heeft genomen op 21 mei 2018. Tenslotte heeft [gedaagde] een akte uitlating producties in het geding gebracht op 20 augustus 2018.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 24 juli 2017 is aan de orde gekomen op welke wijze de woning verdeeld dient te worden. In het vonnis zijn twee opties genoemd, namelijk toedeling aan [gedaagde] enerzijds en verkoop aan een derde met verdeling van de netto-opbrengst anderzijds (zie r.o. 2.8.). [gedaagde] heeft vervolgens in zijn akte uitlating laten weten dat de woning kan worden verkocht. In de antwoord-akte die daarop volgde heeft [eiseres] geen andere wijze van verdeling voorgesteld. Besloten zal aldus worden dat de woning ingevolge artikel 3:185 lid 2c BW zal worden verdeeld; verdeling van de netto-opbrengst nadat de woning zal zijn verkocht. De kosten die zijn gemoeid met de verkoop alsmede de kosten van het deskundigenrapport dienen vóór verdeling van de koopsom daarvan te worden afgetrokken. De verkoop zou gezien de taxatie in beginsel moeten geschieden tegen een bedrag van NAf 175.000,-. Het Gerecht ziet in de slechte onderhoudstoestand van de woning en de huidige huizenmarkt te Curaçao reden om dit bedrag te verlagen tot NAf 150.000,-. Bepaald zal daarom worden dat dat de minimale verkoopprijs NAf 150.000,- zal zijn, tenzij beide partijen akkoord gaan met een lagere koopsom.
2.2.
Voorts dient de vordering van [eiseres] betreffende de gebruiksvergoeding te worden beoordeeld. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aan haar een gebruiksvergoeding is verschuldigd vanaf 1 november 2005 tot aan het moment van verdeling. Volgens [eiseres] moet dit bedrag worden bepaald op NAf 63.799,56 (4% van de overwaarde van NAf 145.000,- = NAf 5.800/12 = NAf 483,33 x 132 maanden). [gedaagde] verzet zich tegen verschuldigdheid van dit bedrag. Hij betoogt dat hij niet in de woning woonde, maar bij een andere vrouw.
2.3.
Het verweer van [gedaagde] is al gepasseerd aangezien in r.o. 2.7. van het tussenvonnis van 24 juli 2017 is overwogen dat tot uitgangspunt verder zal gelden dat [gedaagde] de woning bewoont sinds het feitelijk uiteen gaan door partijen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat ook als [gedaagde] in praktische zin meestal in een andere woning verbleef, dit niet afdoet aan het gegeven dat hij de woning gebruikte en [eiseres] niet.
2.4.
Voor de beantwoording van de vraag of [eiseres] aanspraak heeft op een gebruiksvergoeding is van belang dat artikel 3:169 BW bepaalt dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Indien een deelgenoot het goed met uitsluiting van de andere gebruikt,
kandat aanleiding vormen om laatstgenoemde een vergoeding ter zake van gederfd gebruiksgenot toe te kennen (Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:156). De redelijkheid en de billijkheid die de rechtsbetrekking tussen de deelgenoten beheersen dienen bij de beoordeling met betrekking tot de gebruiksvergoeding tot maatstaf op grond van artikel 3:166 lid 3 BW. Het Gerecht neemt de volgende omstandigheden in aanmerking:
  • Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] op een eerder moment dan in het onderhavige verzoekschrift van 23 februari 2015 heeft verzocht om een gebruiksvergoeding. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] pas sinds het verzoekschrift van 21 januari 2015 geconfronteerd is met een claim die zich uitstrekt over inmiddels al 13 jaar. Als algemeen uitgangspunt in het civiele recht kan worden beschouwd dat - gelet op de verjaringstermijn (artikel 3:307 BW) - na verloop van vijf jaar men niet meer behoeft te rekenen op een dergelijke vordering.
  • Uit de door [eiseres] zelf overgelegde uittreksels van het bevolkingsregister van de kinderen van partijen volgt dat thans nog twee kinderen op het adres van de woning zijn ingeschreven en alle kinderen eerder (rond 2012, 2015) aldaar ingeschreven stonden. Dit rijmt met de verklaring van de man dat de kinderen (ook) de woning gebruikten.
  • De belastingschuld en eventuele andere lasten die zijn gerelateerd aan de woning (productie 6 van de conclusie van repliek lijkt een lijst te betreffen van achterstallige erfpacht) zullen in het geheel ten laste van [gedaagde] komen (zie verder daarover r.o. 2.5.). Dit betekent dat de netto-opbrengst na verkoop van de woning voor [eiseres] hoger zal zijn, aangezien zij niet zal zijn gehouden tot betaling van de helft van genoemde schulden.
Bovengenoemde heeft tot gevolg dat het door [eiseres] genoemde bedrag – gebaseerd op 11 jaar - moet worden gehalveerd, aanknopende bij 5 jaar. Vervolgens dient de helft te worden genomen van dat bedrag. De gebruikelijke formule is immers 4% van de helft van de overwaarde en niet van de gehele overwaarde. Zodoende is bij benadering een bedrag van circa NAf 15.000,- gemoeid. Van dat bedrag wordt nog 2/3 deel afgetrokken in verband met het gegeven dat de woning tevens werd gebruikt voor en door de kinderen van partijen. Uiteindelijk komt het bedrag dus op NAf 5.000,-. Dat correspondeert grosso modo met de helft van de door [eiseres] aangevoerde belastingschulden in verband met de woning van NAf 10.685,-. Gezien het voorgaande is het redelijk en billijk om de gevorderde gebruiksvergoeding te bepalen op de helft van de lasten verbonden aan de woning. Nu deze lasten aan de man worden toebedeeld hoeft [gedaagde] per saldo niets aan [eiseres] te betalen voor wat betreft de gebruiksvergoeding.
2.5.
Zoals voortvloeit uit het bovenstaande zullen de met de woning samenhangende (belasting)schulden (in ieder geval grondbelasting en onroerend zaak belasting) in het geheel aan [gedaagde] worden toegedeeld. Dit betekent dus dat hij deze schulden zal moeten betalen van de aan hem uit te keren netto-opbrengst.
2.6.
Beide partijen stellen dat de andere partij huurinkomsten heeft ontvangen die tevens in de verdeling dienen te worden betrokken. De stellingen zijn te vaag om in deze verdeling mee te nemen, zodat deze buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt ook voor de door [gedaagde] aangevoerde en door [eiseres] betwiste creditcardschuld van NAf 12.000,-.
2.7.
Nu partijen ex echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Voorts zal worden bepaald, zoals [eiseres] heeft verzocht, dat haar wordt toegestaan om kosteloos te mogen procederen.

3.De beslissing

Het Gerecht:

- staat [eiseres] toe kosteloos te mogen procederen;
- stelt de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning, zijnde het erfpachtsperceel deel uitmakend van de eilandsgronden van [adres] bekend als kavel R, nummer 23 groot 845m2, nader omschreven in meetbriefnummer 984 van 8 december 1994, met het daarop gebouwde woning plaatselijk bekend als [adres] KR-23 (verder: de woning) als volgt vast:
bepaalt dat partijen de woning zullen verkopen en dat de netto-opbrengst gelijkelijk tussen hen zal worden verdeeld;
bepaalt dat als partijen het niet eens worden over de verkoopprijs als minimale prijs in beginsel moet worden aangehouden de getaxeerde marktwaarde van NAf 150.000,-;
bepaalt dat beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken;
bepaalt dat als een van partijen geen medewerking verleent de andere partij bij uitsluiting bevoegd is om de verkoop tot stand te brengen;
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en overdracht te dragen;
- deelt de aan de woning verbonden lasten, waaronder belastingschulden, toe aan [gedaagde];
- stelt vast dat de gebruiksvergoeding die [gedaagde] aan [eiseres] moet voldoen gelijk wordt gelijkgesteld aan de helft van de aan de woning verbonden lasten die [eiseres] niet behoeft te voldoen door toedeling van die lasten aan [gedaagde];
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018.