ECLI:NL:OGEAC:2018:272

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
CUR 201800710
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige huur en verrekening met borg in huurgeschil

In deze zaak vordert eiser, een verhuurder, betaling van achterstallige huur en andere kosten van gedaagde, de huurder. De huurovereenkomst tussen partijen liep van 1 december 2016 tot 1 december 2017. Eiser stelt dat gedaagde de huurprijs voor november 2017 niet heeft betaald en daarnaast ook utiliteitskosten verschuldigd is. Gedaagde heeft de huurprijs niet voldaan omdat hij meent dat hij door gebreken aan de woning, met name het zwembad, verminderd woongenot heeft ervaren. Eiser heeft een waarborgsom van € 755 ontvangen, maar gedaagde heeft deze niet terugontvangen na het verlaten van de woning.

Tijdens de comparitie heeft gedaagde verzocht om zijn tegenvorderingen mee te nemen, maar dit verzoek is door het Gerecht afgewezen. Het Gerecht overweegt dat gedaagde de huurprijs en utiliteitskosten verschuldigd is, maar dat hij zich kan beroepen op verrekening van de borg. Eiser heeft echter gesteld dat gedaagde de woning niet naar behoren heeft opgeleverd, wat door gedaagde is betwist met bewijsstukken.

Het Gerecht concludeert dat gedaagde recht heeft op teruggave van de borg, omdat de woning wel degelijk naar behoren is opgeleverd. De vordering van eiser tot betaling van de huur en utiliteitskosten wordt toegewezen, maar andere vorderingen van eiser worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR 201800710
Vonnis d.d. 29 oktober 2018
inzake
[EISER],
wonende te Curaçao,
eiser,
gemachtigden: mrs. J.G. Giel en R. Ch. Luttikhuizen,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Curaçao,
gedaagde,
in persoon procederende.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 maart 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties van 7 mei 2018;
  • de nadere producties zijdens eiser van 9 juli 2018;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 12 juli 2018;
  • de akte uitlating voortprocederen van 27 augustus 2018.
1.2.
Gedaagde heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij bewust geen reconventionele vordering heeft ingesteld omdat hij in Nederland een incassotraject tegen eiser heeft opgestart. Gedaagde heeft het Gerecht aan het einde van de zitting verzocht om zijn tegenvorderingen in deze zaak mee te nemen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij hierop niet was voorbereid. Het Gerecht heeft het bezwaar van eiser gehonoreerd en de reconventionele eis niet toegestaan.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De volgende feiten zullen in dit geding als tussen partijen vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist.
2.2.
Tussen eiser, als verhuurder, en gedaagde, als huurder, is een huurovereenkomst betreffende het woonhuis met bijbehorend erf, plaatselijk bekend als Jan Sofat 57 E, (verder: de woning) tot stand gekomen, welke op
1 december 2016 is aangevangen en op 1 december 2017 is geëindigd.
2.3.
In de huurovereenkomst is vermeld dat de huurprijs exclusief water, gas, elektriciteit, Selikor (reinigingsrecht) € 1.510 bedraagt per maand (NAf 2.900) en bij vooruitbetaling vóór of op de eerste werkdag van iedere maand dient te worden voldaan.
2.4.
Bij het ondertekenen van de huurovereenkomst heeft gedaagde, zoals overeengekomen, een waarborgsom van € 755 op de bankrekening van eiser overgemaakt.
2.5.
Artikel 2 lid 3 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst luidt als volgt:
Lid 3
De
huurder zal het gehuurde bij het einde van de huur in de bij de aanvang van de huur door partijen bij het inspectierapport geconstateerde staat, behoudens normale slijtage en de met schriftelijke toestemming van verhuurder aangebrachte voorzieningen, aan de verhuurder verlenen.
2.6.
Gedurende de huurperiode – vanaf oktober 2017 in meer intensieve mate - hebben partijen discussie over het niet althans te laat betalen van de maandelijkse huurprijs door huurder en over gebreken aan de woning, met name betreffende het zwembad. Uiteindelijk heeft dit met wederzijds goedvinden geleid tot een beëindiging van de huurovereenkomst per 1 december 2017.
2.7.
Op 1 december 2017 heeft gedaagde de woning verlaten en op 2 december 2017 is de woning geïnspecteerd.
2.8.
Gedaagde heeft de bij aanvang aan eiser betaalde borg niet terugontvangen.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
veroordeling van gedaagde tot betaling van € 1.510 en NAf 4.092,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017,
veroordeling van gedaagde tot betaling van NAF 750 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd.
Gedaagde heeft de huurprijs over de maand november 2017 in het geheel niet voldaan (€ 1.510), terwijl hij ook nog utiliteitskosten van Aqualectra ( NAf 1.326,01) en UTS ( NAf 321,86) verschuldigd is. Voorts vordert eiser kosten van vertegenwoordiging (NAf 450). Deze kosten hebben betrekking op het aanleveren van documenten en het bijwonen van een zitting bij de Huurcommissie in verband met een zaak die tussen partijen speelde. Daarnaast maakt eiser aanspraak op betaling van kosten voor vervangende woonruimte (NAf 1.650), omdat gedaagde de woning niet naar behoren heeft opgeleverd. Ten slotte vordert eiser bemiddelingskosten (NAf 344,50) van zijn makelaar. De bedragen, afgezien van de huur, komen op een totaal van NAf 4.092,37.
3.3.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiser stelt dat gedaagde de huurprijs over de maand november 2017, ten bedrage van € 1.510 niet heeft betaald. Hij voert aan dat partijen bovendien zijn overeengekomen dat hij de maandelijks utiliteitskosten zou voorschieten en dat gedaagde de verschuldigde bedragen op zijn bankrekening moest storten. Eiser stelt dat gedaagde ook deze afspraak niet is nagekomen en hem nog NAf 1.326,01 respectievelijk NAf 321,86 moet betalen.
4.2.
Gedaagde erkent dat hij de huurprijs over de maand november 2017 niet heeft betaald. Hij betoogt dat hij pas in september 2017 gebruik heeft kunnen maken van het zwembad van de woning en dat zijn klachten over deze en andere gebreken aan de woning onbeantwoord zijn gebleven. Gedaagde erkent voorts dat hij na oktober 2017 niet aan de betalingsverplichtingen ten aanzien van de utiliteitskosten heeft voldaan. Hij voert in dat kader aan dat hij een rekening voor waterverbruik heeft gekregen die NAf 300 á NAf 400,- hoger was dan gebruikelijk en dat dit extra bedrag is toe te rekenen aan de reparatiewerkzaamheden die in augustus 2017 aan het zwembad zijn verricht. Gedaagde meent de huurprijs van november 2017 en de utiliteitskosten gelet op het voorgaande niet verschuldigd te zijn, omdat eiser hem het overeengekomen huurgenot niet heeft verschaft.
4.3.
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat gedaagde tot
1 december 2017 de woning heeft bewoond en dat hij de huurprijs van november 2017 en de utiliteitskosten tot en met november 2017 verschuldigd is. De vorderingen van € 1510, NAf 1.326,01 en NAf 321,86 zijn in beginsel dan ook toewijsbaar.
4.4.
Gedaagde heeft gesteld dat hij weigert voormelde bedragen te betalen, omdat hij vanwege een langdurig onbruikbaar zwembad verminderd woongenot heeft gehad. Het Gerecht leidt uit de stellingen van gedaagde af dat hij zich ten aanzien van het door hem genoemde gebrek beroept op de in artikel 7:207 BW vastgelegde regeling van huurprijsvermindering wegens een gebrek als bedoeld in artikel 7:204 BW. Voor een geslaagd beroep op deze regeling had de huurder een vordering tot huurprijsvermindering moeten instellen (vergelijk het arrest van 30 maart 2010 van het Hof Leeuwarden; ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0009). Het Gerecht stelt vast dat gedaagde dat niet (tijdig) heeft gedaan, zodat zijn beroep op vermindering van de huurprijs ter afwering van de vordering tot betaling daarvan niet kan slagen.
4.5.
Gedaagde kan zich ter afwering van de vorderingen in conventie in beginsel wel beroepen op verrekening van zijn nog niet terugontvangen borg. Eiser heeft in dit verband echter gesteld dat gedaagde de woning niet naar behoren heeft opgeleverd en daarom geen recht heeft op teruggave van de borg. Hij heeft zijn standpunt gestaafd met de ‘Checklist oplevering’ van de woning van 2 december 2017 van Century 21 (productie 11 bij verzoekschrift). Gedaagde heeft deze stelling gemotiveerd betwist met verwijzing naar door hem gemaakte foto’s van de woning ten tijde van de oplevering (productie 8 conclusie van antwoord), die Century 21 nadien zelfs op haar website heeft geplaatst in verband met verkoop van de woning. Het Gerecht is met gedaagde van oordeel dat de door eiser overgelegde checklist geen beeld geeft van een oplevering die in strijd zou zijn met de verplichtingen van de huurder. De op de checklist vermelde punten zijn normale aandachtspunten na een periode van een jaar bewoning en vallen te scharen onder
normale slijtage(artikel 2 lid 3 algemene bepalingen). Niet kan daarom worden geconcludeerd dat de woning niet naar behoren is opgeleverd. Er is dan ook geen reden waarom eiser de borg niet aan gedaagde hoeft terug te betalen. Dit betekent dat gedaagde zich terecht op verrekening van het bedrag van de borg heeft beroepen.
4.6.
Uit voorgaande rechtsoverweging vloeit eveneens voort dat de vordering van eiser met betrekking tot de kosten voor vervangende woonruimte ad NAf 1.650 zal worden afgewezen. Ook de kosten van de beheerder ad NAf 450 en de bemiddelingskosten ad NAf 344,50 van Century 21 worden afgewezen. Door eiser is immers niet gesteld waarom deze kosten voor rekening van eiser behoren te komen, terwijl gedaagde verschuldigdheid hiervan wel gemotiveerd heeft weersproken.
4.7.
Gezien het voornoemde is gedaagde € 755 (huurtermijn november minus de borg) en NAf 1.647,87 (utiliteitskosten) aan eiser verschuldigd. Tot dit bedrag zal de vordering worden toegewezen.
4.8.
De betwiste vordering van NAf 750 voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Niet is gebleken dat dit bedrag is aan te merken als redelijke kosten als bedoeld in artikel 6: 69 lid 2 onder c BW.
4.9.
In de uitkomst van de procedure ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiser van een bedrag van € 755,- en NAf 1.647,87, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma, rechter, en op 29 oktober 2018 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.