ECLI:NL:OGEAC:2018:267

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
CUR201601727
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en Exploitatiemaatschappij Brakkeput N.V. als bruikleen of huur

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao werd behandeld, stond de kwalificatie van een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden, handelend namens de Koninklijke Marine, en de Exploitatiemaatschappij Brakkeput N.V. centraal. De overeenkomst betrof de exploitatie van het Marine Watersport- en Recreatiecentrum Brakkeput. De Staat der Nederlanden vorderde ontruiming van het terrein, stellende dat de overeenkomst op redelijke gronden was beëindigd. De Exploitatiemaatschappij Brakkeput N.V. betwistte dit en stelde dat er sprake was van een huurovereenkomst die niet rechtsgeldig was beëindigd.

De feiten van de zaak tonen aan dat de Koninklijke Marine sinds 1996 eigenaar was van de percelen en in 2004 een bruikleenovereenkomst met de Exploitatiemaatschappij had gesloten. Deze overeenkomst werd later aangepast, maar leidde tot een geschil over de kwalificatie van de overeenkomst. De Staat der Nederlanden stelde dat de commerciële activiteiten van de Exploitatiemaatschappij de oorspronkelijke doelstelling van de overeenkomst overschreden, terwijl de Exploitatiemaatschappij aanvoerde dat zij zich aan de afspraken had gehouden.

Het Gerecht oordeelde dat de overeenkomst niet als een huurovereenkomst kon worden gekwalificeerd, maar als een bruikleenovereenkomst. Dit was gebaseerd op de inhoud en strekking van de overeenkomst, waarbij de exploitatievoorwaarden en de doelgroep van de overeenkomst bepalend waren. De Staat der Nederlanden had de overeenkomst tijdig en op redelijke gronden opgezegd, waardoor de vordering tot ontruiming werd toegewezen. De Exploitatiemaatschappij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
VONNIS
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de
STAAT DER NEDERLANDEN,
ten deze handelend namens het krijgsmachtsdeel de Koninklijke Marine,
domicilie kiezende aan het kantoor van de gemachtigde hierna vermeld,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg,
tegen
de naamloze vennootschap
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BRAKKEPUT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries.
Partijen zullen hierna KM en EMB genoemd worden.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 11 november 2016 ter griffie ingediend.
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie.
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens verzoek tot aanhouding procedure,
- de comparitie van partijen gehouden op 16 februari 2018, alwaar beide gemachtigden het woord hebben gevoerd. Voorts waren namens KM aanwezig [naam] en namens EMB de bestuurders [naam 1], [naam 2] en [naam 3].
- de conclusie van repliek in conventie.
- de conclusie van repliek in reconventie.
- de conclusie van dupliek in conventie.
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1996 is KM eigenaar van twee percelen grond te Brakkeput Ariba. Op de percelen beheerde KM tot 2004 een personeelsfaciliteit, primair bedoeld voor Defensie- en Kustwachtpersoneelsleden die geplaatst zijn op Curaçao, geheten het Marine watersport- en recreatiecentrum Brakkeput. De faciliteit is bedoeld om de personeelsleden gelegenheid te geven tegen schappelijke prijzen op en rond het water te recreëren. Tot de faciliteit behoorde tevens een horecagelegenheid, nu bekend als de Boathouse. De exploitatie geschiedde in eigen beheer.
2.2.
In 2004 is KM op zoek gegaan naar een andere partij om Brakkeput te exploiteren. In de betreffende uitnodigingsbrief van KM aan een aantal geselecteerde partijen staat onder meer:
Teneinde zich meer op haar kerntaken te kunnen richten en tegelijkertijd de faciliteiten van Brakkeput te behouden, zoekt de KM een partij waaraan de exploitatie van Brakkeput bij overeenkomst kan worden overgedragen. In een toekomstige situatie kan de eventuele overcapaciteit worden aangewend, wellicht tegen hogere tarieven, ten behoeve van anderen dan de bovengenoemde doelgroep. De KM heeft het voornemen om met een bruikleenovereenkomst de voorwaarden vast te leggen, waaronder de exploitatie zal geschieden. In beginsel vormt de huidige catalogus met producten en prijzen van WMRC Brakkeput hiervoor een eerste uitgangspunt.
2.3.
Op 29 december 2004 sloot KM met EMB een overeenkomst, door partijen genoemd de ‘BRUIKLEENOVEREENKOMST’ (hierna: de overeenkomst), waarbij het gehele terrein met vaartuigen en opstallen in gebruik werd gegeven aan EMB onder bepaalde voorwaarden. De toenmalige directeur van EMB, Uitslag, was toen nog werkzaam voor KM.
2.4.
In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de exploitatie van het horecagedeelte vijf jaar zou duren, tot 28 februari 2010. Voorts is bepaald dat ingebruikgever (KM) het object uitsluitend in bruikleen geeft onder de condities en voorwaarden die daaraan in de overeenkomst zijn gesteld (artikel 1 lid 2). In artikel 5 is het volgende bepaald:
1. Bruiklener verkrijgt het Object van Ingebruikgever in bruikleen gedurende de looptijd van de overeenkomst. Enerzijds verkrijgt Bruiklener hiermee binnen de kaders die worden gevormd door de exploitatiecondities in Bijlage 1 de mogelijkheid om het Object te exploiteren. Anderzijds houden de exploitatiecondities een aantal diensten in, die Bruiklener zal verlenen aan ingebruikgever. In verband hiermee is een maandelijkse vergoeding overeengekomen, groot ANG 1,00, te voldoen door Bruiklener aan Ingebruikgever.
2.5.
De ‘exploitatiecondities’ zijn verwoord in een bijlage bij de overeenkomst. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
Doelgroep.
De doelgroep bestaat primair uit Defensie- en Kustwacht-personeelsleden geplaatst op de Nederlandse Antillen of Aruba, met inbegrip van gezinsleden en ouders. (…)
Prijzen doelgroep.
Op de horeca-prijzen krijgt de doelgroep op vertoon van de Defensiepas 10% korting.
Vrijheid restcapaciteit / buiten doelgroep.
Het is de bruiklener vrij om de restcapaciteit naar eigen inzicht te verhuren binnen de onder 1 t/m 3 gegeven kaders. Dit wil zeggen dat de bruiklener op basis van marktwerking voor gasten buiten de primaire doelgroep vrij is om zelf prijzen te stellen.
2.6.
Op 1 september 2006 heeft Uitslag zijn aandelen in EMB verkocht aan de huidige aandeelhouders. KM was hiervan niet op de hoogte. Toen KM op de hoogte raakte van deze verkoop zijn KM en EMB in gesprek gegaan over de overeenkomst. Dit heeft geleid tot een ‘Amendement 1 bij Overeenkomst Marinewaterstportcentrum Brakkeput …’ (verder: het amendement) dat op 14 december 2007 in werking is getreden. In artikel 1 van het amendement staat:
1. Ingebruikgever geeft aan Bruiklener in bruikleen het in de considerans omschreven Object en goederen voor de duur van 10 jaren, ingaande 25 juli 2006, derhalve eindigend op 24 juli 2016. Op 1 juli 2015 zal Ingebruikgever aangeven of zij de intentie heeft de uitbesteding van de exploitatie opnieuw onder de alsdan geldende condities te verlengen met eenzelfde periode, of dat Ingebruikgever de uitbesteding gaat beëindigen. Beëindiging kan slechts plaatsvinden op redelijke gronden of voor dwingend eigen gebruik.
2. Ingebruikgever geeft het Object uitsluitend in bruikleen ter exploitatie als watersport-, recreatie- en horecagelegenheid, onder de condities en voorwaarden die daaraan in deze overeenkomst zijn gesteld.
2.7.
Als bijlage 1 bij het amendement zijn de aangepaste exploitatiecondities opgenomen. Hierin staat onder meer:
3.Doelgroep
De doelgroep bestaat uit defensiepersoneel en leden van de Kustwacht Nederlandse Antillen en Aruba, geplaatst of tewerkgesteld in het Caribisch gebied. Tot de doelgroep worden gerekend de partner, alsmede kinderen en ouders; (…)
4.Prijzen doelgroep
Voor de doelgroep geldt op vertoon van de defensielegitimatie voor alle horecaprijzen op de menukaart een korting van 30%. (…)
2.8.
De Boathouse heeft zich vervolgens verder ontwikkeld tot een meer commercieel restaurant. In 2006 werd (volgens EMB) een omzet gehaald betreffende netto verkopen van NAf 395.903,77. In de jaren daarna tot 2015 was de omzet steeds boven 1 miljoen NAf, zoals bijvoorbeeld in 2007 een bedrag van NAf 1.280.371,71 en in 2008 een bedrag van NAf 1.848.664,69.
2.9.
Mede ingegeven door inmenging van de kant van de Stichting Johannes Bosco (verder: SJB), de vorige eigenaar van de percelen, zijn partijen vanaf 2009/2010 in een discussie geraakt over verdere exploitatie van de Boathouse.
2.10.
Tussen SJB enerzijds en KM en EMB anderzijds zijn procedures gevoerd met als inzet door SJB dat de commerciële uitbating van het restaurant diende te stoppen. SJB heeft een daartoe strekkend verzoekschrift ingediend op 27 maart 2013.
2.11.
KM heeft per brief van 27 juni 2013 aan EMB laten weten dat de overeenkomst wordt beëindigd tegen 24 juli 2016. In de brief staat onder meer het volgende:
Met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 1 lid 1 van Amendement 1 van 17 december 2007, kan ik de overeenkomst op redelijke gronden beëindigen.
Zoals reeds eerder is aangegeven is de Koninklijke Marine van mening dat uw commerciële activiteiten dermate groot zijn geworden, dat zij de oorspronkelijke doelstelling overschrijden. Daarnaast ben ik van mening dat het ondersteunen van commerciële activiteiten van deze aard, te weten een voor het algemeen publiek toegankelijk restaurant, niet past bij de taakstelling van Defensie en de huidige financiële werkelijkheid van onze organisatie. De huidige exploitatie gaat voorbij aan de bruikleenovereenkomst en de insteek van de Koninklijke Marine om wat extra’s te doen voor haar personeel op Curaçao in de vorm van een Marine watersportcentrum met een beperkte horeca ondersteuning van de vereniging.
Hoewel in het huidige oneigenlijke gebruik aanleiding kan worden gevonden voor een beëindiging op korte termijn, ben ik van mening dat u, nu het overleg met de Stichting Johannes Bosco enerzijds en met uw Maatschappij anderzijds lang heeft geduurd, een redelijke termijn moet worden gegund om de activiteiten van de Boathouse af te bouwen en geheel te beëindigen.
Ik meen derhalve dat, door aan te sluiten bij de einddatum van de overeenkomst, met de einddatum van 24 juli 2016 u een alleszins redelijke termijn wordt geboden uw activiteiten te staken. De Koninklijke Marine zal de bruikleenovereenkomst van 29 december 2004, geamendeerd op 14 december 2007, bij ommekomst op 24 juli 2016 niet verlengen.
2.12.
EMB heeft in haar antwoordbrief van 1 augustus 2013 betwist dat er een reden zou zijn voor beëindiging. Volgens EMB was het juist de afspraak dat zij de Boathouse commercieel zou uitbaten en heeft zij zich daaraan gehouden. In de brief staat verder onder meer:
Concluderend is EMB er stellig van overtuigd dat de eigenlijke reden van de door KM gewenste beëindiging van de overeenkomst ligt in de dreiging van de door SJB geëntameerde gerechtelijke procedure. Zulks kan onder de omstandigheden van het geval evenwel niet gelden als een redelijke grond voor beëindiging. EMB kan dan ook onder geen beding akkoord gaan met de (plotseling) door u gewenste voorbehoudloze beëindiging van de overeenkomst tussen partijen, zoals aangezegd in uw brief van 27 juni 2013.
Tenslotte zij vermeld dat er naar het oordeel van EMB in casu geen sprake is van bruikleen, zoals het kopje van de vigerende overeenkomst tussen partijen vermeld, maar van een huursituatie. In tegenstelling tot een ‘echte’ bruikleensituatie, betaalt EMB immers weldegelijk een vergoeding aan KM voor het huurgenot. De (huur-)vergoeding die EMB aan KM betaalt, is opgebouwd uit een drietal componenten:
1. Op basis van artikel 5.1 van Amendement 1 dient EMB maandelijks ANG 1,- aan KM te betalen (…)
2. Op basis van bijlage 1 van Amendement 1 dient EMB aan personeel van KM en hun eerstegraadsfamilieleden een korting van 30% te verlenen op alle horecaprijzen; en
3. Op basis van bijlage 4 van Amendement 1 dient EMB extra onderhoud te plegen aan de opstallen; het betreft onderhoud wat normaliter voor rekening van de verhuurder (…) zou komen.
De hierboven onder 2) en 3) genoemde huurvergoedingen tezamen kosten EMB ongeveer NAf 40.000,- op jaarbasis en de jaarhuurprijs die EMB aan KM betaalt bedraagt dan ook (bij benadering) NAf 40.012,-.
2.13.
SJB is in eerste aanleg in het gelijk gesteld bij vonnis van 13 oktober 2014 (AR 61687/2014). EMB (niet KM) heeft hoger beroep ingesteld. Het vonnis is door het hof bij vonnis van 28 juli 2015 (AR 61687 – H 148/15) vernietigd.
2.14.
Op 29 maart 2016 heeft KM tegen EMB een kort geding aangespannen met als inzet ontruiming. Bij vonnis van 27 mei 2016 (KG 78301/2016) is de vordering afgewezen. KM is in appel gegaan. Bij vonnis van 21 februari 2017 (KG 78301/16 – H 246/16) is het vonnis met verbetering van gronden bevestigd.
2.15.
Vervolgens heeft KM zich op 10 april 2017 tot de Huurcommissie gewend met een verzoekschrift toestemming beëindiging huur. Van partijen is niet vernomen dat inmiddels uitspraak zou zijn gedaan.

3.Het geschil

3.1.
KM vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van EMB tot ontruiming binnen een in goede justitie te bepalen termijn. Tevens vordert KM veroordeling van EMB in de proceskosten.
3.2.
KM legt aan de vordering ten grondslag dat zij de bruikleenovereenkomst tijdig en op redelijke gronden heeft opgezegd.
3.3.
EMB heeft verweer gevoerd. Volgens EMB is er sprake van een huurovereenkomst die zonder toestemming van de huurcommissie niet eindigt. Ook weerspreekt EMB dat KM op redelijke gronden heeft opgezegd.
3.4.
EMB vordert in reconventie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- verklaring voor recht dat de overeenkomst kwalificeert als een huurovereenkomst en dat deze niet op rechtsgeldige wijzig is beëindigd door KM, althans dat de opzegging nietig is;
- veroordeling van KM tot het betalen van schadevergoeding van NAf 285.054,31, vermeerderd met de wettelijke rente;
- veroordeling van KM tot de overige door EMB geleden schade, op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens vordert EMB veroordeling van KM in de proceskosten.
3.5.
KM heeft verweer gevoerd tegen de vordering in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats wordt het betoog van EMB dat de overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een huurovereenkomst en niet als een bruikleenovereenkomst besproken.
4.2.
In lid 1 van artikel 7A: 1759 BW is bepaald: Bruiklening is een overeenkomst, waarbij de ene partij aan de andere een zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene, die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na een bepaalde tijd, zal teruggeven.
4.3.
In lid 1 van artikel 7: 201 BW is bepaald: Huur is de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
4.4.
Bij de beantwoording van de vraag hoe de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd, is niet doorslaggevend hoe de contractuele relatie is betiteld. Bepalend is of in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en de strekking van de overeenkomst van dien aard zijn dat deze in hun geheel beschouwd als (bruikleen of als) huurovereenkomst kunnen worden aangemerkt (ECLI:NL:HR:2011:BO9673 betreffende een timeshare-overeenkomst).
4.5.
Als uitgangspunt wordt voorop gesteld dat KM eigenaar is van de percelen en bij uitsluiting bevoegd om te bepalen wat op die percelen gebeurt en onder welke voorwaarden. Het achterliggende doel van de overeenkomst was het behoud van watersportrecreatie mogelijkheden voor personeel van KM enerzijds en de mogelijkheid van exploitatie van eventuele overcapaciteit van Brakkeput door een derde, verbonden aan voorwaarden, anderzijds. Dit doel blijkt uit de tekst van de uitnodigingsbrief uit 2004 (zie 2.2.). KM wenste grip te houden op Brakkeput. Die wens kreeg onder meer gestalte doordat de contractspartij uit de eigen geledingen kwam. Ook komt dat tot uitdrukking in de overeenkomst met de exploratiecondities. Daarin staat dat de doelgroep primair bestaat uit eigen personeel en dat deze groep korting moet krijgen voor wat betreft horecaprijzen. Tegen die achtergrond dient de overeenkomst te worden gezien.
4.6.
Voor wat betreft inhoud en strekking van de overeenkomst spitst het debat zich vervolgens toe tot de vraag of er sprake is van een voldoende bepaalbare tegenprestatie in ruil voor het gebruik van het terrein en de opstallen. Dit vormt immers het kenmerkende verschil tussen een bruikleenovereenkomst en een huurovereenkomst.
4.7.
Volgens EMB is het gegeven dat zij korting verlenen aan KM personeel te beschouwen als een tegenprestatie. KM ziet dat anders. Het Gerecht overweegt als volgt. De korting was een voorwaarde voor de exploitatie. De uitgangspositie was immers dat Brakkeput werd gefaciliteerd door KM zélf, voor eigen personeel. Slechts restcapaciteit c.q. overcapaciteit kon worden geëxploiteerd ten behoeve van gasten buiten de primaire doelgroep. De exploitatie werd onder die voorwaarde uit handen gegeven. EMB is met die basis begonnen aan de exploitatie van de Boathouse. Dit stond duidelijk in zowel de uitnodigingsbrief als de overeenkomst van 29 december 2004 als de exploitatiecondities (zie 2.2., 2.3., 2.4. en 2.5. ). Van een tegenprestatie in de zin van korting kan daarom niet worden gesproken. EMB lijkt te beredeneren dat commerciële uitbating het startpunt is, waar dan tegenover staat dat er korting moet worden gegeven, zodat als het ware wordt ingeleverd op de winst. Maar dit strookt niet met de wijze waarop partijen met elkaar in zee zijn gegaan. Dat opnieuw met EMB is onderhandeld nadat KM werd geconfronteerd met de aandelenoverdracht en er toen een hogere korting is overeengekomen doet niets af aan het voorgaande. Onder die omstandigheden en tegen die achtergrond kan de korting dus niet worden aangemerkt als een tegenprestatie in de zin van artikel 7: 201 BW.
4.8.
De kosten die EMB kwijt is aan klein onderhoud en aan bewaking zijn evenmin aan te merken als een tegenprestatie voor het gebruik in de zin van artikel 7: 201 BW en wel als verplichting uit hoofde van artikel 7A: 1763 BW. Dit geldt evenzeer voor het symbolische bedrag van NAf 1,- per maand. Bij samenvoeging van die kosten is derhalve evenmin sprake van een tegenprestatie.
4.9.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de inhoud en de strekking van de overeenkomst van dien aard zijn dat de overeenkomst in het geheel beschouwd niet valt aan te merken als een huurovereenkomst en wel als een bruikleenovereenkomst. EMB gebruikt de geleende zaak in feite om niet. Bij huur, anders dan bij bruikleen, ligt voor de hand dat de prestaties over en weer min of meer gelijkwaardig zijn. Daarvan is hier geen sprake. KM heeft in die zin terecht naar voren gebracht dat sprake is van een soort verkapte subsidie door KM aan EMB aangezien KM verantwoordelijk is voor het terrein en het groot onderhoud, terwijl daar geen gelijkwaardige prestatie tegenover staat.
4.10.
Vervolgens verweert EMB zich met het betoog dat niet op redelijke gronden is opgezegd. Volgens EMB ontbreken deze gronden aangezien EMB zich heeft gehouden aan de tussen partijen geldende afspraken. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat er geen sprake is van overlast door haar uitbating en dat de doelstelling niet is overschreden door de commerciële activiteiten. Volgens EMB is de opzegging eigenlijk ingegeven door de druk die de SJB op KM uitoefent. EMB brengt voorts naar voren dat er geen sprake is van dwingend eigen gebruik aangezien KM van plan is om de exploitatie door een stichting te laten overnemen.
4.11.
In het amendement van 14 december 2007 is bepaald dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van 10 jaar en dat beëindiging slechts kan plaatsvinden op redelijke gronden of voor dwingend eigen gebruik. Wat onder redelijke gronden moet worden verstaan moet aan de hand van het haviltex criterium worden uitgelegd. Het amendement is tot stand gekomen nadat KM enigszins grip had verloren op Brakkeput doordat buiten haar weten om de aandelen door haar ex werknemer en toenmalig directeur van EMB waren verkocht aan derden. Vervolgens zijn partijen gaan onderhandelen over de voorwaarden waaronder EMB de overeenkomst kon voortzetten. Een nadere verdeling van onderhoudstaken en het andermaal vastleggen van de exploitatiecondities was het gevolg. EMB lijkt te betogen dat zolang zij niet tekort schiet in de nakoming er geen sprake kan zijn van redelijke gronden. Dit volgt echter niet uit de tekst en is ook niet logisch tegen de hierboven geschetste achtergrond. De percelen zijn eigendom van KM. Zij mag en kan zelf bepalen wat er op haar grond gebeurt en op welke wijze. KM heeft uitgebreid en onderbouwd aangevoerd dat de commerciële exploitatie van de Boathouse wat haar betreft is doorgeschoten. Dit is al jarenlang een discussie tussen partijen. Of deze discussie al dan niet is getriggerd door SJB doet niet ter zake. Het is het goede recht van KM om een bepaalde denkrichting te ontwikkelen over Brakkeput en de toekomst daarvan. Tussen partijen was vóór de opzegging in 2013 al drie jaar de in de loop der jaren steeds verder uitgebreide commerciële exploitatie onderwerp van debat. Vervolgens wordt in de opzeggingsbrief hierop voortgeborduurd. Er staat immers in die brief dat
het ondersteunen van commerciële activiteiten van deze aard, te weten een voor het algemeen publiek toegankelijk restaurant, niet past bij de taakstelling van Defensie en de huidige financiële werkelijkheid van onze organisatie. De huidige exploitatie gaat voorbij aan de bruikleenovereenkomst en de insteek van de Koninklijke Marine om wat extra’s te doen voor haar personeel op Curaçao in de vorm van een Marine watersportcentrum met een beperkte horeca ondersteuning van de vereniging.De reden voor beëindiging komt er dus op neer dat KM het niet langer in verhouding acht om als eigenaar wel kosten te hebben aan het groot onderhoud, terwijl zij anderzijds geconfronteerd wordt met een commerciële uitbating van haar terrein en faciliteiten, die verder gaat dan zij wenst. Deze reden is beredeneerd en valt onder ‘redelijke gronden’ voor beëindiging, zoals tussen partijen in artikel 1 lid 1 van het amendement overeengekomen. Dit geldt ook na het meewegen van de belangen van EMB. EMB heeft in dat kader aangegeven dat zij er op rekende dat de exploitatie van de Boathouse kon worden voortgezet. Zij betoogt in haar belangen te zijn aangetast nu KM deze voortzetting dwarsboomt. Zo heeft EMB in de loop der jaren geïnvesteerd in de onroerende zaak en heeft zij te maken met personeel dat voortijdig dient te worden afgevloeid. Het kan evenwel niet als verrassing zijn gekomen voor EMB dat KM de overeenkomst ging beëindigen na 10 jaar, nu de overeenkomst voor deze duur is gesloten. Bovendien wist EMB vanaf 2010, 6 jaar vóór de overeengekomen einddatum, dat onzeker was of de overeenkomst zou worden verlengd met eenzelfde periode als gevolg van het debat tussen partijen over de commerciële uitbating. Het betoog over dwingend eigen gebruik kan onbesproken worden nu (ook) op redelijke gronden tot beëindiging kan worden overgegaan.
4.12.
Het verweer dat de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid gaat gezien het voorgaande niet op.
4.13.
Tenslotte geldt dat KM tijdig heeft opgezegd, namelijk al bij brief van 27 juni 2013. Dit gaf EMB ruimer de tijd om zich op beëindiging voor te bereiden dan als KM met de opzegging had gewacht tot de in het amendement genoemde datum van 1 juli 2015. Het betoog dat niet tijdig is opgezegd faalt.
4.14.
Voorgaande leidt tot de slotsom dat KM de bruikleenovereenkomst in overeenstemming met artikel 1 lid 1 van het amendement heeft opgezegd, zodat de overeenkomst is geëindigd tegen 24 juli 2016. De ontruiming wordt toegewezen met als ontruimingstermijn drie maanden vanaf betekening van het vonnis.
4.15.
EMB wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
4.16.
Aan de vordering in reconventie heeft EMB ten grondslag gelegd dat KM onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar te willen ontruimen op oneigenlijke gronden. De grondslag moet gelegen zijn in ofwel toerekenbare tekortkoming of in onrechtmatige daad. Geen van die grondslagen is aan de orde nu, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, KM niet tekort schiet in haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, noch onrechtmatig handelt. Verwezen wordt naar hetgeen in conventie is overwogen. De vordering in reconventie wordt afgewezen.
4.17.
EMB wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, op grond van halve punten gezien de samenhang met de conventie.

5.De beslissing

Het Gerecht:

in conventie
- veroordeelt EMB om het Marine Watersport- en Recreatiecentrum Brakkeput, met medeneming van al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop vanwege EMB bevindt binnen drie maanden na betekening van dit vonnis, volledig en behoorlijk te ontruimen met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van KM, zulks met machtiging van KM, bij gebreke van volledige voldoening aan het aldus te wijzen vonnis, om de ontruiming zelf op kosten van EMB te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
- veroordeelt EMB in de proceskosten, aan de zijde van KM tot op heden begroot op NAf 1.018,45 aan verschotten en NAf 3.750,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst af het gevorderde;
- veroordeelt EMB in de proceskosten, aan de zijde van KM tot op heden begroot, gebaseerd op halve punten, op NAf 4.500,- aan gemachtigdensalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.