ECLI:NL:OGEAC:2018:228

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
810.00002-18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering tegen partner voormalig minister-president van Curaçao

Op 30 augustus 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de partner van de voormalig minister-president van Curaçao. De ontnemingsvordering was gebaseerd op het vermoeden dat de partner wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten uit een omkopingsdelict gepleegd door de voormalig minister-president. Het Gerecht oordeelde dat, hoewel er sprake was van gezamenlijk voordeel, dit voordeel rechtstreeks voortvloeide uit het delict van de voormalig minister-president. Hierdoor kon het voordeel niet bij de partner worden ontnomen, aangezien de hoofdelijke aansprakelijkheid voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel pas in het nieuwe Wetboek van Strafrecht was geregeld, en de oude wetgeving van toepassing was op de feiten in deze zaak.

Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op meerdere data, waarbij de veroordeelde aanvankelijk niet aanwezig was. Tijdens de zittingen werd zij bijgestaan door verschillende advocaten, waaronder mr. M.C. Vaders en mr. G.G.J.A. Knoops. De officieren van justitie vorderden een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op NAf 205.274,--, maar de verdediging pleitte voor afwijzing van de ontnemingsvordering. Het Gerecht concludeerde dat de oude wetgeving van toepassing was en dat de ontnemingsvordering daarom moest worden afgewezen, omdat de hoofdelijke aansprakelijkheid niet bestond onder de oude regelgeving.

De beslissing van het Gerecht was dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen, omdat het voordeel niet bij de partner van de voormalig minister-president kon worden ontnomen, maar bij de voormalig minister-president zelf. Dit vonnis is uitgesproken door mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door mr. A.P. Verhaegh, zittingsgriffier.

Uitspraak

Parketnummer: 810.00002-18

Uitspraak: 30 augustus 2018
Tegenspraak

Beslissing van dit Gerecht

in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde B],

geboren op [een datum in het jaar] 1978 te Curaçao,
wonende in Curaçao, [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018, 15 maart 2018, 1 augustus 2018 en 2 augustus 2018.
Bij de eerste twee terechtzittingen is de veroordeelde niet verschenen. Bij de eerste zitting werden haar belangen behartigd door mr. M.C. Vaders, advocaat in Curaçao. Nadat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op de voet van artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft toegestaan dat mr. G.G.J.A. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger, advocaten in Nederland, in deze ontnemingszaak als advocaten zouden optreden, is de veroordeelde bij de tweede zitting vertegenwoordigd door zowel mr. Vaders als mr. Knoops. Bij de inhoudelijke behandeling op de derde (en twee dagen durende) zitting is de veroordeelde aanwezig geweest. Zij werd toen bijgestaan door mrs. Vaders, Knoops en Knoops-Hamburger, in aanwezigheid van raadsvrouw mr. E. de Witte (kantoorgenote van mrs. Knoops en Knoops-Hamburger).
De officieren van justitie, mr. G.H. Rip en mr. E. de Groot, hebben gevorderd dat het Gerecht de schatting van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op een bedrag van NAf 205.274,-- en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van dat bedrag aan het land Curaçao.
De verdediging heeft bepleit dat de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie zal worden afgewezen.
Grondslag ontnemingsvordering
Bij vonnis van 21 juli 2017 is de veroordeelde door het Hof in de aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak (parketnummer 500.00087/14 en zaaknummer H-39/16,) onder meer veroordeeld voor “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd”.
Dit bewezen verklaarde feit ziet op het in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 november 2011 samen met medeveroordeelde [naam veroordeelde A] verhullen van de herkomst van geldbedragen van in totaal $ 198.422,--, wetende dat deze uit misdrijf afkomstig waren.
Juridisch kader
In het kader van de beoordeling van de vraag of de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, stelt het Gerecht voorop dat het huidige Wetboek van Strafrecht op de laatste dag van de pleegperiode van het bewezen verklaarde feit in werking is getreden; tot die tijd golden de teksten uit het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Dat is van belang, nu de strafrechtelijke aansprakelijkheid in beginsel wordt bepaald door de regelgeving die geldt ten tijde van het plegen van het feit. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt voor wijzigingen van algemene regels van het sanctierecht, indien en voor zover die wijziging in de voorliggende zaak ten gunste van de veroordeelde werkt (vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878). Dat betekent in dit geval dat het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (oud) moet worden toegepast, tenzij de nieuwe bepaling – dat is artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht – gunstiger uitpakt voor de veroordeelde. Dat is niet het geval. Het openbaar ministerie en de verdediging zijn daarom ten onrechte uitgegaan van de toepasselijkheid van de nieuwe wetsbepaling. De oude wetsbepaling moet worden toegepast. Het Gerecht zal dan ook overeenkomstig artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (oud) onderzoeken of de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit.
Afwijzing van de ontnemingsvordering
Volgens het Gerecht is de toepasselijkheid van deze oude wet- en regelgeving in het geval van de veroordeelde van doorslaggevende betekenis. Deze toepasselijkheid leidt ertoe dat de tegen de veroordeelde ingestelde ontnemingsvordering zal worden afgewezen.
Weliswaar is het Gerecht van oordeel dat het bewezen verklaarde medeplegen van witwassen óók voor de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd, maar dat voordeel betreft een gezamenlijk voordeel (het ziet namelijk op geldbedragen waarmee medeveroordeelde Schotte is omgekocht) waarvoor geen gezamenlijke betalingsverplichting kan worden opgelegd. De hoofdelijke aansprakelijkheid, waarmee oplegging van die gezamenlijke betalingsverplichting mogelijk wordt gemaakt, is pas ingevoerd in het nieuwe Wetboek van Strafrecht. Het openbaar ministerie heeft in dat verband het standpunt ingenomen dat dit vooral een executiekwestie is en geen wijziging van het materiële strafrecht inhoudt, maar dat standpunt is onjuist.
In de jurisprudentie is namelijk uitdrukkelijk uitgemaakt dat de introductie van de hoofdelijke aansprakelijkheid een wijziging van wetgeving inhoudt ten aanzien van de toepasselijke regels van het sanctierecht en dat de rechter daarom de voor de betrokkene meest gunstige bepalingen moet toepassen (HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653).
In aanmerking genomen dat het voordeel rechtstreeks voortvloeit uit het door medeveroordeelde Schotte gepleegde omkopingsdelict, is het Gerecht van oordeel dat het voordeel bij hem en niet bij de veroordeelde moet worden ontnomen.
Geen heropening van het onderzoek
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om de behandeling van de ontnemingsvordering aan te houden totdat de Hoge Raad heeft beslist over het in de strafzaak ingestelde cassatieberoep, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking. De voorwaarde die aan het verzoek ten grondslag was gelegd, namelijk dat de vordering niet wordt afgewezen, is in deze zaak niet aan de orde.

BESLISSING

Het Gerecht:
wijst de vordering, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door de rechter, mr. T.E. van der Spoel, bijgestaan door
mr. A.P. Verhaegh, zittingsgriffier, en op 30 augustus 2018 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Curaçao.