Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De feiten
Dat wanbeleid dat is geconstateerd is van een dermate ernst en omvang dat de RvC een verdere samenwerking met u als enige bestuurder van SSC niet langer kan rechtvaardigen. De RvC heeft mede in het licht daarvan besloten tot uw ontslag als statutair bestuurder per heden, met eveneens de opzegging van uw overeenkomst van opdracht per heden.
3.Het geschil
bestuurderwerd ontslagen
nietigis wegens strijd met statuten en/of de wet;
directeur nietigis;
directeur kennelijk onredelijkis;
dienstbetrekkingvan statutair
bestuurderalthans
directeurvan verweerster zal
herstellen, althans SSC zal gelasten dit te doen met ingang van 23 augustus 2017;
doorbetalingvan haar
salarisals statutair
bestuurderen/of
directeurtot rechtsgeldige beëindiging van de rechtsbetrekking, althans betaling van het in redelijkheid vast te stellen deel van het loon als niet een einde zou zijn gebracht door verweerster aan de overeenkomst van opdracht.
NAf 773.879,08, vermeerderd met wettelijke rente.
schadedie verweerster zal lijden uit hoofde van vergoedingen die aan het bedrijf
Experientiamoeten worden betaald, in een schadestaatprocedure;
credit carduitgaven op straffe van een dwangsom;
ontbindenmet onmiddellijke ingang, zonder toekenning van een vergunning;
ontslaan, zonder toekenning van een vergoeding;
verrekendmogen worden met alle bedragen die verzoekster van het in deze te wijzen vonnis aan verweerster zal dienen te betalen;
4.De beoordeling
eneen arbeidsovereenkomst te hebben. Als gedoeld is op jurisprudentie over ACU (KG 59874-H 165/13 van het Gemeenschappelijk Hof van 13 augustus 2013), geldt dat die conclusie niet wordt ondersteund door die uitspraak. In die casus ging de discussie over een ander vennootschappelijk aspect, namelijk - in de kern - of de toenmalige directeur van ACU moest worden gezien als een statutair directeur en over de vraag of een ontslagvergunning was vereist. Overigens heeft de HR het vonnis van het Hof vernietigd bij arrest van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:38).
5.De beslissing
Het Gerecht:
wijst afde vorderingen van verzoekster onder ii en iii en de tegenvordering van verweerster onder D;
wijst afde vorderingen onder iv en v voor zover deze betrekking hebben op het directeur zijn van verzoekster;
bepaalt datverder wordt geprocedeerd op de AR rol met nummer CUR201802194 en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 20 augustus 2018 voor het nemen door
verzoekstervan een
conclusie van antwoord in reconventie,alsmede
bewijs bijbetaling griffierecht;
veroordeeltverzoekster in de proceskosten van verweerster, tot op heden begroot op een bedrag van NAf 1.500,-;
verklaartde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst afhet meer of anders gevorderde.