In deze zaak gaat het om een beroep tegen de aanslagen grondbelasting die zijn opgelegd aan de erflater, die begin 2010 is overleden. De aanslagen zijn opgelegd over de jaren 2009 en 2010, waarbij de belastbare waarde voor de grondbelasting is vastgesteld op Naf. 645.000. De belanghebbende, die in Nederland woont, heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, omdat zij van mening is dat de belastbare waarde te hoog is vastgesteld. De erflater had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag grondbelasting 2009, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door de Inspecteur. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater op 1 januari 2010 eigenaar was van de onroerende zaak en dus belastingplichtig was, ondanks zijn overlijden op 20 maart 2010. De rechtbank oordeelt dat de aanslag grondbelasting 2010 rechtsgeldig is opgelegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belastbare waarde voor de jaren 2009 en 2010 niet te hoog is vastgesteld, omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een herwaardering rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de aanslagen grondbelasting voor de jaren 2009 en 2010 moeten worden vastgesteld op Naf. 880, gelijk aan de aanslagen voor de jaren 2007 en 2008.
Daarnaast heeft de rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 350. De uitspraak is gedaan op 27 februari 2018 en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen twee maanden na toezending van de uitspraak kan worden ingesteld.