ECLI:NL:OGEAC:2018:18

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201600063
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van winstbelastingschuld en vordering op de fiscus

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen N.V., gevestigd in Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, N.V., had een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 ontvangen van Naf. 35.775, vergezeld van een verzuimboete van Naf. 3.577. De belanghebbende kwam in bezwaar tegen de boetebeschikking, maar de Inspecteur handhaafde de boete. Hierop volgde beroep bij het Gerecht.

De kern van het geschil was of de verzuimboete terecht was opgelegd, aangezien de belanghebbende meende dat zij de schuld had kunnen verrekenen met een vordering op de fiscus over het jaar 2012. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kon overgaan, omdat de wet dit niet toestaat. De belanghebbende had de verschuldigde winstbelasting over 2013 niet tijdig betaald, waardoor zij in verzuim was. De Inspecteur had een boete opgelegd van 10% van het naheffingsbedrag, maar het Gerecht matigde deze boete tot Naf. 1.200, rekening houdend met het feit dat de belanghebbende al geruime tijd recht had op teruggaaf van teveel betaalde belasting over 2012.

Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. Tevens werd het griffierecht aan de belanghebbende vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 23 februari 2018
BBZ nr. CUR201600063
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van de
landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ] N.V., gevestigd in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 24 juli 2015 over het jaar 2013 een naheffingsaanslag winstbelasting opgelegd van Naf. 35.775 alsmede een verzuimboete van Naf. 3.577.
1.2
Belanghebbende is op 23 september 2015 tegen de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 23 februari 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en de boete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 15 april 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 150,- aan griffierecht voldaan.
1.5
De Inspecteur heeft op 11 april 2017 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zaak is behandeld ter zitting van 25 april 2017 te Willemstad, waarbij zijn verschenen namens belanghebbende [ A ] en namens de Inspecteur [ B ].

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft op 19 december 2013 voor het jaar 2012 het definitieve aangiftebiljet- en formulier ingediend. Volgens dit biljet bedraagt de verschuldigde winstbelasting Naf. 52.972. Belanghebbende had al eerder voorlopige aangifte gedaan tot een bedrag van Naf. 88.745 en dit bedrag toen ook voldaan. Eind december 2014 had belanghebbende het teveel betaalde bedrag van Naf. 35.773 (Naf. 88.745 -/- Naf. 52.972), ondanks herhaalde verzoeken, nog niet terugontvangen.
2.3
Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende op 29 december 2014 definitieve aangifte winstbelasting gedaan naar een verschuldigd bedrag van Naf. 39.733. Van dit bedrag heeft belanghebbende een gedeelte, groot Naf. 3.958, betaald. Voor het verschil van Naf. 35.775 heeft de Inspecteur met dagtekening 24 juli 2015 een naheffingsaanslag en een verzuimboete van Naf. 3.577, zijnde 10% van het naheffingsbedrag, opgelegd vanwege niet- tijdige betaling.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete voor het niet (tijdig) betalen van de over 2013 verschuldigde winstbelasting terecht is opgelegd. Belanghebbende meent van niet nu zij de schuld verrekend heeft met het bedrag dat zij nog tegoed had over 2012. Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om compensatie voor de gemiste rente van Naf. 2.146, vanwege het gedurende een periode van anderhalf jaar niet kunnen beschikken over het bedrag dat zij tegoed had. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet zelfstandig over mag gaan tot verrekening van het bedrag dat zij tegoed had met de verschuldigde winstbelasting over 2013. Belanghebbende heeft de verschuldigde winstbelasting dan ook niet tijdig betaald, waardoor terecht een verzuimboete voor te late betaling is opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 15, lid 4 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is de belastingplichtige in de winstbelasting gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. De Inspecteur heeft op verzoek van belanghebbende, uitstel verleend tot het doen van aangifte over het belastingjaar 2013 tot 31 januari 2015. Dat betekent dat belanghebbende uiterlijk 31 januari 2015 aangifte winstbelasting 2013 moest doen en het verschuldigde bedrag moest betalen. Belanghebbende heeft weliswaar tijdig aangifte gedaan maar het volgens de aangifte verschuldigde bedrag niet uiterlijk op 31 januari 2015 voldaan. Volgens de Inspecteur vormt dat een verzuim waarop een verzuimboete van toepassing is.
4.2
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij ten tijde van het doen van aangifte winstbelasting 2013 reeds geruime tijd recht had op teruggaaf van over 2012 teveel betaalde winstbelasting en dat zij die teruggaaf, ondanks herhaalde verzoeken, nog steeds niet had gekregen. Om die reden is zij zelf over gegaan tot verrekening van de winstbelastingschuld van 2013 met de openstaande winstbelastingvordering van 2012 en is van een verzuim geen sprake. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
4.3
In artikel 12A van de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (Lv Inv. 1943) is een specifieke regeling opgenomen voor het verrekenen van belastingschulden. Ingevolge artikel 12A, lid 1 Lv Inv. 1943 is de ontvanger ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd aan hem uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van de directe belastingen en heffingen met elkaar te verrekenen. In de Lv Inv. 1943 is geen bepaling opgenomen die belastingschuldige dezelfde bevoegdheid geeft, zodat moet worden aangenomen dat belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kan en mag overgaan. Daar komt bij dat het bedrag dat belanghebbende tegoed had op het moment van het verschuldigd worden van de winstbelasting 2013 nog niet geformaliseerd was in een (negatieve) aanslag, zodat dat bedrag nog niet rechtens vorderbaar was en dus ook om die reden niet in aanmerking kon komen voor verrekening. Dat betekent dat belanghebbende de winstbelastingschuld over 2013 niet (volledig) tijdig betaald heeft en derhalve in verzuim is. De omstandigheid dat belanghebbende al geruime tijd een vordering op de belastingdienst had doet daar niet aan af en leidt evenmin tot het aannemen van afwezigheid van alle schuld.
4.4
In artikel 19 ALL is bepaald dat indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste Naf. 10.000 kan opleggen. Ingevolge artikel 4.6, lid 2, van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht legt de Inspecteur, indien de belastingplichtige voor de winstbelasting de belasting niet tijdig heeft betaald, voor zover hier van belang, bij een eerste verzuim, een boete op van 5% en bij een tweede verzuim een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft een boete opgelegd van Naf. 3.577, dat is 10% van het op aangifte verschuldigde bedrag van Naf. 35.775, maar heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat sprake is van een tweede verzuim. Nu ook overigens uit de stukken van het geding niet is gebleken dat sprake is van een tweede verzuim zal het Gerecht bij het vaststellen van de boete uitgaan van een eerste verzuim. Daarbij hoort een boete van 5% van Naf. 35.775, ofwel Naf. 1.788. In de omstandigheid dat belanghebbende al geruime tijd recht had op teruggaaf van over het jaar 2012 teveel betaalde winstbelasting vindt het Gerecht aanleiding om de boete te matigen tot Naf. 1.200. Het Gerecht acht deze boete passend en geboden. Gelet hierop is het beroep gegrond.
4.5
Het verzoek van belanghebbende om compensatie van gemiste rente, vanwege de niet tijdige terugbetaling van de over 2012 teveel betaalde winstbelasting, wordt door het Gerecht afgewezen, alleen al vanwege het feit dat deze procedure niet handelt over de winstbelasting 2012, maar over de winstbelasting 2013 en voor een dergelijke compensatie ook geen wettelijke grondslag bestaat.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 700 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van Naf. 700 en een wegingsfactor van 1). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1.

6.GRIFFIERECHT

In artikel 18, lid 5 van de LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Het beroep inzake de winstbelasting over het jaar 2013 is gegrond zodat belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht.

7.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de verzuimboete gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete;
  • vermindert de verzuimboete tot Naf. 1.200;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende, vastgesteld op Naf. 700;
  • draagt de Inspecteur op het griffierecht groot Naf. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).