In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen N.V., gevestigd in Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, N.V., had een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 ontvangen van Naf. 35.775, vergezeld van een verzuimboete van Naf. 3.577. De belanghebbende kwam in bezwaar tegen de boetebeschikking, maar de Inspecteur handhaafde de boete. Hierop volgde beroep bij het Gerecht.
De kern van het geschil was of de verzuimboete terecht was opgelegd, aangezien de belanghebbende meende dat zij de schuld had kunnen verrekenen met een vordering op de fiscus over het jaar 2012. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kon overgaan, omdat de wet dit niet toestaat. De belanghebbende had de verschuldigde winstbelasting over 2013 niet tijdig betaald, waardoor zij in verzuim was. De Inspecteur had een boete opgelegd van 10% van het naheffingsbedrag, maar het Gerecht matigde deze boete tot Naf. 1.200, rekening houdend met het feit dat de belanghebbende al geruime tijd recht had op teruggaaf van teveel betaalde belasting over 2012.
Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. Tevens werd het griffierecht aan de belanghebbende vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.