ECLI:NL:OGEAC:2018:147

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201600718 en CUR201600719
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboetes

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een belanghebbende tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de opgelegde vergrijpboetes, die aanvankelijk 50% bedroegen. De belanghebbende stelde dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde en dat er geen opzet was, maar slechts grove schuld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de Inspecteur beschikte over nieuwe informatie van de Stichting Bureau Ziektekostenvoorzieningen, die leidde tot de navorderingsaanslagen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur inderdaad over een nieuw feit beschikte, maar dat er geen opzet was van de zijde van de belanghebbende. De belanghebbende had wel grove schuld, wat leidde tot de conclusie dat een boete van 25% passend was. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de vergrijpboetes tot 25% van de nagevorderde belasting. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2018
BBZ nrs. CUR201600718 en CUR201600719
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 10 juli 2015 en 17 juli 2015
navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 opgelegd. Gelijktijdig zijn bij beschikking vergrijpboetes opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 6 augustus 2015 (2011) en 10 augustus 2015 (2012) tegen
de aanslagen en de boetebeschikkingen in bezwaar gekomen.
1.3
De Inspecteur heeft op 22 juli 2016 uitspraken op bezwaar gedaan en voor het
jaar 2011 de aanslag en de boete gehandhaafd. Voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur de aanslag en de boete verminderd.
1.4
Belanghebbende is op 22 september 2016 in beroep gekomen tegen de
uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft op 15 augustus 2017 verweerschriften ingediend.
1.6
De zaak is behandeld ter zitting van 30 november 2017 te Willemstad, waarbij is verschenen [ A ] namens de Inspecteur. Namens belanghebbende is verschenen
[ B ], verbonden aan [ Q ]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 en 2012 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar belastbare inkomens van Naf. 125.835 (2011) en Naf. 144.543 (2012).
2.3
De Inspecteur heeft op 5 juli 2013 over het jaar 2011 en op 31 oktober 2014 over het jaar 2012 overeenkomstig de aangiften aanslagen inkomstenbelasting opgelegd.
2.4
De Inspecteur heeft op basis van door de Stichting Bureau Ziektekosten-voorzieningen (Stichting BZV) verstrekte gegevens, met dagtekening 25 maart 2015 een brief geschreven, waarin navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en boetes over de jaren 2011 en 2012 worden aangekondigd. Voor zover van belang is het volgende vermeld:
“(…),
Van de Stichting Buro ziektekostenvoorziening heb ik informatie ontvangen waaruit blijkt dat u in 2011 en 2012 inkomsten heeft genoten die niet in de loonbelasting zijn betrokken. Het totaal van de inkomsten bedraagt respectievelijk Naf. 59.072 en Naf. 57.011,11.
Ik ben voornemens u navorderingsaanslagen op te leggen. Hierbij zal ik een boete van 50% toepassen, omdat sprake is van opzet. Het kan onmogelijk aan uw aandacht ontsnapt zijn dat u deze inkomsten had moeten aangeven gelet op het bedrag aan inkomsten dat wel in de aangifte vermeld is.
(…)
Uw belastbare inkomens worden nader als volgt vastgesteld:
2011
2012
Vastgesteld belastbaar inkomen
125.835
144.858
Correctie niet aan loonbelasting onderworpen inkomsten
59.072
57.011
Te belasten pensioenaanspraak
769.946
Belastbaar inkomen bij navordering
184.907
971.815
(…)”
2.5
Belanghebbende heeft op 28 mei 2015 verbeterde aangiften ingediend waarin de inkomsten van Stichting BZV tot de hierboven vermelde bedragen alsnog zijn opgenomen.
2.6
Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur de correctie pensioenaanspraak niet doorgevoerd; de correcties “niet aan loonbelasting onderworpen inkomsten” zijn daarbij wel in aanmerking genomen. Het belastbaar inkomen over 2011 is daarbij vastgesteld op Naf. 184.906, het belastbaar inkomen over 2012 op Naf. 144.858 +/+ Naf. 57.011 = Naf. 201. 869.
2.7
In de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2012 en de boete verminderd, omdat in de aangifte en de primitieve aanslag de inkomsten van Stichting BZV reeds tot een bedrag van Naf. 36.688 waren opgenomen. Het belastbaar inkomen is daarbij nader vastgesteld op Naf. 201.869 -/- Naf. 36.688 = Naf. 165.181.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de door de Inspecteur opgelegde boetes terecht zijn opgelegd. Belanghebbende is primair van mening dat de boetes onterecht zijn opgelegd, omdat een nieuw feit ontbreekt. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij de niet aangegeven inkomsten niet opzettelijk buiten de aangiften inkomstenbelasting gehouden heeft. Ter zitting heeft zij gesteld dat er wel sprake is van grove schuld zodat (subsidiair) een boete van 25% gerechtvaardigd is. De Inspecteur is van mening dat hij wel beschikt over een nieuw feit. Verder stelt hij dat er sprake is van kwader trouw en opzet omdat belanghebbende geweten moet hebben dat zij de betreffende inkomsten, die een aanzienlijk bedrag vormen, aan moest geven. Dat blijkt ook uit het feit dat ze in 2012 wel een deel van het inkomen van BZV heeft aangegeven. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij zich alleen tegen de opgelegde boetes en niet tegen de nagevorderde inkomstenbelasting verzet.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Het Gerecht zal in het midden laten of geen boetes kunnen worden opgelegd
indien een nieuw feit ontbreekt, maar wel ingestemd wordt met navordering van de
belasting. Immers, het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur wel over een nieuw
feit beschikt en overweegt daartoe als volgt.
4.2
De Inspecteur heeft betoogd dat hij van de voorzitter van Stichting Bureau
Ziektekostenvoorzieningen (hierna: Stichting BZV), de heer [ D ], een kopie gehad
heeft van de zogenaamde artikel 45-ALL kaart, waarop de door belanghebbende
aldaar genoten inkomsten over 2011 en 2012 vermeld staan. Deze gegevens zijn
volgens de Inspecteur van de heer [ D ] verkregen op 13 maart 2015, dus nadat
de aanslagen inkomstenbelasting 2011 en 2012 zijn opgelegd en vormden daarom
een nieuw feit, op basis waarvan men heeft besloten tot navordering. Belanghebbende
heeft ter zitting verklaard dat hij niet betwijfelt dat de heer [ D ] die gegevens op
13 maart 2015 aan de Inspecteur verstrekt heeft, maar hij stelt zich op het standpunt
dat de Belastingdienst ook al veel eerder, namelijk in januari 2012 en januari 2013,
over diezelfde gegevens beschikte. Immers, ingevolge artikel 45, lid 2 ALL dienen
administratieplichtigen in de maand januari van elk jaar aan de Inspecteur een opgave
te verstrekken betreffende derden die anders dan in dienstbetrekking werkzaamheden
of diensten hebben verricht. De Inspecteur heeft daartegen ingebracht dat Stichting
BZV niet aan deze wettelijke plicht heeft voldaan. Ter zitting heeft hij daar aan
toegevoegd dat de administratie en de interne organisatie van Stichting BZV destijds
niet op orde waren en dat daarom waarschijnlijk de artikel 45 ALL-kaarten niet eerder
verstrekt zijn. De heer [ D ] zou dit persoonlijk in een eventuele getuigenverklaring
kunnen bevestigen. Het Gerecht vindt dit laatst niet nodig. Hij acht de verklaring van
de Inspecteur geloofwaardig en aannemelijk. Indien al eerder artikel 45 ALL-kaarten
verstrekt zouden zijn dan zou de heer [ D ] ze jaren later niet nogmaals verstrekt
hebben. Het Gerecht concludeert dan ook dat de door [ D ] verstrekte artikel 45
ALL-kaarten een nieuw feit vormen. Dat belanghebbende later, op 28 mei 2015,
verbeterde aangiften heeft ingediend met dezelfde gegevens, maakt dat niet anders.
4.3
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende opzettelijk inkomsten verzwegen heeft. Van opzet is sprake indien de belastingplichtige inkomsten doelbewust, dat wil zeggen met het oogmerk om belasting te verzwijgen, niet heeft aangegeven. De Inspecteur heeft betoogd dat de niet aangegeven bedragen een aanzienlijk deel vormen van het inkomen; hij kan zich niet voorstellen dat belanghebbende bij het opstellen van de aangiften dergelijke bedragen niet opzettelijk achterwege heeft gelaten. Dat belanghebbende wist dat de inkomsten aangegeven moesten worden, blijkt ook uit het feit dat belanghebbende in 2012 een deel van die inkomsten in de aangifte heeft opgenomen.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur hiermee niet bewezen dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend. Belanghebbende is geen financieel of fiscaal geschoold persoon en zij laat om die reden haar aangiften door een derde opstellen. Aan hem verstrekt zij daartoe alle relevante gegevens en bescheiden, op basis waarvan de derde de aangiften opstelt. Belanghebbende heeft gesteld dat zij voor de in het geding zijnde jaren geen jaaropgaaf heeft ontvangen van Stichting BZV van de door haar genoten inkomsten. Het Gerecht acht dat geloofwaardig nu Stichting BZV in eerste instantie ook geen gegevens of bescheiden aan de Inspecteur heeft verstrekt over aan derden betaalde bedragen. Omdat de jaaropgaven ontbraken had het op de weg van belanghebbende gelegen om aan de adviseur te melden dat zij de in het geding zijnde inkomsten heeft genoten zodat hij die tot het volle bedrag in de aangiften had kunnen opnemen. Door geen melding te maken van die inkomsten heeft zij ernstig onzorgvuldig gehandeld. Maar naar het oordeel van het Gerecht valt uit dit feitencomplex niet af te leiden dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangiften bewust is geweest van de onvolledigheid ervan en er doelbewust voor heeft gekozen om de aangiften ongewijzigd te doen. Uit de omstandigheid dat belanghebbende zelf aanvullende aangiften heeft gedaan, in combinatie met het feit dat belanghebbende zonder meer ingestemd heeft met de nagevorderde bedragen, lijkt veeleer het tegendeel af te leiden, namelijk dat belanghebbende niet de wil heeft gehad om de inkomsten te verzwijgen. Gelet hierop is van opzet geen sprake en kan de boete van 50% niet in stand blijven.
4.5
In dat geval zijn partijen het erover eens dat belanghebbende grove schuld verweten kan worden en dat een boete van 25% op zijn plaats is. Het Gerecht volgt partijen hierin en acht die boetes passend en geboden.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. In artikel 15, lid 2 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Het Gerecht beschouwt de zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 1 van genoemd Besluit.
5.2
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, vast op Naf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van Naf. 700, een wegingsfactor van 1). Het Gerecht is van oordeel dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden gekwalificeerd en bepaalt de wegingsfactor op 1.

6.GRIFFIERECHT

In artikel 18, lid 5 van de LBB is bepaald dat, indien het Gerecht het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, de uitspraak tevens inhoudt dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Het beroep is gegrond zodat belanghebbende recht heeft op vergoeding van het griffierecht.

7.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de vergrijpboetes over de jaren 2011 en 2012 tot 25% van de (uiteindelijk) nagevorderde belasting;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van de zijde van belanghebbende vastgesteld op Naf. 1.400;
- draagt de Inspecteur op het griffierecht groot Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500