ECLI:NL:OGEAC:2018:146

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500673 tot en met CUR201500677
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over naheffingsaanslagen en vergrijpboetes in belastingzaken met betrekking tot administratieplicht en redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 27 juni 2018 uitspraak gedaan over de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd aan N.V., gevestigd te Curaçao, door de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen voor de jaren 2001 tot en met 2005, die waren opgelegd wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht zoals voorgeschreven in de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL). Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie had gevoerd, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur had vergrijpboetes van 50% opgelegd, die het Gerecht als terecht beschouwde, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, die meer dan negen jaar bedroeg, werden de boetes met 20% gematigd. Het beroep inzake de naheffingsaanslagen werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep inzake de vergrijpboetes voor de jaren 2002 tot en met 2005 gegrond werd verklaard, met een vermindering van de boetes tot respectievelijk Naf. 17.022, Naf. 49.180, Naf. 40.128 en Naf. 11.552. Het Gerecht heeft ook proceskostenvergoeding toegewezen aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2018
BBZ nrs. CUR201500673 tot en met CUR201500677
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ] N.V.gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001, met dagtekening 15 december 2006, een naheffingsaanslag in de winstbelasting (hierna: WB) opgelegd van Naf. 109.956. Daarbij is een vergrijpboete (50%) opgelegd van Naf. 54.978.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002, met dagtekening 24 december 2007, een naheffingsaanslag WB opgelegd van Naf. 42.556. Daarbij is een vergrijpboete (50%) opgelegd van Naf. 21.278.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003, met dagtekening 29 december 2008, een naheffingsaanslag WB opgelegd van Naf. 122.951. Daarbij is een vergrijpboete (50%) opgelegd van Naf. 61.475.
1.4
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004, met dagtekening 4 mei 2009, een naheffingsaanslag WB opgelegd van Naf. 100.320. Daarbij is een vergrijpboete (50%) opgelegd van Naf. 50.160.
1.5
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005, met dagtekening 4 mei 2009, een naheffingsaanslag WB opgelegd van Naf. 28.882. Daarbij is een vergrijpboete (50%) opgelegd van Naf. 14.441.
1.6
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde naheffingsaanslagen en vergrijpboetes.
1.7
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2015 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag WB 2001 en de vergrijpboete 2001 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.8
De Inspecteur heeft eveneens bij uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2015 de bezwaren tegen overige naheffingsaanslagen WB en vergrijpboetes ongegrond verklaard.
1.9
Belanghebbende heeft op 16 december 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
1.1
De Inspecteur heeft op 22 november 2016 een verweerschrift ingediend.
1.11
De Inspecteur heeft op 17 februari 2017 mailcorrespondentie tussen partijen ingebracht, waaruit blijkt dat door de Inspecteur een compromisvoorstel is gedaan om voor de correctie brutowinstmarge niet langer uit te gaan van 100% van de inkoop, maar van 85% daarvan. Belanghebbende is niet akkoord gegaan met dit voorstel.
1.12
Belanghebbende heeft op 19 juni 2018 een nader stuk ingediend.
1.13
Comparitiezittingen hebben plaatsgevonden op 30 november 2016, 22 februari 2017 en 22 juni 2018. Belanghebbende is, met uitzondering van de zitting van 22 februari 2017, telkens vertegenwoordigd door [ A ]. Namens de Inspecteur is telkens verschenen [ B ]. Belanghebbende heeft op de zittingen van 30 november 2016 en 22 juni 2018 een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.14
Belanghebbende heeft op de zitting van 22 juni 2018 een brief uit 2015 willen inbrengen. Het Gerecht heeft dit stuk tardief verklaard nu deze brief reeds in een veel eerdere fase van de procedure had kunnen worden overgelegd.
1.15
Beide partijen hebben op de zitting van 22 juni 2018 schriftelijk toestemming verleend een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
1.16
Het Gerecht heeft daarop op de voet van artikel 8b van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een winkel waarin onder kleding en schoenen worden verkocht.
2.2
Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting, loonbelasting en omzetbelasting over de jaren 2001 tot en met 2003. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 november 2005. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

3.4 Administratieplicht
Op basis van artikel 43 lid 2 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en artikel 45D lid 2 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Een groot deel van de omzet bestaat uit contante opbrengsten. Van de belastingplichtige mag dus worden verwacht dat een sluitende kasadministratie wordt gevoerd. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval is:
a. Er worden geen tellingen met het beginsaldo en het eindsaldo aan kassaldo op één dag gemaakt;
b. Privé-stortingen en privé-opnames werden niet geregistreerd in het kasboek;
c. Betalingen van kosten werden niet geregistreerd in het kasboek. Het betreft de betalingen van de netto lonen en enkele kosten. Deze worden aan het einde van het jaar in één totaal in de kas geboekt.
d. De contante omzet per dag wordt in 2003 bepaald door de omzet van een tweetal z-afslagen op te tellen. In de oudere jaren werd er (deels met) één en (deels) zonder kassa’s gewerkt. In deze jaren wordt de kasomzet bepaald door de uitgeschreven bonnen en een (eventuele) z-afslag bij elkaar op te tellen.
e. De z-afslagen zijn niet doorlopend genummerd.
2. Er wordt gezien het voorgaande geen kascontrole toegepast.
3. Uit gegevens van de douane blijkt dat niet alle inkopen in de administratie verwerkt zijn. Rekening houdend met deze hogere inkopen, daalt het brutowinstpercentage beneden de 20%.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43 lid 2 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en artikel 45D lid 2 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43 lid 6 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en artikel 45D lid 6 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
Diverse z-afslagen van de kassa ‘beneden’ over de jaren 2001 tot en met 2003;
Diverse z-afslagen van de kassa ‘boven’ over de jaren 2002 en 2003;
Diverse verkoopbonnen over de jaren 2001 tot en met 2002. Uit de doorlopende nummering van de bonnen blijkt dat niet alle bonnen bewaard zijn gebleven. De bonnen werden gebruikt tot (één van) de kassa’s nog niet in gebruik waren;
Aantekeningen met betrekking tot het opnemen van privé-gelden, die gebruikt zijn voor het uitlenen van gelden aan de kinderen;
Documenten die verband houden met de contante uitbetaling van de lonen aan het personeel.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43 lid 6 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen en artikel 45D lid 6 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940.
2.3
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek zijn onderhavige naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd.
3.2
Wat betreft de naheffingsaanslagen heeft belanghebbende uitsluitend betoogd dat de bevindingen in het controlerapport omtrent de zogenoemde z-afslagen niet juist zijn (zie pleitnota’s 30 november 2016 en 22 juni 2018). Wat betreft de vergrijpboetes heeft belanghebbende zich beperkt tot de stelling dat de redelijke termijn is overschreden. Het Gerecht zal zich bij de inhoudelijke beoordeling dan ook beperken tot deze stellingen.
3.3
De Inspecteur verdedigt het standpunt dat de administratieplicht en bewaarplicht zijn geschonden, dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, dat belanghebbende niet is geslaagd in deze bewijslast, en dat de naheffingsaanslagen derhalve in stand moeten blijven.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar voor 2001

4.1
Het aanslagbiljet voor het jaar 2001 heeft als dagtekening 15 december 2006. Belanghebbende heeft op 16 maart 2016 daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus buiten de tweemaandstermijn ingediend. Belanghebbende heeft geen grond voor verschoonbaarheid aangevoerd, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Omkering bewijslast voor 2002 tot en met 2005
4.2
Artikel 31, lid 3, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 43 ALL, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.3
In een onderneming zoals die van belanghebbende, waarbij een groot deel van de verkopen per kas wordt verricht en ook inkopen in het buitenland contant plaatsvinden, vormt de kasadministratie een centraal en onmisbaar onderdeel van de administratie. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Zo zijn privé-stortingen en privé-opnames niet geregistreerd in het kasboek, zijn betalingen van netto lonen en enkele kosten niet op de juiste datum geboekt maar aan het einde van het jaar in één totaal geboekt, en zijn de zogenoemde z-afslagen niet doorlopend genummerd. Daardoor is een kascontrole niet mogelijk. Verder is uit renseignementen van de douane gebleken dat niet alle inkopen in de inkoopadministratie zijn verwerkt. Voorts acht het Gerecht aannemelijk dat belanghebbende niet aan haar bewaarplicht heeft voldaan. Zo zijn diverse z-afslagen, verkoopbonnen, aantekeningen over opnames van privégelden en documenten over contante uitbetalingen van lonen, niet bewaard (zie onderdeel 3.5 rapport boekenonderzoek). Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd over de zogenoemde z-afslagen leidt niet tot een ander oordeel.
4.4
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 ALL. Het Gerecht acht deze schending voldoende ernstig voor toepassing van de bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.5
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrecties gebaseerd op een herberekening van de omzet aan de hand van de z-afslagen van belanghebbendes kassa’s en op gegevens van de douane ter zake van door belanghebbende ingekochte goederen. Het daaruit voortvloeiende brutowinstpercentage is vervolgens afgerond op 100%. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat deze correctie onredelijk of willekeurig is vastgesteld.
4.6
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent de z-afslagen is zij geenszins in deze verzwaarde bewijslast geslaagd.
Vergrijpboetes 2002 tot en met 2005
4.7
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 tot en met 2005 vergrijpboetes van 50 percent opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de winstbelasting gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald (artikel 21 ALL in samenhang met artikel 4.8, lid 2, Ministeriële regeling formeel belastingrecht).
4.8
Belanghebbende heeft de verwijtbaarheid niet betwist. Daarvan uitgaande zijn de vergrijpboetes volgens het Gerecht in overeenstemming met de ernst van het vergrijp. Het Gerecht heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de naheffingsaanslagen met behulp van omkering en verzwaring van de bewijslast zijn komen vast te staan.
4.9
Belanghebbende heeft betoogd dat de boetes moeten worden verminderd omdat de redelijke termijn is overschreden. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.1
Sinds de kennisgeving door de Inspecteur van zijn voornemen de boete op te leggen (uiterlijk bij aanslag van april 2009) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht zijn meer dan negen jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Het Gerecht zal de boetes met 20% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298. Dit betekent dat de vergrijpboetes voor de jaren 2002 tot en met 2005 worden verminderd tot respectievelijk Naf. 17.022 (2002), Naf. 49.180 (2003), Naf. 40.128 (2004) en Naf. 11.552 (2005).
Slotsom
4.11
Het beroep inzake de naheffingsaanslagen en het beroep inzake de vergrijpboete 2001 dienen ongegrond te worden verklaard. Het beroep inzake de vergrijpboetes 2002 tot en met 2005 dient gegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
5.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen voor wat betreft de beroepsprocedure inzake de vergrijpboetes worden berekend op Naf. 1.050 (1 punt voor beroepschrift, tweemaal 0,5 punt voor verschijnen ter comparitie, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 0,5 (in de boetezaken is alleen de redelijke termijn aan de orde), samenhang factor 1,5).

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslagen ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de vergrijpboete 2001 ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de vergrijpboetes 2002 tot en met 2005 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de vergrijpboetes 2002 tot en met 2005;
- vermindert de vergrijpboetes tot respectievelijk Naf. 17.022 (2002), Naf. 49.180 (2003), Naf. 40.128 (2004) en Naf. 11.552 (2005).
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.050.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël - van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500