ECLI:NL:OGEAC:2018:127

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
CUR201500259 t/m CUR201500261
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en verzuimboetes door X N.V. tegen de Inspecteur der Belastingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 juni 2018 uitspraak gedaan op het beroep van X N.V. tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting en verzuimboetes die door de Inspecteur der Belastingen zijn opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2010. De belanghebbende, X N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en boetes, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de procedure is gebleken dat de Inspecteur correcties heeft aangebracht op de voorziening voor dubieuze debiteuren en op de aftrekbare kosten, wat heeft geleid tot hogere winsten dan aangegeven door de belanghebbende. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Inspecteur niet voldoende uitleg heeft gegeven over de winsten waarop de naheffingsaanslagen zijn gebaseerd, wat getuigt van onbehoorlijk handelen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de waardering van vorderingen moet plaatsvinden volgens goed koopmansgebruik en dat de bewijslast voor de oninbaarheid van vorderingen bij de belastingplichtige ligt. Na beoordeling van de overgelegde gegevens heeft het Gerecht geconcludeerd dat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de vorderingen als dubieus moeten worden aangemerkt. De uitspraak heeft geleid tot een vermindering van de naheffingsaanslagen en verzuimboetes, en de Inspecteur is veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 6 juni 2018
BBZ nrs. CUR201500259 t/m CUR201500261
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 11 december 2012 naheffingsaanslagen winstbelasting en verzuimboetes opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2010.
1.2
Belanghebbende is op 8 februari 2013 tegen de naheffingsaanslagen en boetes in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 28 juli 2015 heeft de Inspecteur de aanslagen en boetes gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 25 september 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft op 1 september 2016 verweerschriften ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen op 2 september 2016 en op 24 april 2017 te Willemstad, Curaçao. Op beide data is namens de Inspecteur verschenen A. Op 2 september 2016 zijn namens belanghebbende verschenen B, C en D (directeur). Op 24 april 2017 zijn namens belanghebbende verschenen F, C en G (directeur). De Inspecteur heeft op 18 april 2017 een reactie verzonden naar het Gerecht, waarop belanghebbende bij brief van 21 april 2017 gereageerd heeft.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft een onderneming in de zogenaamde freezone en heeft als gevolg van haar activiteiten een groot aantal debiteuren (gemiddeld meer dan 600) waarvan zij aanzienlijke bedragen te vorderen heeft. Uit de door belanghebbende verstrekte cijfers blijkt dat het om de volgende bedragen gaat (in $ per 31 december):
2008: 7.734.967
2009: 7.172.371
2010: 7.381.912
Belanghebbende voert op haar balans jaarlijks een voorziening dubieuze debiteuren op. De toevoegingen aan de voorziening worden elk jaar als verliespost in de resultatenrekening verantwoord.
2.2
Naar aanleiding van een stoelcontrole heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen winstbelasting opgelegd over de jaren 2008 tot en met 2010, waarbij de post voorziening dubieuze debiteuren is gecorrigeerd. Daarnaast zijn correcties op de aangiften aangebracht omdat ten onrechte geen rekening gehouden is met de niet-aftrekbare kosten in de zin van artikel 6 van de Landsverordening op de winstbelasting (LvWB). De correcties, naheffingsaanslagen en verzuimboetes luiden als volgt (in Naf.):
2008 2009 2010
Niet-aftrekbare kosten 52.419 33.061 45.382
Voorziening dubieuze debiteuren 1.246.000* 729.800 1.463.110
Naheffingsaanslag 33.102 143.216 259.134
Boete (15%) 4.965 21.482 38.870
* in de toelichting op de naheffingsaanslag 2008 staat bij dit bedrag vermeld:
“De door u gehanteerde voorziening voor dubieuze debiteuren is bovenmatig (1.246.000). De inspectie der belastingen hanteert een percentage van 5% van het debiteurensaldo.”
De toelichting bij de naheffingsaanslagen over 2009 en 2010 is identiek met uitzondering van de bedragen.
2.3
Belanghebbende heeft gespecificeerde overzichten van debiteuren en dubieuze debiteuren verstrekt per ultimo van de jaren 2006 tot en met 2010. Op de debiteurenoverzichten zijn steeds de namen genoemd van de debiteuren met daarop per debiteur het nog openstaande bedrag per 1 januari, de wijzigingen van dat bedrag in het betreffende jaar, en het openstaande bedrag per 31 december. Tevens is per debiteur het bedrag vermeld dat op 31 december van ieder jaar als dubieus is aangemerkt. Daarnaast heeft belanghebbende een gespecificeerd overzicht overgelegd van de per 31 december 2010 vanwege oninbaarheid afgeschreven debiteuren. Hieronder zijn de uit deze overzichten voortvloeiende bedragen aan dubieuze en afgeschreven debiteuren opgenomen. Tevens zijn hieronder opgenomen de bedragen die afkomstig zijn uit de diverse balansen en resultatenrekeningen. Alle bedragen luiden in dollars.
2008 2009 2010
Overzichten:
dubieuze debiteuren (per 31/12) 1.721.873 2.125.709 2.498.743
waarvan afgeschreven 1.189.815
Balans/resultatenrekening:
Dubieuze debiteuren per 1 januari 1.015.330 1.715.330 2.125.472
Toevoeging aan voorziening
700410
350
2.475.472
Afschrijving oninbare deb -/-11.057
-/-1.189.815
Herstel dubieuze deb
11.199
Balans 31 december 1.715.330 2.125.472 1.285.657
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
Tussen partijen is in geschil de hoogte van de voorziening dubieuze debiteuren. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij door het overleggen van de verschillende overzichten aannemelijk gemaakt heeft dat zij de voorziening niet tot een te hoog bedrag heeft opgevoerd. De Inspecteur is van mening dat als voorziening slechts een bedrag van 5% van de vorderingen in aanmerking genomen kan worden. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende niet voldoende gegevens overgelegd over de ouderdom van vorderingen en over de pogingen om de bedragen te innen.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
Het Gerecht stelt het volgende voorop. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslagen correcties aangebracht op de voorziening voor dubieuze debiteuren en op de aftrekbare kosten, waardoor de winsten hoger zijn vastgesteld dan aangegeven. In de aanslagbiljetten staat niet vermeld van welke winsten de Inspecteur daarbij is uitgegaan en uit de toelichting valt dat evenmin op ondubbelzinnige wijze af te leiden. Bovendien is niet duidelijk hoe de winstcorrecties hebben geleid tot de opgelegde naheffingsaanslagen. Om die reden heeft zowel belanghebbende als het Gerecht verschillende malen verzocht om hierover nadere uitleg te geven. De Inspecteur heeft dit niet gedaan hetgeen getuigt van onbehoorlijk handelen. Immers, het behoort tot de grondbeginselen van behoorlijk bestuur dat, bij gebleken onduidelijkheid, de Inspecteur volledige helderheid verschaft over aanslagen die opgelegd worden in afwijking van de aangifte.
4.2
De waardering van vorderingen dient te geschieden volgens goed koopmansgebruik. De hoofdregel daarbij is dat de vorderingen worden gewaardeerd op de nominale waarde. Die hoofdregel leidt uitzondering voor zover het op balansdatum uiterst twijfelachtig is dat de vorderingen voor het volledige bedrag zullen worden afgelost door de schuldenaren. De bewijslast dat die situatie zich voordoet, rust op de belastingplichtige. Goed koopmansgebruik verzet zich er daarbij niet tegen dat een waardering per afzonderlijke vordering wordt toegepast, waarbij per vordering een inschatting wordt gemaakt van de waarde(vermindering). Beslissend bij de (af)waardering van een vordering is het subjectieve en redelijke oordeel van de ondernemer met inachtneming van alle omstandigheden die de waardering van de vordering kunnen beïnvloeden, zoals die bij hem bekend zijn (HR 21 oktober 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3354).
4.3
Belanghebbende heeft gespecificeerde overzichten verstrekt per 31 december over de periode 2006 tot en met 2010 van de vorderingen en van de vorderingen die in haar ogen niet meer inbaar zijn en waarvoor aldus volgens haar in de diverse jaren een voorziening gevormd kan worden. Belanghebbende past derhalve een waardering per afzonderlijke vordering toe, hetgeen in het kader van goed koopmansgebruik is geoorloofd. Het Gerecht stelt na analyse van deze overzichten het volgende vast:
  • Volgens het overzicht van dubieuze debiteuren per 31 december 2008 bedraagt het oninbare deel van de vorderingen op dat moment $ 1.721.873,43; dit bedrag bestaat nagenoeg geheel uit (het op dat moment nog openstaande deel van) vorderingen die reeds vóór 1 januari 2006 bestonden, waarop in 2006 slechts in zeer geringe mate en in 2007 geheel niet is afgelost en die op 31 december 2010 voor ca. 99% nog geheel als niet-geïncasseerde vorderingen openstaan.
  • Het overzicht dubieuze debiteuren per 31 december 2010 ($ 2.498.743,19) bestaat voor 85% of meer uit (het nog openstaande deel van) vorderingen van vóór 2006. Slechts ruim 5% is afkomstig uit 2008 en minder dan 1% uit 2009. Op al die (oorspronkelijke) vorderingen zijn vanaf 2006 of het latere ontstaan slechts zeer geringe bedragen afgelost (tot en met 31 december 2010). In het jaar 2009 betreft dat een bedrag van minder dan $ 40.000 en in 2010 helemaal niets.
  • Voor de dubieuze debiteuren per 31 december 2007 geldt het voorgaande in gelijke mate.
4.4
Gelet op voorgaande feitelijke vaststellingen heeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk gemaakt dat het op de diverse balansdata zeer twijfelachtig was dat de vorderingen zoals die zijn opgenomen in de overzichten dubieuze debiteuren nog zouden worden afgelost. Al jarenlang worden er immers geen of nauwelijks aflossingen verricht op die openstaande vorderingen en er is geen reden om aan te nemen dat dat in de toekomst anders is. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat belanghebbende zich op een redelijk standpunt stelt door er van uit te gaan dat de waarde van die als dubieus bestempelde vorderingen nihil bedraagt. Dat dit bedrag, afgezet tegen alle debiteuren, hoog is doet daar niet aan af.
4.5
De voorziening die belanghebbende jaarlijks gevormd heeft voor dubieuze debiteuren is iets lager dan het bedrag van de op nihil te waarderen vorderingen (zie 2.3). Dat betekent dat de afwaarderingen die belanghebbende in de jaarstukken heeft toegepast niet te hoog zijn en dat derhalve de winst in de onderhavige jaren, voor zover het deze problematiek betreft, niet tot te hoge bedragen is vastgesteld. In zoverre is het gelijk aan belanghebbende.
4.6
De Inspecteur heeft aangevoerd dat het van belang is om de krediettermijn en pogingen om het bedrag te innen na te gaan om vast te kunnen stellen of dubieuze debiteuren definitief oninbaar zijn. Ook heeft de Inspecteur gesteld dat het onzakelijk is om nog zaken te doen met debiteuren die niet betalen. Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Belanghebbende heeft gesteld dat zij pogingen gedaan heeft om de gelden alsnog te incasseren maar dat dat uiteindelijk niet is gelukt en dat zij verwacht dat dat ook in de toekomst niet lukt. Het Gerecht acht dit aannemelijk. Het is verder aan belanghebbende als ondernemer in hoeverre zij in dit soort situaties acties onderneemt en in hoeverre zij nog zaken wenst te doen met niet of slecht betalende ondernemers. De Inspecteur mag zich niet met dat ondernemersbeleid bemoeien. Het standpunt van de Inspecteur leidt het Gerecht dan ook niet tot een ander oordeel.
4.7
Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de door de Inspecteur aangebrachte correcties op de aftrekbare kosten en tegen de opgelegde verzuimboetes, zodat deze correcties en de daarop betrekking hebbende verzuimboetes in stand blijven. Ter comparitiezitting van 24 april 2017 heeft de Inspecteur zich akkoord verklaard met toepassing van een winstbelastingtarief van 2% (naar het Gerecht aanneemt op grond van de Landsverordening economische zones). De naheffingsaanslagen dienen alsdan te worden verminderd naar:
  • 2008: 2% maal Naf. 52.419 = Naf. 1.048;
  • 2009: 2% maal Naf. 33.061 = Naf. 661;
  • 2010: 2% maal Naf. 45.382 = Naf. 907.
De verzuimboetes bedragen dan:
  • 2008: 15% maal Naf. 1.048 = Naf. 157;
  • 2009: 15% maal Naf. 661 = Naf. 99;
  • 2010: 15% maal Naf. 907 = Naf. 136.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Nu het beroep gegrond is ziet het Gerecht aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen. In artikel 15, lid 2 LLB is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.2
Op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit, stelt het Gerecht de proceskosten vast op Naf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 maal een 1/2 punt voor het verschijnen ter comparitie met een waarde per punt van Naf. 700, en een wegingsfactor van 1).
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslagen winstbelasting tot Naf. 1.048 (2008), Naf. 661 (2009) en Naf. 907 (2010);
  • vermindert de verzuimboetes tot Naf. 157 (2008), Naf. 99 (2009) en Naf. 136 (2010);
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.400.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. M.M. de Werd, voorzitter, J. Sap en A.J.H. van Suilen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op …………………………………. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500