ECLI:NL:OGEAC:2018:126

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
CUR201500243 tot en met 201500246
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van leasekosten en vergrijpboetes in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 juni 2018 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van leasekosten door belanghebbende, X N.V., in het kader van naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012. De Inspecteur der Belastingen had naheffingsaanslagen opgelegd, waarbij hij de onzakelijkheid van de leasekosten betwistte. Belanghebbende, die 50% van de aandelen in de gelieerde BVI, Y Ltd., bezit, stelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de leasekosten onzakelijk waren. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet aan zijn bewijslast had voldaan, omdat hij essentiële bewijsstukken, zoals de lease-overeenkomst en het controlerapport, niet had overgelegd. Hierdoor kon het Gerecht niet vaststellen dat de kosten niet aftrekbaar waren. Het Gerecht verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen, en kende een proceskostenvergoeding toe van Naf. 1.400.

Uitspraak

Uitspraak van 6 juni 2018
BBZ nr. CUR201500243 tot en met 201500246
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V.,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 17 oktober 2014 naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2009 tot en met 2012. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn vergrijpboetes opgelegd.
1.2
Belanghebbende is tijdig op 24 november 2014 tegen de naheffingsaanslagen en de boetes in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 28 juli 2015 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 10 september 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 2 september 2016 en 24 april 2017 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen A, op 2 september 2016 bijgestaan door B. Namens belanghebbende is op beide data de gemachtigde C verschenen.
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende drijft een onderneming met als feitelijke werkzaamheid het onderhouden van een kredietregistratiesysteem ten behoeve van kredietverstrekkers en andere financiële dienstverleners. De software die belanghebbende hiervoor gebruikt, leaset zij van een andere vennootschap en ze betaalt daarvoor jaarlijks 50% van de omzet [1] . In de toelichting op deze kostenpost staat in de resultatenrekening 2010 en 2011 het volgende:
“X N.V. leased het credit bureau software van Y Ltd. die de rechten behoud tot het leasen van het door Y gebruikte software, deze kosten zijn inclusief hosting, maintenance, back-up en service. De kosten voor het gebruik van het system zijn vastgelegd in de Licence, Operations, Maintenance & Service Agreement-April 2004 en worden berekend als 50% van de omzet die via het gehuurde systeem zijn gegenereerd. Deze kosten zijn inclusief hosting, maintenance, back-up en service.”
2.3
De in de resultatenrekeningen opgenomen omzetbedragen en leasekosten (verantwoord als “kosten van de omzet”) luiden als volgt (in Naf.):
2010 2011 2012
Omzet 180.010 171.049 223.706
Leasekosten 89.848 85.525 111.853
Met betrekking tot de omzet en leasekosten 2009 bevinden zich geen gegevens in het dossier.
2.4
Ter comparitiezitting op 24 april 2017 heeft belanghebbende verklaard dat zij 50% van de aandelen in Y Ltd. bezit. Y Ltd is een BVI (British Virgin Islands) vennootschap.
2.5
De Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek verricht. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft SBAB een rapport uitgebracht. Dit rapport is niet aan het Gerecht overgelegd. Op grond van het rapport heeft de Inspecteur de volgende naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes opgelegd (in Naf.):
Naheffingsaanslag boete
2009 30.033 7.508
2010 25.293 6.323
2011 23.268 5.817
2012 30.173 7.543
2.6
Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2012 zijn de licentiekosten tot een jaarlijks bedrag van Naf. 25.000 geaccepteerd.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
Tussen partijen is de aftrekbaarheid van de licentiekosten in geschil. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur moet bewijzen dat de licentievergoeding onzakelijk hoog is. Dat bewijs heeft de Inspecteur volgens belanghebbende niet geleverd, zodat de opgevoerde kosten aftrekbaar zijn. De Inspecteur is daarentegen van mening dat belanghebbende de zakelijkheid van de licentievergoeding moet bewijzen en dat zij daarin niet is geslaagd, zodat de opgevoerde kosten niet in zijn geheel aftrekbaar zijn. De Inspecteur staat slechts een aftrek toe van Naf. 25.000 per jaar.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1
In artikel 6, lid 2, letter c van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LvWB) is, voor zover hier van belang, geregeld dat geen aftrek is toegelaten voor vergoedingen voor het genot van in welke vorm ook ter gebruik of verbruik afgestane zaken, betaald aan een tot hetzelfde concern behorend lichaam, voor zover tussen het betalende lichaam en de genieter van het inkomen in hun handels- of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke personen.
4.2
Ingevolge artikel 1A, lid 1 letter a LvWB wordt onder concern (onder meer) verstaan de belastingplichtige tezamen met de lichamen waarin de belastingplichtige voor tenminste een derde gedeelte belang heeft. Belanghebbende heeft 50% van de aandelen Y Ltd in bezit, zodat zij tot één concern behoren. Dat betekent dat het bepaalde in artikel 6, lid 2, letter c LvWB op hen van toepassing is.
4.3
Belanghebbende betaalt jaarlijks vergoedingen aan Y Ltd voor het gebruik van software en voor zaken die daar verband mee houden. Naar het oordeel van het Gerecht zijn dit vergoedingen voor het genot van zaken, zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, letter c LvWB. Indien en voor zover die vergoedingen voortvloeien uit de onzakelijkheid van de licentie-overeenkomst bestaat geen recht op aftrek voor de betaler. Gelet op de wijze waarop artikel 6, lid 2, letter c LvWB is geredigeerd dient de Inspecteur die onzakelijkheid aannemelijk te maken. Het andersluidende standpunt van de Inspecteur wordt door het Gerecht verworpen.
4.4
De Inspecteur heeft tot bewijs van de onzakelijkheid van de licentie-overeenkomst aangevoerd dat een licentievergoeding van 50% van de omzet onzakelijk hoog is. Ter onderbouwing is verwezen naar een tijdens het boekenonderzoek verricht derdenonderzoek waaruit zou zijn gebleken dat bij soortgelijke dienstverleners een jaarlijkse fee van Naf. 25.000 als acceptabel wordt beschouwd.
4.5
Ter beantwoording van de vraag of de Inspecteur de onzakelijkheid van de licentie-overeenkomst aannemelijk heeft gemaakt, stelt het Gerecht het volgende voorop. Het Gerecht heeft zowel tijdens de comparitiezitting van 2 september 2016 als die van 24 april 2017 aan de Inspecteur verzocht om het controlerapport, dat ten grondslag ligt aan de correcties, over te leggen. Tevens is op de zitting van 24 april 2017 aan de Inspecteur gevraagd naar de licentie-overeenkomst. Vervolgens heeft het Gerecht op 20 november 2017 de behandelend Inspecteur nogmaals schriftelijk verzocht om toezending van het BAB-rapport en de licentie-overeenkomst. Het Gerecht heeft deze stukken niet ontvangen. Hierdoor mist het Gerecht essentiële stukken die voor de bewijsvoering door de Inspecteur van belang hadden kunnen zijn.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur niet aan zijn bewijslast voldaan. De enkele verwijzing naar lagere fees bij soortgelijke dienstverleners is daarvoor onvoldoende. Belanghebbende heeft die lagere fees betwist en heeft in dat verband aan de Inspecteur gevraagd om nadere informatie. Die heeft de Inspecteur niet gegeven en heeft daarbij verwezen naar het privacy-aspect. Maar dit aspect kan naar het oordeel van het Gerecht niet het gevolg hebben dat de Inspecteur geen nadere onderbouwing van zijn stelling hoeft te geven. Tegenover hetgeen de Inspecteur heeft gesteld, heeft belanghebbende een stuk ingebracht waarin staat dat Y Ltd bewust gekozen heeft voor het ter beschikking stellen van kredietsoftware tegen een zakelijke vergoeding van 50% van de omzet. Dit stuk is ter bevestiging ondertekend door Verheij, die in de beginfase als derde, onafhankelijke partij betrokken was bij Y Ltd. Tevens heeft belanghebbende een schrijven overgelegd van Z (een internationale organisatie van kredietinformatieverstrekkers), waarin melding wordt gemaakt van zeer aanzienlijke “computer”-kosten van kleine kredietbureaus.
4.7
In het licht van hetgeen door belanghebbende is aangevoerd heeft de Inspecteur de onzakelijkheid van de licentie-overeenkomst en van de daaruit voortvloeiende kosten niet aannemelijk gemaakt, zodat die kosten geheel voor aftrek in aanmerking komen. Als gevolg hiervan dienen ook de vergrijpboetes te worden vernietigd. Het gelijk is aan belanghebbende.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.2
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 1.400 (1 punt voor het beroepschrift, 2 maal ½ punt voor de twee comparities, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 1). Niet gebleken is dat belanghebbende voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar heeft verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

6.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2012 en de boetebeschikkingen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2012 en de boetebeschikkingen;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.400.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. M.M. de Werd, voorzitter, J. Sap en A.J.H. van Suilen, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: Naf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: Naf. 500

Voetnoten

1.In de stukken worden deze kosten ook aangeduid als licentiekosten.