ECLI:NL:OGEAC:2018:114

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201600814
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding in belastingzaken

Op 25 mei 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2013. De aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van Naf. 73.430, waarbij belanghebbende een bedrag van Naf. 20.000 aan studiekosten als buitengewone lasten had opgevoerd. De Inspecteur had deze aftrek niet geaccepteerd, maar in de beroepsfase werd een bedrag van Naf. 5.948 aan studiekosten alsnog in aftrek toegelaten, waardoor het belastbaar inkomen werd verlaagd naar Naf. 67.482. Belanghebbende stelde dat zij recht had op de volledige aftrek van Naf. 20.000 en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat in een eerder jaar een vergelijkbare aftrek was toegestaan. Het Gerecht oordeelde echter dat het enkel volgen van de aangifte van een voorafgaand jaar geen in rechte te beschermen vertrouwen oplevert. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, en het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, maar handhaafde de ambtshalve verminderde aanslag. Belanghebbende verzocht om proceskostenvergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat er geen recht op vergoeding bestond, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Het Gerecht droeg de Inspecteur op het betaalde griffierecht van Naf. 50 te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 25 mei 2018
BBZ nr. CUR201600814
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 juli 2015 over het jaar 2013 aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbare inkomen van Naf. 73.430.
1.2
Belanghebbende is op 30 september 2015 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2016 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 2 november 2016 in beroep gekomen en heeft daarvoor het bedrag van Naf. 50 aan griffierecht voldaan.
1.4
Belanghebbende heeft op 8 januari 2017 aanvullende gronden ingediend. De Inspecteur heeft op 23 augustus 2017 een verweerschrift ingediend. Daarin heeft zij vermeld dat zij de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve heeft verminderd.
1.5
Belanghebbende heeft op 1 september 2017 een aantal aanvullende produkties ingediend.
1.6
Ter zitting van 14 september 2017 te Willemstad, Curaçao is belanghebbende samen met zijn gemachtigde [ A ] verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft, met toestemming van het Gerecht, op 17 oktober 2017 schriftelijk gereageerd op hetgeen ter zitting is besproken. Belanghebbende heeft daarna op 12 december 2017 een schriftelijke reactie ingediend. Daarvan is een kopie overgelegd aan de Inspecteur.
1.8
Het Gerecht heeft op 14 december 2017 aan partijen meegedeeld dat ze voornemens is om uitspraak te doen. De Inspecteur heeft zich akkoord verklaard met het doen van uitspraak. Belanghebbende heeft als volgt gereageerd:
“hierbij bevestig ik ontvangst van uw mail met betrekking wijzing van uitspraak in de zaak [ belanghebbende].”Nadien heeft het Gerecht geen reactie meer ontvangen van belanghebbende. Het Gerecht leidt uit de handelwijze van belanghebbende een (impliciete) toestemming voor het doen van uitspraak af.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende heeft twee kinderen, [ KV ] en [ MV ]. [ K ] is geboren in 1992 en studeerde in het onderhavige jaar in de Verenigde Staten. Ter bekostiging van de studie ontving [ K ] studiefinanciering van de Stichting Studiefinanciering Curaçao (hierna: SSC). De studiefinanciering bedroeg in het collegejaar 2012/2013 USD 22.211 en in het collegejaar 2013/2014 USD 16.816.
2.3 [
M ] is geboren in 1993 en studeerde in het onderhavige jaar aan de Erasmus Universiteit in Nederland. Hij ontving een basisbeurs van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO).
2.4
Belanghebbende heeft op 28 augustus 2014 de definitieve aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013 ingediend. In de aangifte inkomstenbelasting heeft belanghebbende een bedrag van Naf. 20.000 aan studiekosten als buitengewone lasten in mindering op het inkomen gebracht.
2.5
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting de aftrek van studiekosten niet geaccepteerd. Hij heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 73.430.
2.6
De Inspecteur heeft in de beroepsfase alsnog een bedrag van Naf. 5.948 aan studiekosten in aftrek toegelaten en het belastbaar inkomen verminderd van Naf. 73.430 naar Naf. 67.482.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in het jaar 2013 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ten bedrage van Naf. 20.000 wegens op haar drukkende uitgaven voor studiekosten van de studerende kinderen.
3.2
Belanghebbende meent van wel en doet daarbij, onder verwijzing naar de over 2012 opgelegde aanslag, een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft zij te kennen gegeven dat zij zich, afgezien van het beroep op het vertrouwensbeginsel, kan vinden in de door de Inspecteur in de beroepsfase alsnog toegestane aftrek van de studiekosten. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het volgen van de aangifte inkomstenbelasting 2012, met daarin een bedrag van Naf. 20.000 aan aftrekbare studiekosten, berustte op een ambtelijke fout. Hieraan kunnen volgens de Inspecteur geen rechten worden ontleend.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Belanghebbende heeft in de aangifte inkomstenbelasting 2012 een bedrag van Naf. 20.000 aan aftrekbare studiekosten opgevoerd. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting over dat jaar heeft de Inspecteur de aangifte gevolgd. Een toezegging over de aftrek tot dat bedrag is daarbij niet gedaan. De stelling van belanghebbende dat hierdoor bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zij ook in het onderhavige jaar deze aftrekpost zou genieten, faalt. Voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur in 2012 de aangifte van belanghebbende heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat het volgen van de aangifte over een voorafgaand jaar berust op een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur. Dergelijke omstandigheden kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde problematiek uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid. Dergelijke omstandigheden zijn in het onderhavige geval niet gesteld of gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt dan ook verworpen.
4.2
De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting 2013 in de beroepsfase ambtshalve verminderd. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Belanghebbende heeft te kennen gegeven dat zij het cijfermatig eens is met de door de Inspecteur gemaakte berekening die ten grondslag ligt aan de ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit leidt ertoe dat de ambtshalve verminderde aanslag dient te worden gehandhaafd.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding voor in de beroepsfase gemaakte kosten. De Inspecteur heeft betoogd dat geen recht bestaat op een kostenvergoeding, omdat pas in de beroepsfase het I-20 formulier is ingediend, op basis waarvan de aanslag is verminderd. Dit formulier had blijkens de tekst van de aangifte met de aangifte meegestuurd moeten worden en was nodig om te kunnen beoordelen of recht bestond op aftrek.
5.2
Het Gerecht is met de Inspecteur van oordeel dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding. Wanneer een belanghebbende in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, bestaat recht op vergoeding van de door hem in beroep gemaakte of te maken kosten, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende (zie Hoge Raad, 05-01-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5556). Gelet op hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd inzake de gang van zaken met het I-20 formulier, vloeide de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende. Immers, als zij het I-formulier reeds in de aangifte-, of bezwaarfase had ingediend, dan was beroep niet meer nodig geweest om de uiteindelijk verleende vermindering te verkrijgen.
5.3
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.4
Nu het beroep gegrond is verklaard dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van Naf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag inkomstenbelasting 2013 zoals die is komen te luiden na ambtshalve vermindering in de beroepsfase;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Naf. 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/per e-mail op …………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).