ECLI:NL:OGEAC:2018:111

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
CUR201703591, CUR201703596 en CUR02296
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en vorderingen van scheepsagenten in renvooi

In deze zaak, die zich afspeelt in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zijn drie vennootschappen, Wilcamar, BSA Shipping Agencies ANS en Ernst Russ Reederei GmbH & Co. KG, betrokken als eisers tegen de curator, mr. A. Huizing, in het faillissement van N.V. Curaçaosche Dokmaatschapij (CDM). De eisers vorderen erkenning van hun vorderingen in het faillissement, die betrekking hebben op klantenvergoedingen op basis van artikel 7:442 BW, na de beëindiging van hun agentuurovereenkomsten met CDM. Het faillissement van CDM werd op 2 februari 2017 uitgesproken, voorafgegaan door een pre-pack. De curator heeft de vorderingen van de eisers betwist en verwezen naar een renvooiprocedure, waarbij de eisers hun vorderingen hebben vermeerderd.

Het gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de eisvermeerdering in het kader van de renvooi niet is toegestaan, omdat dit de gang van zaken in het faillissement zou doorkruisen. De vorderingen van Wilcamar en BSA zijn afgewezen, omdat niet is aangetoond dat CDM nog aanzienlijke voordelen zou hebben van de door hen gerealiseerde klantenbestanduitbreiding. De vordering van Ernst Russ is eveneens afgewezen op dezelfde gronden. Het gerecht heeft de proceskosten voor alle partijen vastgesteld op NAf 2.000, waarbij Wilcamar, BSA en Ernst Russ als in het ongelijk gestelde partijen zijn veroordeeld in de kosten.

De beslissing van het gerecht houdt in dat de vordering van Wilcamar tot een bedrag van USD 2.777 wordt erkend en op de lijst van erkende vorderingen in het faillissement van CDM wordt geplaatst. De overige vorderingen zijn afgewezen, en de curator is veroordeeld tot het handelen overeenkomstig deze beslissing. Het vonnis is uitgesproken op 21 mei 2018 door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

VONNIS
in de zaak CUR201703591:
de vennootschap naar het recht van Nederland
VAN NIEVELT GOUDRIAAN & CO. SCHEEPVAARTMAATSCHAPPIJ B.V.,
h.o.d.n. WILCAMAR & CO B.V.,
gevestigd te Rotterdam, Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
MR. A. HUIZING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
N.V. CURAÇAOSCHE DOKMAATSCHAPPIJ,
kantoorhoudende te Curaçao,
verweerder,
in persoon,
in de zaak CUR201703596:
de vennootschap naar het recht van Noorwegen
BSA SHIPPING AGENCIES ANS,
gevestigd te Oslo, Noorwegen,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.C. Small
tegen
MR. A. HUIZING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
N.V. CURAÇAOSCHE DOKMAATSCHAPPIJ,
kantoorhoudende te Curaçao,
verweerder,
in persoon,
in de zaak CUR201702296:
de vennootschap naar het recht van Duitsland
ERNST RUSS REEDEREI GMBH & CO. KG,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.C. Small,
tegen
MR. A. HUIZING, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
N.V. CURAÇAOSCHE DOKMAATSCHAPPIJ,
kantoorhoudende te Curaçao,
verweerder,
in persoon.
Partijen worden aangeduid als Wilcamar, BSA, Ernst Russ (of gezamenlijk: Wlicamar c.s.) en de curator. De failliet wordt aangeduid als CDM.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de verzoekschriften van 30 oktober 2017 met producties;
- de conclusies van antwoord, met producties;
- de e-mail van het gerecht van 24 januari 2018 inhoudende een zittingsagenda;
- de akte houdende vermeerdering van eis van Wilcamar, met producties;
- de antwoordakte vermeerdering van eis;
- de akte overlegging producties van Wilcamar c.s. (tien producties);
- de antwoordakte;
- de akte overlegging producties van Wilcamar c.s. (zes producties);
- de antwoordakte;
- de behandeling ter comparitie van 25 april 2018;
- de pleitaantekeningen van Wilcamar c.s.;
- de pleitaantekeningen van de curator in de zaak van Wilcamar;
- de pleitaantekeningen van de curator in de zaak van BSA;
- de pleitaantekeningen van de curator in de zaak van Ernst Russ.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Wilcamar c.s. zijn actief als scheepsagenten. Zij hebben in het verleden werkzaamheden als scheepsagent uitgevoerd ten behoeve van CDM.
2.2.
Op 2 februari 2017 is CDM failliet verklaard met benoeming van de curator tot curator. Aan dit faillissement is een zogenoemde ‘pre-pack’ voorafgegaan. De curator fungeerde gedurende de pre-pack als door het gerecht benoemde bewindvoerder.
2.3.
Op 22 augustus 2017 is de verificatievergadering in het faillissement van CDM gehouden.
2.4.
Wilcamar heeft tijdig vorderingen ter verificatie ingediend, waarvan twee onderdelen (van respectievelijk USD 140.349,20 en USD 26.387,20) door de curator zijn betwist en zijn verwezen naar de renvooiprocedure.
2.5.
BSA heeft tijdig vorderingen ingediend ter verificatie, waarvan een vordering (van USD 131.187,52) door de curator is betwist en is verwezen naar de renvooiprocedure.
2.6.
Ernst Russ heeft tijdig een vordering ter verificatie ingediend. Deze is door de curator erkend.
2.7.
Op 26 oktober 2017 heeft Ernst Russ een tweede vordering bij de curator ingediend, ter grootte van USD 152.103,74 .

3.Het geschil

3.1.
Wilcamar vordert na vermeerdering van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat het volgende:
verificatie en erkenning van de vorderingen van USD 140.349,23, USD 26.387,20 en USD 31.950;
bevel aan de curator deze vorderingen te plaatsen op de lijst van erkende vorderingen;
veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2.
BSA vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat het volgende:
verificatie en erkenning van de vordering van USD 131.187,52;
bevel aan de curator deze vorderingen te plaatsen op de lijst van erkende vorderingen;
veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.3.
Ernst Russ vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat het volgende:
verificatie en erkenning van de vordering van USD 152.103,74;
bevel aan de curator deze vorderingen te plaatsen op de lijst van erkende vorderingen;
veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.4.
De curator voert in alle drie de zaken verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.

4.De beoordeling

in de procedure CUR201703591

4.1.
Wilcamar heeft bij akte haar eis vermeerderd. De curator heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering. In dat verband heeft hij betoogd dat een eisvermeerdering in geval van een renvooiprocedure niet mogelijk is, omdat daarmee de door het Faillissementsbesluit geregelde gang van zaken, waaronder de bespreking van de vordering in de verificatievergadering, wordt doorkruist. Dit verweer slaagt. Het gerecht overweegt als volgt.
4.2.
Het toelaten van een eisvermeerdering in renvooi zou er toe kunnen leiden dat een schuldeiser, buiten medeweten van medeschuldeisers, voor een hoger bedrag zou worden geverifieerd zonder dat zijn medeschuldeisers in de gelegenheid zijn hiertegen hun eventuele bezwaren kenbaar te maken. De bijzondere omstandigheden van het faillissement van CDM, met een langdurige pre-packperiode en een garantstelling van de holdingmaatschappij voor vorderingen van de schuldeisers, vormen geen reden om het systeem van het Faillissementsbesluit te omzeilen. In dat verband speelt een rol dat Wilcamar er blijkens haar verklaring ter zitting bewust voor heeft gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheden die het Faillissementsbesluit biedt tegen de uitdelingslijst in verzet te komen (artikel 178 Fb). De eisvermeerdering blijft dus buiten beschouwing.
4.3.
De ter zitting door Wilcamar aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:424) leidt niet tot een ander inzicht. Die uitspraak betreft het antwoord van de Hoge Raad op prejudiciële vragen over, kort gezegd, de mogelijkheid tot verificatie van vorderingen uit overeenkomst of andere rechtsverhouding die na het ingaan van het faillissement zijn ontstaan, dit tegen de achtergrond van het fixatiebeginsel. Dit staat los van de in onderhavige zaak aanhangige problematiek, die immers ziet op de vraag of vordering ook buiten de verificatievergadering om in renvooi kunnen worden erkend.
4.4.
De vordering van USD 26.387,20 heeft betrekking op een “bonus” waarop Wilcamar meent recht te hebben in verband met de reparatie van een schip dat door CDM is gerepareerd (de ‘Volvox Atalanta’). Bij conclusie van antwoord heeft de curator concreet voorgerekend dat Wilcamar inderdaad aanspraak kan maken op een bonus, maar dat deze is beperkt tot USD 2.777. Ter zitting is van de zijde van Wilcamar verklaard dat deze berekening klopt. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden erkend.
4.5.
De vordering van USD 140.349,23 is gebaseerd op artikel 7:442 BW. Volgens Wilcamar heeft zij aanspraak op een klantenvergoeding in verband met de beëindiging van de agentuurovereenkomst met CDM. De curator heeft de stellingen van Wilcamar bestreden. Het gerecht overweegt als volgt.
4.6.
Op grond van artikel 7:442 BW heeft de handelsagent bij het einde van de overeenkomst onder bepaalde voorwaarden aanspraak op een klantenvergoeding. Een van die voorwaarden is dat de principaal nog aanzienlijke voordelen zal hebben van de uitbreiding van het klantenbestand die de agent voor de principaal heeft gerealiseerd. Op dat vereiste loopt de vordering van Wilcamar stuk. Met het faillissement van CDM is gegeven dat CDM geen voordeel meer zal hebben van de (beweerdelijke) uitbreiding van het klantenbestand. De bedrijfsvoering van CDM is immers tot een einde gekomen. Gesteld noch gebleken is dat de boedel van CDM voordeel heeft gehad van de inspanningen van Wilcamar, bijvoorbeeld in de vorm van een hogere goodwill-waarde die van belang was bij de gesprekken met de overnemende partij tijdens de pre-packperiode. Vast staat immers dat die overnemende partij de overeenkomst met Wilcamar niet heeft voortgezet. In deze omstandigheden kan dus al met al niet worden gezegd dat de door Wilcamar gerealiseerde uitbreiding van het klantenbestand, voor zover daarvan al sprake zou zijn, een zeker duurzaam karakter heeft of heeft gehad. De vordering ter zake de klantenvergoeding komt dus niet voor erkenning in aanmerking.
4.7.
Uit de gedingstukken leidt het gerecht af dat het Wilcamar met name dwars zit dat het faillissement van CMD door middel van de pre-pack uitvoerig is voorbereid en dat de curator ten onrechte uitgaat van een administratie van CDM die (in de visie van Wilcamar) evident ondeugdelijk is, nu aanzienlijke omzetten buiten de boeken zijn gehouden. Die stellingen kunnen evenwel niet tot een andere beoordeling leiden. Het betreft hier een renvooiprocedure, waarin het faillissement van CDM en de beëindiging van de overeenkomst tussen CDM en Wilcamar een gegeven is. Binnen dat kader moet worden beoordeeld of aanspraak bestaat op de klantenvergoeding als bedoeld in artikel 7:442 BW. De bezwaren tegen het faillissement en de in dat kader met de aandeelhouder en de overnemende partij gemaakte afspraken dan wel tegen de wijze waarop de curator zijn taken heeft uitgevoerd kunnen dit niet anders maken.
4.8.
Bij beide aktes overlegging producties heeft Wilcamar een aantal vragen aan de curator geformuleerd. Deze vragen gaan over de boedel van CDM en de wijze waarop de curator het beheer heeft gevoerd. Mede gelet op het overwogene in 4.7, zijn deze vragen niet relevant voor het oordeel over de vordering in deze renvooiprocedure, zodat het gerecht deze verder buiten beschouwing laat.
4.9.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Wilcamar worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op NAf 2.000 voor salaris. Het gerecht is daarbij uitgegaan van één punt van het toepasselijke liquidatietarief, nu het verweer in de drie zaken grotendeels gelijkluidend is geweest.
in de procedure CUR201703596
4.10.
De vordering van BSA behelst een klantenvergoeding als bedoeld in artikel 7:442 BW. Deze vordering is niet toewijsbaar op dezelfde gronden als hiervoor vanaf 4.6 overwogen in de zaak van Wilcamar. Het gerecht verwijst naar die overwegingen.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal BSA worden veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 2.000 voor salaris. Het gerecht verwijst in dit verband naar het overwogene in 4.9.
in de procedure CUR201702296
4.12.
Ook de vordering van Ernst Russ behelst een klantenvergoeding als bedoeld in artikel 7:442 BW. Deze vordering is niet toewijsbaar op dezelfde gronden als hiervoor vanaf 4.6 overwogen in de zaak van Wilcamar. Het gerecht verwijst naar die overwegingen. In het midden kan daarom blijven of de vordering niet reeds zou moeten worden afgewezen omdat deze pas na de verificatievergadering bij de curator is ingediend.
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Ernst Russ worden veroordeeld in de proceskosten, begroot op NAf 2.000 voor salaris. Het gerecht verwijst in dit verband naar het overwogene in 4.9.

5.De beslissing

in de procedure CUR201703591
5.1.
bepaalt dat de vordering van Wilcamar tot een bedrag van USD 2.777 wordt erkend en geplaatst op de lijst van erkende vorderingen in het faillissement van CDM en veroordeelt de curator om aldus te handelen;
5.2.
veroordeelt Wilcamar in de proceskosten van de curator, begroot op NAf 2.000;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de procedure CUR201703596
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt BSA in de proceskosten van de curator, begroot op NAf 2.000;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de procedure CUR201702296
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Ernst Russ in de proceskosten van de curator, begroot op NAf 2.000;
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, rechter in het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2018.