ECLI:NL:OGEAC:2017:8

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500791 t/m CUR201500796, voorheen 74477 t/m 74482 van 2015
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op pensioeninkomsten van een inwoner van Curaçao en de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om de belastingheffing op pensioeninkomsten van wijlen X, die bij leven woonachtig was in Curaçao. De belanghebbende had aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AVBZ ontvangen voor de jaren 2008, 2009 en 2011. De Inspecteur der Belastingen had de bezwaren van de belanghebbende afgewezen, waarna de erfgenamen het beroep hebben voortgezet na het overlijden van de belanghebbende. De kern van het geschil betreft de vraag of de aanslagen terecht zijn vastgesteld en of er sprake is van dubbele belastingheffing, gezien het feit dat de belanghebbende ook pensioeninkomsten uit Nederland ontving.

De belanghebbende stelde dat de aanslagen niet correct waren en dat Curaçao, als woonstaat, een tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting moest verlenen. Het Gerecht oordeelde echter dat het heffingsrecht met betrekking tot de pensioeninkomsten aan Curaçao toekwam en dat Nederland deze inkomsten niet mocht belasten. De rechter concludeerde dat de Inspecteur de aanslagen terecht had vastgesteld en dat er geen verplichting was voor Curaçao om een tegemoetkoming te verlenen. De uitspraak werd gedaan op 7 februari 2017, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 7 februari 2016
BBZ nrs. CUR201500791 t/m CUR201500796, voorheen 74477 t/m 74482 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
Wijlen X,bij leven wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 11 juli 2014, 25 juli 2014 en 22 augustus 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting, en premies AVBZ voor de jaren 2008, 2009 en 2011 opgelegd naar een belastbaar/premie inkomen van respectievelijk Naf. 121.315 (2008), Naf. 103.295 (2009) en Naf. 101.265 (2011).
1.2
Belanghebbende is op 12 augustus 2014 (2008 en 2011) en 1 september 2014 (jaar 2009) tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 17 april 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 15 juni 2015 ter behoud van rechten in beroep gekomen.
1.4
De gemachtigde van belanghebbende (mr. A) heeft het Gerecht nadien geïnformeerd dat belanghebbende op 10 augustus 2015 is overleden en dat de erfgenamen de zaken willen continueren. Het beroep is op 30 oktober 2015 gemotiveerd.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd op 17 juni 2016 en 1 september 2016 tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 17 juni 2016 en 1 september 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. B. Namens belanghebbende is op 17 juni 2016 niemand verschenen en op 1 september 2016, mr. A. De gemachtigde van belanghebbende heeft te kennen gegeven dat hij de uitnodiging voor de behandeling van de zaak op 17 juni 2016 niet heeft ontvangen.
1.7
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op 15 oktober 1947) is in onderhavige jaren ingezetene van Curaçao. Belanghebbende had pensioeninkomsten van Nederland, een AOV-uitkering van de SVB Curaçao en rente-inkomsten. Uit de bijlage 9 van het beroepschrift blijkt dat belanghebbende de volgende pensioeninkomsten uit Nederland heeft genoten.
2008 2009 2011
Deloitte Naf. 82.455 78.167 78.678
Centraal Beheer Naf. 11.222 10.638 10.602
Aegon
Naf. 13.638 12.928 12.884
Totaal Naf. 107.315 101.734 102.165
2.3
Belanghebbende heeft de volgende bedragen aan AOV-uitkering en rente genoten:
2008 2009 2011
AOV 2.465 2.314 2.600
Rente 11.785 2.891 2.397
2.4
Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen aangegeven van Naf. 121.065 (2008), Naf. 100.824 (2009) en Naf. 101.155 (2011). De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 121.315 (2008), Naf. 103.295 (2009) en Naf. 101.265 (2011).
2.5
Voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur het inkomen gecorrigeerd met een bijtelling van Naf. 250 (derdenopgave van Y). Ook is de ouderentoeslag op basis van artikel 24 A Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LvIB) gecorrigeerd van Naf. 1.245 naar Naf. 829. De verschuldigde belasting en premie AVBZ zijn vastgesteld op respectievelijk Naf. 35.893 en Naf. 1.866.
2.6
Voor het jaar 2009 heeft de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven verwervingskosten (Naf. 500) en uitgaven van ziektekosten (Naf. 1.971) niet geaccepteerd. Ook is de ouderentoeslag gecorrigeerd van Naf. 1.305 naar Naf. 870. De verschuldigde belasting en premie AVBZ zijn vastgesteld op respectievelijk Naf. 26.568 en Naf. 1.534.
2.7
Voor het jaar 2011 zijn de uitgaven van ziektekosten gecorrigeerd van Naf. 2.289 naar Naf. 2.166. De ouderentoeslag is gecorrigeerd van Naf. 993 naar Naf. 933. De verschuldigde belasting en premie AVBZ zijn vastgesteld op respectievelijk
Naf. 25.527 en Naf.1.493.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende stelt dat de aanslagen niet juist zijn vastgesteld en voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Hij is binnenlands belastingplichtig in Curaçao en moet voor zijn totale inkomen in Curaçao in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken. De pensioeninkomsten zijn derhalve in Curaçao, als woonstaat belast. Echter, ook in Nederland is belanghebbende voor deze inkomsten ingevolge artikel 7.2, tweede lid onderdeel b van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (beperkt) belastingplichtig. Er is sprake van een situatie van dubbele heffing. Artikel 15 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) schrijft, aldus belanghebbende, voor dat de woonstaat (Curaçao) mag heffen maar ook dat de woonstaat een tegemoetkoming in verband met de dubbele heffing moet verlenen. Volgens belanghebbende moeten de aanslagen inkomstenbelasting worden vastgesteld op Naf. 4.529 (2008), Naf. neg. 224 (2009) en Naf. 1.905 (2011).
3.3
De Inspecteur voert aan dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbende in zijn beroepschrift de onder 2.5 tot en 2.7 vermelde correcties van de Inspecteur niet althans niet gemotiveerd heeft bestreden. Anderszins is ook niet gebleken dat de door de Inspecteur vastgestelde belastbaar/premie inkomens onjuist zijn. Het Gerecht zal derhalve uitgaan van de juistheid van de vastgestelde belastbaar/premie inkomens.
4.2
Ten aanzien van de aanslagen in de inkomstenbelasting oordeelt het Gerecht als volgt. Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval ook de pensioeninkomsten uit hoofde van de vroegere dienstbetrekking (bij de onder 2.2 vermelde bedrijven).
4.3
In het geval dat ook Nederland voormelde inkomsten in de belastingheffing betrekt treedt een situatie op van dubbele belasting. De BRK bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting. In het onderhavige geval gaat het niet om overheidspensioenen waarvan het heffingsrecht ingevolge artikel 17 van de BRK aan de bronstaat wordt toegewezen. Het recht inkomstenbelasting te heffen over de onderhavige pensioeninkomsten, komt ingevolge artikel 15 van de BRK toe aan de woonstaat, Curaçao. In artikel 15, vierde lid van de BRK wordt bepaald dat:
‘pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten door een inwoner van de landen ter zake van vroeger binnen een van de andere landen verrichte niet-zelfstandig arbeid (…) mogen worden belast in eerstbedoeld land’.
Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval zich een situatie voordoet zoals bedoeld in het zesde lid van artikel 15 BRK. Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat het heffingsrecht met betrekking tot de pensioeninkomsten aan Curaçao wordt toegewezen. Nederland mag deze inkomstenbestanddelen op basis van de BRK niet belasten.
4.4
Anders dan belanghebbende betoogt is in het onderhavige geval, het land waaraan het heffingsrecht wordt toegewezen (Curaçao) niet gehouden om ter voorkoming van dubbele belasting een tegemoetkoming te verlenen. Artikel 24 BRK, waarin wordt voorgeschreven hoe de voorkoming van dubbele belasting moet gebeuren, bepaalt het volgende:
“1. Het land van inwoning kan in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land – anders dan uitsluitend ingevolge artikel 11, tweede en derde lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 13, tweede lid – mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Artikel 23 wordt daarbij in aanmerking genomen.”
Volgens deze bepaling kan de woonstaat in de gevallen dat het heffingsrecht met betrekking tot inkomensbestanddelen wordt toegewezen
aan een van de andere landen,deze inkomensbestanddelen belasten, maar moet een tegemoetkoming verlenen ter voorkoming van de dubbele belasting die dan optreedt. In het onderhavige geval is het heffingsrecht echter toegewezen aan de woonstaat zelf. Een tegemoetkoming door de woonstaat ter vermijding van dubbele belasting is alsdan niet aan de orde. De Inspecteur heeft de pensioenuitkering dan ook terecht in het inkomen begrepen en zij hoeft ter zake geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Het Gerecht heeft hiervoor (4.1) geoordeeld dat het belastbaar inkomen correct is vastgesteld. Nu gesteld noch gebleken is dat de aanslagen op andere gronden onjuist zijn berekend, oordeelt het Gerecht dat de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het beroep is in zoverre ongegrond.
4.5
Met betrekking tot de aanslagen in de premie AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Het staat vast dat belanghebbende ingezetene is van Curaçao. Hieruit volgt dat, nu gesteld noch gebleken is dat hij op grond van het Landsbesluit beperking kring verzekerden niet verzekerd is of is vrijgesteld, hij tot de kring van verzekerden voor de AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 4 in verbinding met artikel 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Lv AVBZ)). Belanghebbende is derhalve premies AVBZ verschuldigd. Het Gerecht heeft hiervoor (4.1) geoordeeld dat het premie-inkomen correct is vastgesteld. Nu gesteld noch gebleken is dat de premies onjuist zijn berekend, oordeelt het Gerecht dat de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
4.6
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, drs. mr. M.M. de Werd, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).