In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een NV, gevestigd te Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen een verzuimboete van Naf. 2.500, die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 2012. De belanghebbende stelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat zij de boetebeschikking pas op 8 september 2014 had ontvangen en het bezwaar op 19 september 2014 had ingediend. De Inspecteur betwistte de ontvankelijkheid van het bezwaar en stelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend.
Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had bewezen dat de belanghebbende de aanslag eerder dan 8 september 2014 had ontvangen. Aangezien de belanghebbende het bezwaar zo spoedig mogelijk na ontvangst van de boetebeschikking had ingediend, werd het bezwaar ontvankelijk verklaard. Inhoudelijk oordeelde het Gerecht dat de belanghebbende tijdig had verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte en dat de Inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist op dit verzoek. Hierdoor was de termijn voor indiening van de aangifte automatisch verlengd, en had de belanghebbende haar aangifte tijdig ingediend. De verzuimboete werd daarom vernietigd.
Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van de kosten in de bezwaar- en beroepsfase afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 1.050. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er staat hoger beroep open bij het Hof.