ECLI:NL:OGEAC:2017:45

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201500648
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. M.M. de Werd
  • mr. D.J. Jansen
  • mr. W.C.E. Winfield
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen verzuimboete en tijdige indiening aangifte winstbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 11 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een NV, gevestigd te Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen een verzuimboete van Naf. 2.500, die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting over het jaar 2012. De belanghebbende stelde dat het bezwaar ontvankelijk was, omdat zij de boetebeschikking pas op 8 september 2014 had ontvangen en het bezwaar op 19 september 2014 had ingediend. De Inspecteur betwistte de ontvankelijkheid van het bezwaar en stelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend.

Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet had bewezen dat de belanghebbende de aanslag eerder dan 8 september 2014 had ontvangen. Aangezien de belanghebbende het bezwaar zo spoedig mogelijk na ontvangst van de boetebeschikking had ingediend, werd het bezwaar ontvankelijk verklaard. Inhoudelijk oordeelde het Gerecht dat de belanghebbende tijdig had verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte en dat de Inspecteur niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist op dit verzoek. Hierdoor was de termijn voor indiening van de aangifte automatisch verlengd, en had de belanghebbende haar aangifte tijdig ingediend. De verzuimboete werd daarom vernietigd.

Daarnaast werd het verzoek van de belanghebbende om vergoeding van de kosten in de bezwaar- en beroepsfase afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 1.050. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 11 april 2017
BBZ nr. CUR201500648
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ] NV,gevestigd te Curaçao,
Belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2014 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2012 opgelegd naar een bedrag van nihil. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van Naf. 2.500.
1.2
Belanghebbende heeft op 19 september 2014 bezwaar aangetekend tegen de boete. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 oktober 2015 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is op 3 december 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 1 december 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen [ A ], LLM en namens belanghebbende de gemachtigde [ mr. B ].
1.6
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak.
2.FEITEN
2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aangiftebiljet winstbelasting 2012 uitgereikt. Als uiterste inleverdatum staat op het biljet vermeld 30 juni 2013.
2.3
Belanghebbende heeft op 29 mei 2013 verzocht om uitstel van de indiening van het aangiftebiljet. Bij brief van 8 juli 2013, door belanghebbende ontvangen op 5 september 2013, heeft de Inspecteur het verzoek om uitstel afgewezen met als reden dat belanghebbende de definitieve aangiftebiljetten over de boekjaren 2010 en 2011 niet heeft ingediend.
2.4
Belanghebbende heeft het definitieve aangiftebiljet op 17 september 2013 ingediend. Volgens dit biljet bedragen de belastbare winst, de verschuldigde winstbelasting en het reeds op (nadere) voorlopige aangifte aangegeven bedrag nihil.
2.5
Met dagtekening 27 juni 2014 legt de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete over het jaar 2012 op van Naf. 2.500, vanwege het niet tijdig indienen van het definitieve aangiftebiljet.
3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1
Tussen partijen is primair in geschil of het bezwaar ontvankelijk is. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, zodat het niet ontvankelijk is. Belanghebbende voert aan dat het bezwaar ontvankelijk is nu zij de boetebeschikking pas op 8 september 2014 heeft ontvangen en vervolgens op 19 september 2014 beroep heeft aangetekend. Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De Inspecteur stelt dat aan belanghebbende ook over de belastingjaren 2008 tot en met 2011 boetes zijn opgelegd vanwege het niet (tijdig) indienen van aangiftebiljetten over die jaren. Op grond van artikel 4.4, lid 3 en lid 2 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht kan dan volgens de Inspecteur voor het jaar 2012 vanwege voortdurend verzuim een boete worden opgelegd van maximaal Naf. 2.500. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen boete opgelegd kan worden nu zij tijdig heeft verzocht om uitstel voor het doen van de aangifte. Bovendien heeft de Inspecteur onzorgvuldig gehandeld zodat de boete moet worden vernietigd. Belanghebbende betwist daarnaast dat de aangiften over 2010 en 2011 te laat zijn ingediend. Belanghebbende verzoekt tenslotte om integrale vergoeding van de in de bezwaar- en beroepsfase gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van Naf. 2.200.
3.2
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.
4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL
formeel
4.1
Ingevolge artikel 29, lid 1 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen kan de belastingplichtige binnen twee maanden na dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking een bezwaar indienen bij de Inspecteur. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift na die termijn en dus te laat ingediend. In dat geval blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest. De indiener is niet in verzuim indien hij, zonder daar zelf schuld aan te hebben, pas later heeft kennisgenomen van de aanslag en hij vervolgens zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bezwaar heeft aangetekend.
4.2
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat zij of haar vertegenwoordiger de aanslag pas op 8 september 2014 heeft ontvangen en zij het bezwaar spoedig daarna heeft ingediend. Zij verwijst daarbij naar de door haar op de aanslag geplaatste stempel met daarop de tekst
“sep 08 rec’d”. Het Gerecht overweegt hierover als volgt.
Indien een boete in het geding is, geldt, in verband met de waarborgen van artikel 6 EVRM, de regel dat de belastingplichtige slechts hoeft te stellen dat en op welke grond een eventuele termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. De niet-ontvankelijkheid kan dan alleen worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling is bewezen (Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550). De Inspecteur heeft in dit verband ter comparitie aangevoerd dat het een vaste procedure is dat aanslagen een aantal weken voor de dagtekening worden verzonden. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur hiermee niet bewezen dat belanghebbende de aanslag eerder dan 8 september 2014 heeft ontvangen dan wel dat deze late ontvangst aan belanghebbende is toe te rekenen. Belanghebbende heeft op 19 september 2014 bezwaar aangetekend. Dat is naar het oordeel van het Gerecht zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is na de ontvangst van de boetebeschikking. Dat betekent dat het bezwaar ontvankelijk is en dat het beroep reeds gegrond is.
Inhoudelijk
4.3
Belanghebbende moest haar definitieve aangifte winstbelasting 2012 uiterlijk 30 juni 2013 indienen. Op 29 mei 2013 heeft zij verzocht om uitstel van de indiening van het aangiftebiljet. Ingevolge artikel 15, lid 6 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) dient de Inspecteur binnen 15 dagen na ontvangst te beslissen op een verzoek om uitstel van indiening van de definitieve aangifte. Indien de Inspecteur niet binnen 15 dagen afwijzend heeft beslist dan wordt de termijn van indiening van de aangifte verlengd met drie maanden. In het voorliggende geval staat vast dat de Inspecteur pas op 8 juli 2013, dus niet binnen 15 dagen na indiening van het uitstelverzoek, afwijzend heeft beslist. Dat betekent dat de termijn voor indiening van de definitieve aangifte automatisch is verlengd met drie maanden, zodat belanghebbende uiterlijk 30 september 2013 haar definitieve aangifte moest indienen. Zij heeft de definitieve aangifte op 17 september 2013, dus tijdig, ingediend. Van een verzuim is dan ook geen sprake zodat de verzuimboete dient te vervallen. Het gelijk is aan belanghebbende.
4.4
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Een dergelijk verzoek moet ingevolge artikel 32a, lid 2 ALL gedaan worden voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. Belanghebbende heeft het verzoek pas voor het eerst in de beroepsfase, dus te laat, gedaan. Het Gerecht wijst het verzoek om een bezwaarkostenvergoeding dan ook af.
5.PROCESKOSTENVERGOEDING
5.1
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. Volgens het overgangsrecht (Artikel V, lid 2 Landsverordening van 18 december 2015, houdende wijziging van de LBB etc.) heeft belanghebbende recht op toepassing van het voor haar gunstiger recht. Het Gerecht is gelet op het vorenstaande bevoegd om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van beroep die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu het beroep gegrond is zal het Gerecht daartoe ook overgaan.
5.2
De regels over de kosten en de wijze van de berekening van de hoogte daarvan, zoals is bedoeld in het tweede lid van artikel 15 van de LBB, zijn echter nog niet vastgesteld. Het Gerecht zal de kosten zelf bepalen en zal hiervoor aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna: Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub a van het Besluit en de daarbij behorende bijlage worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire wijze berekend.
5.3
Het Gerecht stelt de proceskosten, op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op Naf. 1.050 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (per zaak: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter comparitie, met een waarde per punt van Naf. 700 en een wegingsfactor van 1 (gemiddeld)).
5.4
Belanghebbende heeft verzocht om integrale kostenvergoeding omdat de Inspecteur willens en wetens heeft volhard in een kenbaar ten onrechte niet- ontvankelijkverklaring. Het Gerecht stelt vast dat alleen recht bestaat op een integrale kostenvergoeding indien sprake is van bijzondere omstandigheden (artikel 2, lid 3 van het Besluit). Naar het oordeel van het Gerecht vormt de onterechte niet-ontvankelijkverklaring geen bijzondere omstandigheid in de hiervoor vermelde zin. Ook overigens is van bijzondere omstandigheden niet gebleken, zodat geen recht bestaat op een integrale kostenvergoeding.
5.5
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. D.J. Jansen, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).